op de Veeverbetering 3096 De in november gehouden keuringen op afstammelingen van een 3-tal K.I.-stieren vormen een goede aanleiding om de fok- resultaten voor zover bekend van de Zeeuwse K.I.-stieren nader te belichten. ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD Effect van de Zeeuwse K.I.- BEKNOPT HISTORISCH OVERZICHT In de 36 jaren van het bestaan van de K. I. bij rundvee in onze provincie hebben een 30-tal stieren voor de fokkerij dienst gedaan, terwijl er momenteel 10 in functie zijn. Op een enkele uitzondering na hebben deze stieren positief bijgedragen tot verhoging van het vetgehalte van de koeien. Per 1 juli 194S was de gemiddelde op brengst van de gecontroleerde koeien in Zeeland 4616 kg melk met 3.66 vet in 312 dagen tegen 4634 kg en 3.97 vet in 310 dagen per 1 juli 1963. Het aantal controle koeien bedroeg in die jaren resp. 3332 en 7517. Het gemiddelde vetgehalte steeg dus met 0.3 en de totale melkopbrengst per koe van 169 tot 184 kg. De gemiddelde melkgift per koe schommelde nogal als gevolg van de jaarinvloeden maar vertoont na 1958, toen een gemiddelde van 4767 kg melk per koe werd bereikt, enige daling. Het is moeilijk te zeggen of dit verschijnsel op een verminderde erfelijke aanleg voor de produktie berust. Vroeger afkalven van de vaarzen en een afname van de gemiddelde leeftijd van de koeien bij afkalven over deze jaren van 5.4 tot 5 jaar heeft ook een verlagende invloed uitgeoefend. Het is bovendien de vraag of de koeien op groter wordende melkveehouderijen nog wel zo goed „verzorgd" worden als cle kleinere eenheden vroeger (vooral op de akkerbouwbedrijven). Op bovenstaand verloop van de produktiviteit hebben de K. I.-stieren die een over wegend Friese afstamming meebrachten een niet onbelangrijke invloed doen gelden. Afgezien van het vetgehalte waarop de stieren overwegend gunstig hebben gewerkt, zijn er maar enkele, van de 30 genoemde, die volgens Moeder/Dochtervergelijking kans kregen tot verhoging van de melkgift. We noemen: Adema 62 van de Beuken hoeve, Adema 7 van Groenhoven (die in de jaren 1948—1950 reeds dienst deden) en Aaltje's Eduard (1953'56) van de K. I.-vereniging Walcheren. Eenzelfde effekt gaven Poelster Bertus en Julius (1952'55) en ook Nienke's Paul Sikkema (1955 '60) van de Bevelanden. Deze stieren zijn echter maar in beperkte mate gebruikt. Van de meer gebruikte stieren hebben in het bijzonder Witzij's Adema (1951'60) en Rotterda Smits 45 (1955'61) van de K. I.-vereniging West Zeeuws-Vlaanderen, Mercedes (1956—'62) van Schouwen-Duiveland en de over het algemeen best fok kende stier Rotterda Sikkema 89 (1949'59) van Oost Zeeuws-Vlaanderen een goede melkgift, de laatste vooral op oudere leeftijd, op peil gehouden. Een 6-tal jonge melkkoeien van Rudolf Siecama uit de te Axel getoonde groep ongeselekteerde nakomelingen. RUDOLF SICCAMA, 48780 R. P. S., b 82 punten, g< Onderzoek op vererving wyst op goede fok- en gebruik* zijn dochters. Aandachtig wordt geluisterd naar de indrukken van de jury over het getoonde fokmateriaal. RESULTATEN VAN DE HUIDIGE STIERENSTAPEL Voor de thans aanwezige stieren zijn de criteria voor hun „bestaansrecht", die gebaseerd zijn op gunstige exterieur-, melk- en melkvetvererving en ook vererving van het eiwitgehalte in de melk voorzover hierop voldoende M/D-vergelijkingen mogelijk zijn vanaf 1960 uitgebreid met de melk baarheid van de dochters. De oudste van het gezelschap, de nu 10V2-jarige en sinds 1955 in functie zijnde stier, Dr Lente's Verwachting, van de vereniging Walcheren, is op alle punten getest. De gemiddelde melkgift van zijn dochters houdt hij in vergelijking met de moeders niet voldoende op peil, maar de variatie hierin schept ruimte voor een niet te klein percentage heel goede melkgeefsters. Het vetgehalte wordt goed vastgehouden op 3.90—4 terwijl de eiwit vererving met een gemiddeld gehalte bij de dochter- groepen van 3.30—3.45% ook aan de goede kant ligt- Zeer gunstig is ook zijn vererving voor melk baarheid, zijn dochters zijn makke, vlotte geefsters met gunstige verdeling van de melk over de kwar tieren. De exterieurvererving is vlot voldoende waarbij enig tekort aan adel wordt goed gemaakt door flinke maten en stuk, gepaard met een goede duurzaamheid van zijn dochters. Van Lente's Verwachting werden in het afgelo pen jaar nog 1726 dieren geïnsemineerd, waarmee hij alle collega's achter zich liet. Zijn stalgenoot van de K. I.-vereniging Walche ren, Ornea Adolf, nu bijna 8 jaar oud en vanaf 1958 in gebruik, is tot ongeveer een derde van het aan tal inseminaties in 1963 (1384) teruggevallen. Dit is niet alleen een gevolg van de jongere stieren die er meer „in" komen. Zijn produktievererving is niet onbevredigend, de melkgift handhaaft hij goed, hoewel het vetgehalte van gemiddeld 3.90 bij zijn dochters dat van de moeders niet geheel even aart. Het gemiddelde eiwitgehalte van de dochters is goed (3.35 a 3.40%). De exterieurvererving is ook voldoende, zijn dochters zijn behoorlijk typi sche koeien met iets meer adel maar wat minder stuk dan die van Dr Lente's Verwachting. Het zwakke punt vormt echter de minder goede melk baarheid en het nogal eens onrustige karakter van zijn nakomelingen. Als 3de van de in functie zijnde stieren waarvan op alle selektiepunten (hoewel nog niet voldoende op produktievererving) onderzoek kon worden ver richt, is Rudolf Siccama van de vereniging Oost Zeeuws-Vlaanderen. Deze stier is 7 jaar oud en vanaf 1959 in exploitatie. Hoewel goed van type, bleef zijn ontwikkeling beknopt, reden waarom hij in de eerste jaren weinig is gebruikt. Naarmate meer fokresultaten bekend werden, die in gunstige richting wijzen, komt hij meer in belangstelling. Dit jaar kon hij bogen op 1111 geïnsemineerde koeien, hetgeen, vergeleken met 1963, een verdubbeling bo jaar van ond Aantal ondei Gem. max. n Verdeling me uit voorkwar gecorrige Klasse-indeli] kg goed; 5 dan 1-85 kg In Middelburg werd Amarilla Gretha's A 8-tal

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 12