Het stalseizoen voor het vee Faktoren die de opbrengst uit de melkveehouderij beïnvloeden 1093 TABELLEN VOEDERNORMEN EN VÖEDERWAARDE WIJ ONTVINGEN: Handhaven gezondheid en vruchtbaarheid V R IJ D A G DECEMBER 1964 III. DIJ de beoordeling van de rentabiliteit van de verschui lt ving in de afkalfdata van de koeien is, naast het sei zoenverloop van de melkprijs en van de melkhoeveelheid ook de waarde van het kalf van betekenis. In verband met de stijgende vleesbehoefte is de vraag naar nuchtere kalveren voor de vleesproduktie in de laat ste jaren sterk gestegen. De vraag naar kalfvlees voor export is dit jaar zelfs zodanig dat er te weinig dieren overblijven voor mesterij tot hoger lichaamsgewicht. Het percentage kalveren dat nuchter wordt geslacht is tot een minimum gedaald. In de eerste 5 maanden van het jaar worden 65 a 70 van de kalveren geboren. Er is dan tijdelijk een „overvloedig" aanbod waardoor nog ruim 20 van deze jonge kalveren wordt geslacht. We merken hier bij op dat een deel van deze dieren minder waarde heb ben voor de mesterij. Van de kalveren die in de tweede helft van het jaar worden geboren, verdwijnt nog maar een zeer gering deel direkt naar de slachtveemarkt (ca. 5%). Het zeer uiteenlopende aanbod van kalveren in voor- en najaar komt sterk tot uitdrukking in de prijzen die in voor- en najaar voor de mesterij worden betaald. Uit de jaaroverzichten blijkt dat de prijs in april het laagst is waarna deze in het verloop van het jaar aanzienlijk stijgt. De verschillen tussen hoogste en laagste prijs bedroegen in de afgelopen 3 jaren gemiddeld ongeveer 40.—, maar in 1963 en vooral dit jaar zijn deze verschillen uitgelopen tot meer dan 100,We mogen verwachten dat in de komende jaren, ook bij een relatief minder stijgend prijs niveau op de slachtveemarkt, de herfstkalveren meer voor de mesterij zullen opbrengen dan de voorjaarskalveren. Het streven naar herfstkalvende koeien met hoger op brengst uit melk en aanwas zal hierdoor worden gestimu leerd. Het algemene prijsniveau van het vee zal bij een meer regelmatig aanbod van kalveren eveneens zijn gediend. IN de praktijk ontmoet verschuiving van het afkalven naar de herfstmaanden echter be zwaren. Reden waarom momenteel nog ca 15 van de kalveren in de eerste 5 maanden van het jaar worden geboren (40 in maart en april!). De ervaring leert dat herfstkalvende koeien die in de stalperiode moeten worden geïnsemineerd of gedekt nogal eens minder duidelijk tochtig en moeilijker drachtig worden. Dit vereist extra zorg, vooral ook aan het opstellen van goede en even wichtige voederrantsoenen die aan de behoeften van de verschillende dieren voldoen. Daar komt bij dat de voeding ook wel eens ondoelmatig is door te hoge voederkosten waardoor de winst van het herfstkalveren wordt teniet gedaan. Een ander, feitelijk nog belangrijker probleem is de mogelijkheid van de veehouder om de ge wenste overschakeling bij zijn fokdieren zo voor delig mogelijk te bereiken. Hij kan kiezen tpssen vervroeging of verlating van de afkalfdata. De eerstgenoemde mogelijkheid om van voorjaars tot herfstkalvende koeien te komen is klein om dat bekorting van de melkperiode vrijwel onmo gelijk is, dus weinig effekt geeft. Door de vaarzen uit de groep voorjaarskalveren wat vroeger tot de stier toe te laten of langer door te laten lopen kan men wat meer bereiken, maar dit vergt en kele jaren. De voorkeur heeft de methode om deze vaarzen een half jaar later te laten afkalven, dus op 2%-jarige leeftijd. De veehouder moet dan de eerste hoge produktie tegen lage kosten in de weiperiode laten schieten. Maar er staat tegenover dat hij dan een meerwaarde in zijn kalfvaars verkrijgt die in de eerste melkperiode gemiddeld 10 meer melk zal kunnen geven en in de 2de periode nog eens 5 Tevens zal van het gunstiger resultaat van het wintermeiken kunnen worden geprofiteerd. TEN geleidelijke overschakeling met een deel van het melkvee naar afkalven in de herfst zal op elk bedrijf mogelijk zijn zonder dat de „aanloopkosten" te hoog zijn. Een verkoopbeleid, afgestemd op het aanhouden van zoveel mogelijk in nazomer of herfstkalvende koeien voorzover selektie op natuurlijke produktiegeschiktheid dit toelaat kan dit proces bevorderen. Een belangrijk punt bij overschakeling van in het voorjaar afkalvende naar herfstkalvende koeien is het verschil in opfokkosten van de kalveren. Het zou kunnen zijn dat de voordelen van herfst kalveren deels weer verdwijnen door hogere op fokkosten van de aangehouden kalveren. Beschouwen we de opfokkosten van het voor- jaars- en herfstkalf op zichzelf dan vallen deze inderdaad uit in het nadeel van het herfstkalf. Maar de veehouder moet dit op langere termijn, en minstens over een geheel jaar, bekijken. Dit betekent dat een vergelijking moet worden ge maakt van de kosten over het gehele eerste levens jaar waarin dus niet alleen de (kunst)melkperiode maar ook de weide- resp. stalperiode is betrok ken. Wanneer dit gebeurt zullen de „opfokkosten" van herfstkalveren gunstiger kunnen uitvallen dan die van voorjaarskalveren. In een volgend, tevens afsluitend, artikel zul len we hierop, en op nog andere punten die het overwegen waard zijn, verder in kunnen gaan. Nov. 1964. Ir. W. L. HARMSEN. KORTGELEDEN is de 23ste druk van de Ver- korte Tabel „Voedernormen voor de Land bouwhuisdieren en Voederwaarde der Veevoeders" verschenen. De nieuwe druk verschilt niet veel van de vorige. Alleen zijn enkele herzieningen aangebracht bij de normen voor dekstieren, jong mestvee, fokvarkens, dekberen, drachtige ooien en dekbokken. De ruw-voederanalysecijfers zijn zoals bij de vorige drukken aangepast aan de gemiddelde analyse-uitkomsten van de laatste jaren, gevonden op het Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek. De prijs van deze laatste druk is 25 cent. Bestellingen voor de nieuwe uitgave van de Ver korte Tabel kunnen worden gedaan bij de pen ningmeester van het Centraal Veevoederbureau in Nederland, Bornsesteeg 45, Wageningen. if Jaarverslag Onderling Boeren Verzekerings fonds 1963 te Leeuwarden. De bedrijfsresultaten over boekjaar 1963, hoewel iets minder dan 1962, zijn nog uiter mate gunstig geweest. De resultaten-rekening sluit met een overschot van ruim 1.246.000, waarvan ruim 300.000 werd toegevoegd aan het waarborgfonds. Na reservering van circa 100.000 voor nog te betalen belasting, kon ruim 818.000 toe gevoegd worden aan de rekening „winstaan delen". Daardoor kon de winstuitkering 1964 bepaald worden op 7,1% (1963: 6,2 Tezamen met de in het kader van de tariefsherziening 1961 reeds onvoorwaardelijk bijgeschreven verho gingen betekent dit een totale winstuitkering, die in het gunstigste geval bijna 19 zal be dragen. Indien een verzekering een kortere looptijd contractduur) heeft dan 10 jaar, wordt het bovengenoemde percentage van 7,1 naar evenredigheid verminderd. Overlijden b.v. 1 jaar na afsluiting van een verzekering tast het winstuitkeringspercentage niet aan indien de contractduur van de betrokken verzekering 10 jaar of meer bedroeg. HET ruwvoederrantsoen plus het krachtvoer moeten samen in de volledige behoefte aan voedings stoffen voor het vee voorzien. Over de grootte van het ruwvoederrantsoen en de, veelal niet ge ringe, krachtvoeraanvulling hebben we het op deze plaats reeds -gehad. De behoefte aan energie en eiwit zijn daarmede wel besprdken. Maar er is meer. Het totale rantsoen moet tevens een goede gezondheid en vruchtbaarheid van het vee waarborgen. De mineralen en vitamines zijn daarbij belangrijk. Jammer genoeg komt het dik wijls voor dat in dit ppzicht de rantsoenen tekort schieten. We willen trachten dit ingewikkelde en moeilijke problemen op een eenvoudige en praktische wijze te benaderen. We nemen daartoe de voe dermiddelen die de hoofdbestanddelen van het rantsoen vormen als uitgangspunt en beginnen met het weidehooi. Gedurende de volgende weken komen we dan vanzelf op de andere ruwvoeders. In het rantsoen voor melkvee dient bij voorkeur minstens 5 kg hooi voor te komen. Méér is in de meeste gevallen beter. Is minder hooi beschikbaar, dan is het moeilijker tot een goede rantsoen- opbouw te komen. Dit kan wél, wanneer kuilgras beschikbaar is. Voor elke kg hooi te weinig, is dan 3 kg kuilgras nodig. Voor jong- en mestvee kan met minder hooi worden volstaan; 3 a 4 kg per dier per dag is echter wel gewenst. GOED weidehooi behoort tot het meest smakelijke en gezonde voer. Het is behoorlijk rijk aan vita mines en mineralen en levert deze bestanddelen in een voor rundvee passende verhouding. Ech ter niet alle hooi is goed. Enerzijds speelt daarbij de winning en bewaring een rol, anderzijds kunnen de gehalten aan belangrijke mineralen en vitamines sterk afwijken. Goed hooi is behoorlijk fijn en heeft een aangename geur. De kleur is licht groen. Grof hooi is afkomstig van een gewas dat in een laat groeistadium is gemaaid. De kwaliteit ervan kan bij goede winning goed zijn maar het bevat evenals van eiwit en energiebestanddelen minder mineralen en vitamines. Heeft het hooi tijdens de winning veel geleden dan is ook de voederwaarde ten opzichte van de verschillende voederbestand delen sterk achteruit gegaan. Aan kleur en geur is hiervan een indruk te krijgen. HE tegenwoordig toegepaste methoden van hooiwinning dragen niet bij tot verbetering van de kwa- liteit. In het algemeen staat vanuit het zwad geperst hooi daarom in kwaliteit ten achter bij ruiterhooi. Wel kan de kwaliteit van het pakjeshooi uitstekend zijn als men tijdens de winning prima weèr heeft getroffen en ook wanneer het hooi na optassen is geventileerd. Zeer dikwijls blijkt echter het hooi bij het persen nog voldoende droog te zijn geweest of komen er onvoldoende gedroogde pluk ken gras in voor. Wanneer dit hooi niet wordt geventileerd zal het na meer of minder broei te voch tig blijven en een muffe reuk krijgen. Dit hooi is veel minder smakelijk en wordt dus minder goed gegeten. Ook morst het vee met zodanig hooi meer. UET natuurlijke drogingsproces tijdens het hooien gebeurt door zon en wind. Bewerkingen met hooibouwwerktuigen bevorderen dit proces. Naarmate het te hooien gras sterker door de zon wordt gebleekt neemt het gehalte aan vitamine D toe. Dit gehalte is zeer waardevol voor een goede stofwis seling van de belangrijke mineralen kalk en fosfor. Naarmate in hooi de groene kleur meer behouden blijft zal er meer provitamine A of caroteen in voorkomen. Dit bestanddeel is voor het behoud van de gezondheid van het vee zeer belangrijk maar kan ook op doelmatige wijze met kuilvoer worden gegeven. De samenstelling van de graszode alsmede de grondsoort en bemesting van het hooiland bepalen mede de samenstelling van het hooi. Hierop gaan we de volgende week nader in. C. DEN ENGELSEN. f if Moderne Agrarische Bedrijfsopvolging. N.V. Uitgevers Mij W. E. J. Tjeenk Willink te Zwolle. Deze eerste druk, met een voorwoord van Prof. J. M. Polak, zal zeker in een behoefte voorzien. Boer en. tuinder interesseren zich in hoge mate voor de hierin behandelde stof. De schrijvers, de heren J. P. Groot en F. L. Verheg, kennen het onderwerp uit de prak tijk en beheersen de juridische begrippen. Belangrijker is misschien nog, dat zij op duidelijke wijze voor boer en tuinder dit onder woorden kunnen brengen. Ieder, die met bedrijfsopvolging heeft te maken, zal met dit boekje zijn voordeel kunnen doen. Prijs 4,60.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 9