Moeilijke financiële positie
Waterschappen
1039
De betekenis van onze
waterschappen
PRIJSBELEID
CONSUMPTIE-AARDAPPELEN
VERSCHILLEN
MOTORBRANDSTOFFEN IN E. E. G.
VRIJDAG 13 NOVEMBER 196 4
AMSTREEKS deze tijd van het jaar wordt of is zo juist bij de water-
schappen de begroting voor het volgend jaar opgesteld. Het opmaken
van de begroting is de laatste jaren een tijdrovende en inspannende bezig
heid geworden. Er moet veel gewikt en gewogen worden voordat de defini
tieve opzet kan worden gemaakt.
Vroeger kon de nieuwe begroting in grove trekken een doublure zijn
van de voorgaande en een beleid op lange termijn worden uitgestippeld.
Verschillende jaren aaneen kon een zelfde geschot worden geheven en
men had te maken met een stabiel loon- en prijspeil. Tegenwoordig komt
het helaas voor dat een zorgvuldig opgezette begroting zelfs geen reële
inhoud meer heeft. Wanneer deze gereed is voor de behandeling in de
algemene vergadering, komt het loonfront plotseling in beweging en zet de
begroting op losse schroeven. De gebeurtenissen van vorig jaar liggen ons,
wat dit betreft, nog vers in het geheugen. In sterke mate zijn de water
schappen afhankelijk geworden van het algemeen loonbeleid en van de
overige kostprijsbepalende maatregelen van de centrale overheid.
TIE mogelijkheid om deze risico's op te vangen door bij het opstellen van de
begroting een behoorlijke marge aan te houden tussen uitgaven en in
komsten, is niet meer aanwezig doordat het geschot, dat thans wordt ge
heven, in geen verhouding meer staat tot het rendement van de grond.
Elke verhoging, hoe noodzakelijk ook, is momenteel te veel. Voor 1965
ondervinden de waterschappen de verdere doorwerking van de loonexplosie,
die in het begin van dit jaar heeft plaats gehad. Aldus de Voorzitter van
de Zeeuwse Polder- en Waterschapbond, de heer P. J. J. Dekker, in zijn
openingsrede voor de algemene vergadering van deze bond.
Wij zegden in ons vorig nummer toe op de financiële kant in deze belang
rijke rede terug te kennen.
I\AARBIJ komt, aldus de heer Dekker, dan nog
een aanzienlijke verhoging van de kapitaal-
lasten door de stijging van de rentestand, zowel
voor vast als tijdelijk geld. Wanneer wij dan tevens
nog bedenken, dat de waterschappen zich uitga
ven moeten getroosten, die uitgaan boven het
streekbelang, dat een produktiviteits-verhoging
voor de agrarische bedrijven dringend noodzake
lijk is om zich staande te kunnen houden in de
concurrentiestrijd in E.E.G.-verband en dat dit
ook de waterschappen niet onberoerd laat daar
zij mede voorwaarden moeten helpen scheppen
om de productie-omstandigheden zo gunstig mo
gelijk te maken, dan moet het toch wel een ieder
- duidelijk zijn in welk een uitzonderlijk moeilijke
financiële positie onze waterschappen verkeren.
Twëe harde feiten staan hier tegenover elkaar:
een onontkoombare lastenstijging en de onmoge
lijkheid om de benodigde middelen daartegen te
stellen.
Is het dan ook wonderdat de waterschappen
die er steeds een eer ingesteld hebben met
eigen middelen hun huishouding te financieren
door de nood gedwongen thans uitzien naar de
helpende hand van de Rijksoverheid?
Weliswaar schijnt de Minister van Landbouw
en Visserij voornemens te zijn een matige
pachtprijsverhoging toe te staan, doch het is
zeer de vraag of zulks voor de waterschappen
soulaas zal bieden. Veeleer moet deze verhoging
gezien worden als een middel om in het ver
leden scheef gegroeide verhoudingen enigszins
te corrigeren.
HET VRAAGSTUK
VAN DE HOGE POLDERLASTEN
UET vraagstuk van de hoge polderlasten is
reeds herhaalde malen een onderwerp van
bespreking geweest op onze vergadering. Het is
een vraagstuk dat ons al jaren bezighoudt en dat
aanvankelijk wellicht ook niet ten onrechte
als een interne aangelegenheid kon worden be
schouwd.
Dit was in de tijd toen de groep van de direct
belanghebbenden bij de waterschapswerken en
die der schotplichtigen als het ware een twee
eenheid vormden. Inmiddels is de structuur van
de waterschappen aangepast en zijn hun taken uit
gedijd. De verruiming van hun belastinggebied
heeft hiermede echter geen gelijke tred gehouden.
Weliswaar zijn in de latere jaren ook de gebouw
de eigendommen in het geschot betrokken, maar
de ruimte, die hierdoor ontstond is reeds lang
verbruikt. Doordat Zéeland niet langer mger in
een isolement leeft, is de groep van belangheb
benden bij de waterschapsfunctionering aanzien
lijk uitgebreid doch de groep die in de kosten bij
dragen is dezelfde gebleven.
Het wordt dan ook als een onbillijkheid er
varen, dat een beperkt aantal schotplichtigen
de gehele waterschapshuishouding moet finan
cieren en daarmede een groter financieel offer
moet brengen dan hun zakelijke belangen
rechtvaardigen.
Ik geloof, dat dit uiteenlopen oorzaak is
van de ongerustheid en het misnoegen dat in
de waterschapskringen is ontstaan. Zolang dien
aangaande geen bevredigende regeling is ge
troffen zullen de hoge polderlasten in het mid
delpunt van onze belangstelling blijven staan.
Wij zullen genoodzaakt zijn op ditzelfde aam
beeld te blijven hameren, ook al begint dit een
onaangenaam accent te krijgen.
DE WATERSCHAPSFINANCIERING
UET vorig jaar op de algemene vergadering te
Kortgene werd de verwachting uitgesproken
dat zich met betrekking tot de waterschapsfinan
ciering nieuwe inzichten begonnen te ontwikke
len. Daar is onverwacht nog bijgekomen het
arrest van de Hoge Raad inzake de Gemeente
Breda contra het hoogheemraadschap de Brabant
se Bandijk van 25 januari 1963, waarbij is beslist
dat aan gemeenten als zodanig niet bij water
schapsreglement omslagplicht door een water
schap kan worden opgelegd en in de tweede plaats
de indiening van een ontwerp-wet verruiming
gemeentelijk belastinggebied.
Voor de Unie van Waterschapsbonden is een en
ander aanleiding geweest om bij de regering aan
te dringen op een financiële verhouding Rijk-
waterschappen en te pleiten voor een rijksbijdrage
van 30 in de omslag van de waterschappen.
Naar onze mening kan een dergelijke financiële
regeling er toe bijdragen dat het vraagstuk der
hoge polderlasten tot een oplossing wordt ge
bracht, aldus de heer Dekker.
FINANCIERING
NIET-PLAN- EN QUARTAIRE WEGEN
IYE heer Dekker stond vervolgens stil bij het
Wetsontwerp Biidragenwet Deltawerken en
zei met grote belangstelling de Memorie van Ant
woord van de Minister af te wachten. Hij vestig
de tevens de aandacht op het »1 meerdere malen
besproken wetsontwerp „Wet Uitkeringen Wegen"
waarvan nu de Memorie van Antwoord versche
nen is. Hij achtte deze wet van grote betekenis
voor onze waterschappen die, zoals in Zeeland,
een omvangrijk net van niet-planwegen of quar
taire wegen in beheer en onderhoud hebben. De
financiering van een dergelijk wegennet is mede
van grote invloed on de hoogte van het dijkge-
schot. Uitgegaan wordt van een basisbedrag waar
van de uitkeringen worden afgeleid. Deze worden
telkenjare hoger naarmate het aantal motorvoer
tuigen toeneemt. Op deze wijze wordt een relatie
gelegd tussen de aan de lagere publiekrechtelijke
lichamen uit te keren bedragen en het toe
nemend weggebruik. In het oorspronkelijke
wetsontwerp was bet basisbedrag op 80 miljoen
gesteld, resulterende in een uitkering over 1961
van ruim 87 milioen. Volgens een bepaalde ver
deelsleutel, voor Zeeland neerkomende op 5,32
wordt het jaarlijks beschikbare bedrag over de
verschillende provincies verdeeld ten behoeve van
de niet bii het Rijk in onderhoud ziinde secun
daire, tertiaire eh Quartaire wegen. Van het aan
elke provincie uitgekeerd bedrag moet ten minste
15 worden bestemd voor de quartaire wegen.
Nu wordt voorgesteld de datum van inwerking
treding van de wet te stellen op 1 januari 1963
en het voor 1963 uit te keren bedrag te bepalen
op 125 milioen. Rekening houdende met de toe-
nemmv van het aantal voer<uicen in de jaren 1961
en 1962, betekent dit een effectieve verhoging van
het basisbedrag met 15 miljoen. Een zeer be
langrijke verhoging omdat een verhoging van het
basisbedrag doorwerkt voor de volgende jaren en
de uitkeringen blijvend op een hoger niveau ge
bracht worden. Van welke betekenis is het wets
ontwerp, zoals dit thans is gewijzigd, nu voor onze
waterschappen? In hoeverre deze wet een directe
financiële ontlasting zal betekenen zal naar onze
mening voor een belangrijk deel afhangen van
de eisen die bij Algemene Maatregel van Bestuur
worden gesteld aan quartaire wegen en welke
IN zijn rede voor de Zeeuwse Polder- en Water-
sehapsbond heeft de voorzitter, de heer P. J. J.
Dekker, de bijzondere plaats van de waterschappen
in onze gedecentraliseerde eenheidsstaat nog eens
benadrukt.
Slechts weinigen buiten de agrarische kring zijn
op de hoogte van het belang en het vele werk dat
de waterschappen verrichten. Normaal merkt men
daar ook niet veel van in deze kringen. Een bekend
dijkgraaf gaf op de vraag „Als We de waterschap
pen eens afschaften?", ten antwoord, „Dan zouden
we nieuwe maken, we zouden het anders doen, we
zouden de structuur aanpassen". Deze kernachtige
bewoordingen zouden ook voor Zeeland kunnen
gelden. Het Provinciaal Bestuur van Zeeland heeft
de eisen van de tijd reeds onderkend en de struc
tuur van de nieuwste waterschappen met voort
varendheid aangepast. Zeeland kan daarom als
voorbeeld worden gesteld op het gebied van de
reorganisatie van het waterschapswezen. Water
schappen passen nog steeds in de moderne verzor
gingsstaat, aldus de heer Dekker.
HE hoofdafdeling Akkerbouw heeft zich her-
haalde malen beraden over het consumptie
aardappel beleid dat in de toekomst gevoerd moet
worden. De resultaten van dit beraad zijn in de
openbare vergadering van 4 november 1964 door
het bestuur van het Landbouwschap besproken.
De hoofdafdeling is tot de conclusie gekomen,
dat gestreefd moet worden naar een systeem,
waarbij voor het begin van het seizoen een bodem
prijs wordt vastgesteld. Deze bodemprijs zal ge
realiseerd moeten worden aan het einde van het
seizoen voor consumptieaardappelen van goede
kwaliteit van de belangrijkste rassen. Hiertoe zou
allereerst gebruik gemaakt kunnen worden van het
fonds dat door het bedrijfsleven in het verleden
is gevormd. Daarnaast zou de overheid zich garant
moeten stellen voor het verschaffen van de mid
delen die nodig zijn om de regeling sluitend te
maken- Het bestuur besloot over deze uitgangs
punten overleg te plegen met de minister van land
bouw. Daarna kan dan een nadere uitwerking van
de regeling volgen.
Het Bureau voor de Statistiek van de Europese
Gemeenschappen heeft een overzicht gepubliceerd
van de prijzen van trekkerpetroleum en van ben
zine en dieselolie voor landbouwmachines. In
Duitsland blijkt geen subsidie te worden gegeven
op benzine, wèl op dieselolie. Frankrijk en Italië
kennen beide speciale motorbrandstof voor land
bouwers: daarop wordt minder belasting geheven,
die brandstof is dus goedkoper. Geen enkele sub
sidie is er in Nederland en België. De eindprij-
zen verschillen dus nogal. Opvallend zijn de lage
benzineprijs voor landbouwers in Frankrijk en
de lage petroleum- en dieselprijzen in Italië.
wegen in de door de Provinciale Staten vast te
stellen verdelingsverordening als quartaire wegen
worden aangemerkt.
De heer Dekker gaf onder voorbehoud en met
terzijdestelling van de door de Minister en de
Provinciale Staten te stellen eisen aan de quar
taire wegen een globale indruk van de cijfers die
voor Zeeland zullen kunnen gelden. Uit een van
de bijlagen van de memorie van antwoord blijkt
dat de rijksuitkering voor de jaren 1963, 1964 en
1965 is berekend op resp. 125 miljoen, 140 mil
joen en 157 miljoen. Hiervan zal Zeeland over
deze jaren ontvangen 5,32 hetgeen neerkomt
op 6.650.000,— voor 1963, 7.448.000,— voor 1964
en 8.352.000,voor 1965. Van deze bedragen zal
tenminste 15 bestemd moeten worden voor de
quartaire wegen hetgeen neerkomt op resp.
ƒ997.500,—, 1.117.000,— en 1.252.800,—.
Sedert 1953 was jaarlijks voor het gehele land
een rijksbijdrage beschikbaar van 1 miljoen,
waarvan Zeeland, dat ongeveer gedeelte van
alle quartaire waterschapswegen telt, ruim
200.000,kreeg toegewezen.
Uit een vergelijking van deze cijfers is dus
wel de conclusie te trekken, dat het wetsont
werp een aanzienlijke verbetering zal beteke
nen en om met de minister te spreken dat „in
ieder geval gezegd kan worden, dat de voor
de quartaire wegen voorgestelde regeling een
behoorlijke stap in de goede richting is".
Moge het wetsontwerp nog in dit parlemen
taire jaar tot wet worden verheven; dan zal
aan de beheerders van het niet-planwegen een
grote dienst zijn bewezen. Aldus de heer Dek
ker.