De rentabiliteit van het akkerbouwbedrijf
VRIJDAG 27 NOVEMBER 1964
Officieel orgaan van de Muatschappij tot
■nar
9
UJ11Ü
L
1
Frartering bij abonnement Terneuzeti
52e Jaargang No. 275#
7
f\E definitieve bedrijf s-
uitkomsten op de akker-
bouwbedrijven die behaald
zijn over het oogstjaar 1963,
zijn door het L, E. I. bekend
gemaakt. Deze uitkomsten
zijn voor de verschillende ge
bieden als volgt:
Noord Groningen 9.500
Noord-Holland f 10.950
Z.W. Zeekleigebied ƒ12.400
Veenkoloniën 10.100
Wij menen dat deze cijfers
wel voor zichzelf spreken.
Vooral als men dan nog be
denkt dat het hier geselec
teerde bedrijven betreft en
dat de sociale voorzieningen
voor de ondernemer en zijn
gezin nog moeten worden af
getrokken. Voorts moet men
zich natuurlijk wel realiseren
dat hier het gemiddelde ar
beidsinkomen vermeld is, ter
wijl het zeer belangrijk kan
zijn te weten hoeveel bedrij
ven onder dit gemiddelde lig
gen en hoeveel bedrijven be
neden dit gemiddelde komen.
Het oogstjaar 1964 laat zich
wat gunstiger aanzien- Geluk
kig wel. Het is wel nodig dat
de uitkomsten van dit jaar op
een hoger niveau uitkomen.
Het is evenwel nog niet zo
ver dat over 1964 al een defi
nitief gunstige beoordeling
kan worden gegeven.
De verslagen die over de oogst 1964 in
de pers zijn verschenen waren ons inziens
wel eens wat ongenuanceerd. Bovendien
waren, toen deze verslagen verschenen,
weinig produkten verkocht.
Wat we over het oogstjaar 1964 kun
nen zeggen is dat een tweetal factoren
meezaten, n.l. het weer en over het alge
meen de bruto opbrengst.
Zeker is dat het meevallen van deze
twee wankele factoren geen stevige pei
ler is om een rendabel akkerbouwbedrijf
op te bouwen.
Het moet ook zonder uitzonderlijke omstandig
heden of factoren goed zitten. Juist omdat de
diverse factoren zo vaak tegen lopen- De risico's
die de ondernemer in de agrarische sector draagt
kunnen hard aankomen. Slecht weer, lage bruto
opbrengsten, kwaliteitsverlies, werken ook door bij
die produkten waarvoor van overheidswege prijs
regelingen gelden.
Voor de zgn. vrije produkten komt er dan nog
bij dat 'n meevaller bijv. door een goede opbrengst
vaak in de vorm van lage prijzen als een boeme
rang op het hoofd van de boer terugkomt.
En kan hier in-alle gevallen van normaal be
drijfsrisico worden gesproken?
Het beleid (of dit nu van nationale of van Euro
pese oorsprong is) moet ook hiermede rekening
houden.
Belangrijk is het om nu eens na te gaan tot
welke resultaten de voorcalculatie van het L. E. I.
voor het oogstjaar 1964 leidt. In deze berekening
van de rentabiliteit van de akkerbouwbedrijven,
die vooraf wordt gemaakt, wordt geen enkele
rekening gehouden met de bijzondere risico's die
de agrarische ondernemer heeft te verduren. Men
gaat uit van de zgn. genormaliseerde omstandig
heden.
HERZIENE L.E.I. BEREKENING 1964
TOEN de voorlopige berekening voor 1964 werd
vastgesteld waren verschillende belangrijke
punten nog niet bekend. In een later stadium werd
n.l. de verhoging van tarweprijs en die van bieten-
prijs vastgesteld.
In de herziene berekening moest dan ook het
resultaat van de prijsverhogingen worden bijgeteld
zodat het gemiddeld te verwachten arbeidsinkomen
in de zeekleigebieden verhoogd kon worden van
9.300,naar 13.100,De sterke loonexplosie
deed een deel van het effekt van de prijsverhogin
gen weer teniet. Voor de zeekleigebieden daalde in
de berekening het arbeidsinkomen hierdoor gemid
deld met 1-330,zodat een uiteindelijk te ver
wachten resultaat overblijft van 11.770,Met
dit bedrag wordt de beloning voor de bedrijfsleiding
en de beloning van de handenarbeid van de boer
niet goed gemaakt, zodat uiteindelijk een negatief
resultaat overblijft.
De conclusie van deze berekening moet zijn dat,
indien de uiteindelijke bedrijfsresultaten van 1964
iets van 1963 goed maken, dit niet het gevolg is
van het beleid, maar van enkele gunstige factoren.
Onder normale omstandigheden, zo blijkt het,
biedt n.l. het oogstjaar 1964 geen ruimte voor liet
inhalen van de achterstand in de beloning van de
landarbeid, noch voor het doen van extra investe
ringen, noch voor het dragen van risico's.
HET BELEID VOOR 1965
HET is duidelijk dat deze conclusje gevolgen
moet hebben voor het. beleid ten aanzien van
1965. Vooral ook omdat het van groot belang is dat
in 1970 een gezonde en sterke Nederlandse akker
bouw de E. E. G. binnentreedt. En een goede positie
wordt toch in belangrijke mate bepaald door de
inkomenspositie, niet van één jaar maar van een
reeks van jaren- Alleen dan kan men investeren
en reserveren.
Bezien we de L. E. I. gegevens over 1964, dan
komt ook het Duitse standpunt inzake de graan
prijzen, voor ons als reëel naar voren.
Ondanks alle aanvallen die op de Duitsers ten
aanzien van dit punt worden gedaan, door oa.
Dr. Mansholt en door President De Gaulle, kun
nen wij niet tot een andere conclusie komen. Met
de Mansholt prijzen immers komen wij moeilijk tot
een rendabel bedrijf.
Naast de zogenaamde gegarandeerde produkten
spelen de vrije produkten een belangrijke rol in het
akkerbouwbedrijf. Onze indruk is dat produkten
als onder andere aardappelen, vlas en graszaad
zeer vaak en op dit moment zeker de rentabiliteit
gunstiger zouden kunnen beïnvloeden.
Het is bekend dat in E. E. G. verband ook
naar regelingen voor deze produkten wordt ge
streefd. Intussen bestaan reeds in verschillende
E. E. G.-landen marktordenende of steunmaat
regelen voor deze produkten. Ongetwijfeld zal
het overnemen van deze maatregelen uit Duits
land en Frankrijk de ontwikkeling van het
Nederlandse akkerbouwbedrijf ten goede komen.
Bovendien heft men oneerlijke verhoudingen
die nu tussen de collega's-boeren in de verschil
lende E. E. G.-landen bestaan, op.
Ook hier, evenals we vorige week bijv. ten
aanzien van de rentesubsidie stelden, zal goed
gekeken moeten worden wat men in de E. E. G.
partnerlanden doet. En men zal in liet belang
van de Nederlandse landbouw met het treffen
van soortgelijke maatregelen niet achter moeten
blijven.
Pr.