Het stalseizoen voor het vee Mengvoeders 80 °/0 van de coöperaties in hoogste waarderingsklasse HET RUWVOEDERRANTSOEN 1037 RUNDVLEESBELEID IN DE NAASTE TOEKOMST VRIJDAG 13 NOVEMBER 1 9 G 4 Een van de belangrijkste voorschriften van de C. L. O.-contróle is de openbaarheid van samenstelling van de mengvoeders. De oprichters van de C. L. O.-controle (de drie Standsorganisaties en de Nederlandse Pluimvee federatie) hebben zich van meet af aan gekeerd tegen het fabrieksgeheim. Door de samenstelling van het mengvoeder geheim te houden bestaat de kans wij zien dit in de praktijk dat ten onrechte een betere kwaliteit wordt voorgewend of een hogere prijs wordt goed gepraat. Wat is eerlijker dan precies te vertellen waaruit een mengvoeder bestaat Alleen dan kan men nagaan of de prijs verantwoord is. Wij kunnen er de boeren niet genoeg op wijzen over de betekenis van deze maatregel na te denken. Zonder open bare samenstelling van de coöperatieve voeders zou, naar de vaste overtui ging van de Stichting C. L. O.-contróle, de winstmarge op de mengvoeders in ons land hoger zijn dan ze thans is. Men ziet dit in het buitenland. Aldus schrijft ons Ir. J. Cornelissen, direkteur C. L. O.-contróle. HIT jaar blijkt dat bijna 80 van de Coöperaties in de hoogste waar- deringsklasse bij de C. L. O.-contróle vallen. Nog nooit in de geschiede nis van deze controle is dit percentage zó hoog geweest. Het is bijzonder verheugend dat de C. L. O.-Coöperaties in deze tijd van scherpe concurren tie hun kracht zoeken in de kwaliteit van hun produkten. De instructies van de C. L. O.-contróle voor de samenstelling der mengvoeders zijn vrij uit voerig. Omwille van de prijs van het voeder gaan sommige coöperaties hier wel eens onderdoor. Bij het opstellen van de normen voor de ver schillende voeders moet men zich afvragen: „met welke samenstelling is het belang van de afnemer het beste gediend?" Het is onmogelijk, dat een enkel persoon hierbij het enig juiste standpunt kan vertegenwoordigen. Veel studie van direktie en medewerkers van de C. L. O.-contróle; onderzoek op de Schothorst, aangevuld met onderzoek in de praktijk; een regelmatige gedachtenwisseling met onderzoekers in overheidsdienst en de wetenschap pelijke medewerkers van de Centrale coöperaties leiden tot goede resul taten. CONTROLE OP GRONDSTOFFEN Ieder jaar opnieuw stoot de C. L. O.-contróle zo nu en dan op grondstoffen (soms zeer grote partijen) van minderwaardige kwaliteit. Enkele voorbeel den van de laatste jaren zijn de volgende: Egyptisch rijstvoedermeel'met 10 krijt, Amerikaans rijstvoedermeel met circa 15 rijstdoppen, Zuid- Afrikaans maisvoermeel met 1015 kolf deeltjes, voerhavermout met een groot percentage gemalen kaf en geplette tarwe, diermeel vermengd met hoevenmeel. Deze produkten werden te goeder trouw gekocht. Bij aankoop van be paalde, speciaal buitenlandse produkten kan men niet altijd de garantie krijgen, dat vervalsingen zijn uitgesloten. Af en toe moest de C. L. O.-con tróle ook maatregelen nemen tegen inlands graan, dat niet goed was be waard en was verbroeid. Afgekeurde partijen mogen niet worden verwerkt en worden meestal voor zover dit nog mogelijk is doorverkocht. Deze partijen komen dan weer op de markt. Het is duidelijk, dat het afkeuren van een grondstof een financiële strop voor de betreffende coöperatie betekent. In ernstige gevallen beslist steeds het bestuur van de C. L. O.-contróle. Maar de kwaliteit is bij dit alles ge baat ten voordele van de verbruiker Label van Volledig Biggenmeel van coöperatie Hoogland. Als de samenstel ling op deze wijze wordt vermeld kan men zien wat men koopt en nagaan of de prijs van het voeder verantwoord is. CA MENSTELLING, kwaliteit en kostprijs van het ruwvoederrantsoen bepalen in sterke mate de v resultaten in de veehouderij. De samenstelling van het ruwvoederrantsoen hangt af van het be schikbare voer. Uitwerken van de voederbalans leert de gemiddelde per dier per dag beschikbare hoeveelheid voeder kennen. Hiervoor is nodig enerzijds een inventarisatie in kg of tonnen van de aan wezige ruwvoeders, anderzijds een benadering van het aantal te verwachten staldagen voor één stuk grootvee. Het laatste kan gemakkelijk worden berekend uit de vermoedelijke duur van de stalperiode in dagen (bijv. van 1 november tot 20 april is 170 staldagen) vermenigvuldigd maal het aantal stuks grootvee-eenheden- Melkkoeien, kalfvaarzen, paarden, stieren en volwassen mestvee stellen we daarbij op 1 grootvee-eenheid, jonger vee, al naar de grootte, op tot grootvee-eenheid, gemiddeld onge veer een halve. Op een bedrijf met 12 stuks melkkoeien en kalfvaarzen, 1 stier, 1 paard en 12 stuks jongvee van uiteenlopende leeftijd komen dan 20 stuks grootvee-eenheden voor. Duurt de stalperiode 170 dagen dan moet het ruwvoer dus voorzien in 3400 dagporties voor 1 grootvee-eenheid. Is bijv. 17 ton hooi beschik baar dan is dit per grootvee-eenheid en per dag gemiddeld 17000 3400 5 kg. Op overeenkomstige wijze wordt bepaald hoeveel van andere voedermiddelen beschikbaar is. HOE GROOT MOET DIT GEMIDDELDE RANTSOEN ZIJN TEN zeer ruwe benadering is 610 kg droog ruwvoer in de vorm van hooi, stro en/of kaf en 2540 kg sappig ruwvoer als bieten, aardappelen, kuilvoer, groenvoer, pulp e.d. Als veel droog ruwvoer wordt aangewend zal de opname van sappig ruwvoer kleiner zijn en omgekeerd. Van smakelijk ruwvoer (droog zowel als sappig) wordt meer opgegeten dan van minder smakelijk voer. Bij het sappig ruwvoer speelt het drogestofgehalte een rol. Zo staat met 10 kg voederbieten van hoog gehalte ongeveer gelijk 12% kg voederbieten van laag gehalte of 6 kg aardappelkriel of 9 kg ingekuild bietenloof of 13 kg kuilpulp. Bij ingekuild gras loopt de vergelijking sterk uiteen, afhankelijk van kwaliteit en drogestof-gehalte. Van snijmaiskuil is de opname beperkt. Tenslotte wordt de voederopname van het totale ruwvoederrantsoen in sterke mate bepaald door de snelheid van de vertering. Snel verteerd kunnen worden voederbieten, kuilpulp, aardappelen en vers zo wel als ingekuilde suikerbietenkoppen en -bladeren. Van deze voedermiddelen kan daarom naar verhou ding veel gevoederd worden. Van produkten als kuilgras en ingekuilde snijmais betrekkelijk weinig. Ook tussen hooi van goede en slechte kwaliteit is een groot verschil. Van slecht hooi en van stro kan het vee betrekkelijk weinig verwerken. De volgende drie ruwvoederrantsoenen geven ongeveer de grens aan van het opnamevern^gen voor een oudmelkse of droogstaande koe 1: 8 kg geruiterd weidehooi van goede kwaliteit en 40 kg voederbieten hoog gehalte; 2: 8 kg ventilatie hooi, 25 kg gekuild bietenloof en 5 kg aardappelkriel; 3: 4 kg geperst hooi, 2 kg graszaadstro, 10 kg maaikneuskuil en 10 kg gekuild^ snijmais. De voederwaarde van deze 3 ruwvoederrantsoenen is achtereenvolgens: 112.8 kg drogestof, 800 g voedernorm ruweiwit en 6600 g zetmeelwaarde; 2: 12.4 kg drogestof, 850 g voedernorm ruweiwit en 5770 g zetmeelwaarde; 3: 9.1 kg drogestof, 510 g voedernorm ruweiwit en 3500 g zetmeelwaarde. Voor een koe die maximaal 10 kg melk geeft of voor een droogstaande koe is 900 a 1000 g voeder. IN de openbare bestuursvergadering van het Landbouwschap op 4 november 1964 is naar aanleiding van een nota van de hoofdafdeling Vee. houderij het rundvleesbeleid ter sprake gekomen. Uitgangspunt voor deze nota is de E. E. G—regeling, welke per 1 november 1964 van kracht is gewor den. Onder meer is de wenselijkheid naar voren ge komen, om nu reeds te beginnen aan de uitwer king van het interventiebeleid, ook al is de situatie op de rundvleesmarkt gunstig. Het gaat daarbij in de eerste plaats om dc vraag welke maatregelen in dit verband in de komende periode het beste passen in het nationale beleid. Particuliere opslag zal ongetwijfeld voor ons land een aantrekkelijke en relatief goedkope maatregel blijven. Nederland heeft geen ervaring met een inter ventiesysteem van het uit de markt nemen van rundvlees of slachtvee door de overheid. Toch dient ook een dergelijk systeem voor ons land nader be zien te worden. Invoering van een kwaliteits indeling zal dan gewenst zijn. Ook dient voldoende invries- en opslagcapaciteit beschikbaar te zijn. Voor eventuele uitbreiding van deze capaciteit zou een bijdrage gevraagd kunnen worden uit het Euro pese Oriëntatie- en Garantiefonds. Ook is naar voren gekomen, dat een beduidende verhoging van het niveau van de oriëntatieprijzen mogelijk moet zijn. norm ruweiwit nodig en 56006200 g zetmeelwaar de. Het is voldoende om de rantsoenen 1 en 2 elk met ongeveer kg D-brokjes of koek aan te vul len; het 3e rantsoen vraagt echter 3 kg A-koek of brokjes en voldoet dan nog niet helemaal aan de norm voor zetmeelwaarde. Het eerste rantsoen heeft zelfs een ZW dat hoger is dan nodig. Voor koeien die meer dan 10 kg melk geven kan in het algemeen voor elke 2% kg melk meer 1 kg A-brokjes of -meel gegeven worden. We gaan hier volgende week nader op in. Rijksveeteeltvoorlichtingsdiensf, C. DEN ENGELSEN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 9