Van big tot fokzeug
1095
VEE EN VLEES
Kudde van 80.000 Engelse koeien kwam ons land binnen
Eneeland dekt slechts 60
van eigen behoefte
Engeland schuift koeien door
naar Europa
Indirekte concurrentie uit Zuid-Amerika
VRIJDAG 4 DECEMBER 1964
TER vervanging of aanvulling heeft elke varkensfokker
van tijd tot tijd nieuw fokmateriaal nodig. Hierin
kan op verschillende wijze worden voorzien, o.a. uit eigen
aanfok of door aankoop. Beschikt men over een zeugen
stapel die in alle opzichten goed voldoet, dan vormt aan
koop geen punt van overweging. Voldoet de aanwezige
zeugenstapel echter niet aan de normen van gebruiks
waarde, dan is het alleszins verantwoord jonge zeugen
aan te kopen uit zeugen, die reeds bewezen hebben het
goed te doen. Op grond van afstamming verwacht men
dat de zeugjes zich zullen ontwikkelen tot goedsoortige
zeugen.
In de praktijk blijkt echter dikwijls, dat ondanks een
goede opfok, de verwachtingen wel eens teleurstellen. Bij
het kiezen van uitgangsmateriaal voor de varkensfokkerij
moet men er op berekend zijn, dat er meestal enig verval
in zit. Het aanhouden van slechts een enkel fokzeugje
met directe bestemming als fokzeug, geeft geen mogelijk
heden de varkensstapel op een hoger niveau te brengen.
Voor het verbeteren en het op peil houden van de
varkensstapel is selectie noodzakelijk. Voor verwezenlij
king hiervan is het nodig dat naast elke fokzeug een
opfokzeug wordt aangehouden. Hiervan worden enkele
van de beste ter vervanging van oudere zeugen aange
houden. De overige kunnen voor verkoop dienen, hetzij
op dekrijpe leeftijd of als drachtige zeug.
Uitsluitend op deze wijze en door het gebruikmaken
van goede beren is het mogelijk een zeugenstapel op te
bouwen die kwalitatief in alle opzichten voldoet.
Methode van houden en verzorgen belangrijk bij de opfok.
EEN ANDERE BELANGRIJKE FAKTOR
EEN andere belangrijke faktor is het zgn. uit-
fokken van de jonge zeugen. Hiervoor is
een doelmatige, volledige voeding noodzakelijk, te
meer omdat het varken een snel groeiend dier is.
Bij de opfok kunnen drie perioden worden on
derscheiden:
le de tijd uitsluitend van eigen groei, dus van
big tot dekrijpe leeftijd;
2e de eerste drie maanden van de dracht;
3e laatste maand van de dracht.
De eerste periode duurt ongeveer 5 a 6 maan
den. In die periode groeien de opfokzeugjes uit
sluitend lichamelijk, dus vermeerdering van vlees,
beenderen en organen.
De tweede periode duurt 3 maanden. Hierin
wordt de eigen groei een, */einig vermeerderd
met de groei der dracht, maar op de voeding
maakt dit praktisch nog geen verschil.
De voeding kan daarom in periode 1 en 2 vrij
wel gelijk zijn.
De derde periode duurt ongeveer een maand.
De groei van de biggen in de zeug wordt in de
laatste weken dusdanig versneld, dat een iets
royalere en eiwitrijkere voeding nodig is.
JUISTE ONTWIKKELING
VOOR een juiste ontwikkeling van fokzeugjes,
zodanig dat uitgroeiing tot volwaardige zeu
gen mogelijk is, is het volgende nodig:
le bewegingsvrijheid, ter verkrijging van een
sterk beendergestel en ontwikkelde sterke
spieren. Hiervoor is weidegang vrijwel on
ontbeerlijk, daar geen enkele stalruimte
hierin voldoende kan voorzien;
2e een voeding met een goed samengesteld
mengsel;
3e opname van enig ruwvoer voor de ontwik
keling van een ruim maagdarmstelsel, ter
voorkoming van vervetting.
Weidegang is dus een vereiste voor een goede
en gezonde ontwikkeling van fokzeugjes, hoewel
terwille van de ontwikkeling doorvoering tot het
uiterste, n.l. de gehele dag, niet wenselijk is.
WEIDEGANG KRACHTVOER
IONGE opfokvarkens zijn uiteraard bij uitloop
veel in beweging, hetgeen meer voer vraagt
om ze in een passende conditie te houden. Indien
bij veel uitloop dit meerdere voer niet verstrekt
wordt, dan is een remmende invloed op de ont
wikkeling te verwachten.
Veelal wordt hierover niet nagedacht en wordt
uitgegaan van de veronderstelling: weidegang is
goed voor fokvarkens. Dit laatste is ook terecht,
maar dient weloverwogen en op beperkte schaal
1 uur per dag) te worden toegepast. Naast
een goede weide kan men, afhankelijk van de
leeftijd met 12 kg meel per dag volstaan. Is
het weidebestand minder goed, dan dient iets
meer krachtvoer te worden verstrekt. Deze toe
voeging van meel, wat veelal fokvarkensmeel zal
zijn, geldt voor de hierboven genoemde periode
1 en 2, dus de tijd van big tot en met de eerste
drie maanden van de dracht.
In de 3e periode, laatste maand van de dracht,
begint de produktie van groei der ongeboren
biggen zoveel van de zeug te vragen, dat moet
worden overgegaan op een ander, wat eiwitrijker,
meel, wat zeugenmeel wordt genoemd. Hiervan
dient, afhankelijk van de conditie, 2 a 3 kg per
dag te worden verstrekt.
WAAROP TE LETTEN
BIJ DE KEUZE EN OPFOK
le Alleen de betere.
Alleen de beste zeugjes uit een toom, bestem
men voor toekomstige zeugen en niet de minde
re, veelal door een lagere prijs niet verkochte
biggen.
2e Erfelijke gebreken.
Aanhouden of kopen van zeugjes uit tomen
waarin geen erfelijke gebreken voorkomen, zoals
gesloten aarsopening, breuken, binnenberen, twee
slachtigheid enz.
3e Mestrantsoen.
De zeugjes op tijd van de koppel afzonderen,
zodat ze geen mestrantsoen gehad hebben.
4e Tijdstip van dekken.
Op een leeftijd van 5 a 6 maanden zijn de
zeugjes wel geslachtsrijp, maar lichamelijk nog
niet voldoende ontwikkeld. Algemeen mag ge
steld worden dat ze op een leeftijd van 8 maan
den voor de eerste keer gedekt kunnen worden.
5e Voeding.
Een goed uitgebalanceerd mengvoeder, inplaats
van eenzijdige voeding met eigen granen voor
komt ongewenste vet-aanzet en komt de ontwik
keling en groei ten goede.
Bij een goede voeding en verzorging, zo
als hierboven omschreven, mag worden ver
wacht dat opiokzeugjes zich ontwikkelen tot
volwaardige sterke zeugen, die in staat zijn
gedurende verscheidene jaren, flinke tomen
gezonde biggen te werpen en groot te bren
gen.
C. W. M. BACKX.
Prov. Veevoederbureau Zeeland.
Met meer dan normale belangstelling heeft de gehele Nederlandse veehouderij de golf Engelse koeien
over zich heen laten gaan. In de tweede helft van november waren er dit jaar al ruim 80.000 binnen.
Daarnaast kwamen er uit België nog circa 5500, uit Luxemburg circa 1600, uit Denemarken 12.500 en
uit Ierland 6.000. Alles bij elkaar ruim 105.000 stuks waarvan 80 uit Engeland.
Op rundvleesgebied is dit niet de enige invoer geweest. In de vorm van bevroren vlees, gekoeld- en
vers vlees benevens afvallen en nog wat kalfsvlees kwam er ook nog 37.000 ton binnen wat omge
rekend ook nog eens circa 140.000 koeien omvat.
Tot eind november werd dus, naast onze eigen produktie, de invoer opgenomen van 250.000 buiten
landse slachtkoeien.
Wanneer we de cijfers van vorig jaar naslaan %lijkt dat de invoer tot medio november circa 27.000
stuks levend rundvee en 21.000 ton vlees beliep. Er zijn 4 x zoveel koelen levend binnengekomen wat
een zeer grote toename betekent tegenover de rundvleesinvoer in verschillende vormen, die hiertegen
over met een toename van 80 lang niet zo sterk steeg.
Engeland laat de meest spectaculaire toename
van de uitvoer naar ons land zien. Wanneer men
weet dat daarnaast de eigen Engelse produktie
slechts 60 van de behoefte dekt is het duidelijk
dat de landbouwpolitiek in Engeland nogal inge
wikkeld in elkaar zit. In globale cijfers uitge
drukt kan men zeggen, dat de rundvleesbehoefte
van het Verenigde Koninkrijk de produktie van
5.000.000 koeien omvat waarvan men er zelf maar
3.000.000 produceert.
Zo komt het ook dat Engeland voor de inter
nationale vleeshandel het belangrijkste land is en
dat voor de Engelse handel de uitvoer van indus
triële produkten de invoer van rundvlees een soort
ruilobjekt vormt.
Al jarenlang kent het Engelse landbouwbeleid
een garantieprijs voor de eigen rundvleesproduk-
tie. Ieder jaar wordt precies nagegaan hoeveel
minder het slachtvee heeft opgebracht dan de ga
rantieprijs is. Alle veeverkoop loopt via veeveilin
gen zodat van alle 3 miljoen slachtkoeien bekend
is wat zij hebben opgebracht. Deze garantiebijslag
(deficiëntie payments) zijn voor het Engelse volk
blijkbaar voordeliger dan het vaststellen van b.v.
een minimum importprijs voor het ingevoerde
vlees, of een invoer heffingen af i.d. Dit zou an
ders de handel tussen Engeland en de vleesexpor-
terende landen belemmeren of Engelands invloed
verminderen. De Ierse republiek vlak tegen En
geland gelegen, is voor Engeland een toeleverings
bedrijf voor levend vee. In Engeland verstrekt men
n.l. premies op slachtvee. Deze premies zijn
speciaal bedoeld voor de boerderijen in de heu
vels alwaar het land in hoofdzaak benut wordt
voor de veehouderij. Met deze premies bereikt men
twee dingen, n.l. bevordering van het boeren-
inkomen in die gebieden en bevordering van de
concurrentie met het ingevoerde vlees. Hier snijdt
voor de Britse regering het mes aan twee kanten.
Bepaald is, dat alleen slachtkoeien een premie
ontvangen die tenminste 4 maanden in Engeland
hebben gelopen. U begrijpt dat de Ierse koeien
praktisch allemaal tenminste 4 maanden op een
Engelse boerderij bivakkeren. Als ze de spraak
geleerd hebben gaan ze naar de veeveiling en ko
men nadien bij de Engelse of bij een Europese
slager terecht.
Het gekoelde en bevroren vlees laten de Engel
sen vrij soepel binnen. Om de eigen produktie aan
te moedigen bedient men zich van een toeslag
systeem waardoor de Engelse koeien kunnen door
schuiven naar Europa wanneer hiertoe het prijs-
peilyerschil gelegenneid geeft.
Deze hele doorschuiven) worut in feite veroor
zaakt door een vleesimport uit Zuid-Amerika,
Australië, Afrèka en Joego-Slavië waarvan de
waarue verband houdt mei de produktie-omstan-
digheuen ter plaatse en de prijswaarde van het
teruggeieverde inoustrieprodukt. Dit wordt aan
gevuld door een garanuepolitiek voor de eigen
vieesproauxtie die voor een deel doorschuift naar
ons land. tiet is voor de Nederlandse veehouderij
erg moeilijk hierin nog een soort eerlijke concur
rentie te zien. De zaak is dermate versluierd dat
we ons alleen maar te bepalen hebben tot het punt
hoeveel komt er ons land binnen, wat is hier van
de reële prijs en hoe kunnen we de druk op onze
prijzen en op onze produktie ontgaan daar dit voor
de zelfvoorzieningsgraad van de E. E. G. nadelige
consequenties geeft.
Deze zelfvoorzieningsgraad zit voor rundvlees al
in de buurt van 90 °/o. Dit is een tekort van 300.000
tot 400.000 ton rundvlees of anders gezegd van IVa
a 2 miljoen slachtkoeien.
De Engelse koeien werken uitermate verstorend
op onze prijsontwikkeling. Aan de andere kant
brengt deze verstoring met zich mee dat onze to
tale melkproduktie juist in najaar en de voorwin-
t.er extra gestimuleerd wordt.
Om de verstorende invloed te ontgaan van
de Engelse landbouwpolitiek lijkt het gewenst
dat in de E. E. G. de richtprijs voor rundvlees
met ca. 20 wordt verhoogd. Hierdoor kan
voorkomen worden dat het rundvleesprijspeil
ernstig wordt verstoord en het evenwicht tos
sen melk en rundvleesproduktie verder uit zijn
balans wordt gebracht.
D.