983
Hei gebruik van bestrijdingsmiddelen
Rechterspiegels
voor landbouwtrekkers
Wist IJ dat
VRIJDAG 30 OKTOBER 1964
(Vervolg van le pagina)
stoffen en het kweken van produktieve en tegen ziekten resistente rassen
van onze gewassen hebben daartoe evenzeer bijgedragen.
Naar onze mening wordt bij de voorlichting van „het grote publiek" over
de gevaren van de toepassing van de bestrijdingsmiddelen toch nog teveel
verzuimd het tegelijkertijd te overtuigen van het feit dat we niet anders
kunnen dan voort te gaan met de toepassing van bestrijdingsmiddelen. Het
gedeelte van de bevolking in de beschaafde landen, dat buiten de landbouw
staat en dat is het overgrote deel van de bevolking is maar al te gauw
geneigd het ruime aanbod van levensmiddelen van goede kwaliteit als iets
vanzelfsprekends te aanvaarden.
Evenals in het rapport van de Amerikaanse commissie wordt gedaan plei
ten wij voor goede voorlichting aan de gehele bevolking over de consequen
ties van de bestrijdingsmiddelen, maar onverbrekelijk verbonden aan een
voorlichting over het moeilijke vak, waarin de bestrijdingsmiddelen als hulp
middel bij de produktie een onmiskenbare plaats hebben.
GEVAREN VAN VERKEERD GEBRUIK EN LANGZAME VERGIFTIGING
DE rode draad, die door het rapport van de Amerikaanse commissie loopt,
is niet zozeer de ongerustheid over het aantal ongelukken, dat bij het
(verkeerd) gebruik van ook voor de mens giftige bestrijdingsmiddelen is
opgetreden en helaas ook in de toekomst nog te verwachten zal zijn. Natuur
lijk zullen wij alles moeten doen om die ongelukken te vermijden, maar de
mensen staan in hun leven aan veel meer gevaren bloot. Wij gaan immers
ook door met auto's te gebruiken hoewel het verkeer steeds meer slacht
offers eist. Het Amerikaanse rapport vermeldt dat in de Verenigde Staten
jaarlijks 150 sterfgevallen worden toegeschreven aan het verkeerde gebruik
van bestrijdingsmiddelen. Ongeveer de helft daarvan betrof kinderen, die
per ongeluk thuis aan de besmetting bloot stonden.
Neen, de rode draad van ongerustheid en aandacht, die door het rapport
loopt, is het gevaar voor langzame vergiftiging van de mens en ook van
andere, niet schadelijke levende wezens door de toepassing van middelen, die
slechts zeer langzaam tot onschuldige verbindingen ontleden en die zich
onder andere in ons lichaam kunnen ophopen. Voorbeelden van dit soort be
strijdingsmiddelen, die langzaam afbreken (persistente middelen genoemd)
zijn de gechloreerde koolwaterstoffen. Tot de bekendste van deze groep be
horen de insektenbestrijdingsmiddelen DDT, dieldrin, aldrin, endrin, lindaan,
chlordaan, toxapheen, heptachloor. Pas de laatste jaren is de zeer grote ver
spreiding in de langzame afbraak van DDT goed aan het licht gekomen. DDT
is op grote afstanden van de plaats van toepassing geconstateerd, terwijl op
hoping van DDT in bepaalde levende wezens is vastgesteld. Zo is DDT bij
voorbeeld aangetoond in olie afkomstig van soorten zeevis, die ver buiten de
kusten voorkomen, evenals in vis, die zich dichtbij de kusten van Amerika,
Europa en Azië ophoudt. Kleine hoeveelheden DDT zijn vastgesteld in levens
middelen uit vele delen van de wereld, o.a. in zuivelprodukten uit de Ver
enigde Staten, Europa en Zuid-Amerika. Zulke kleine hoeveelheden, op zich
zelf niet nadelig, kunnen bijdragen tot de ophoping van DDT zoals die on
langs is geconstateerd in het lichaamsvet van Amerikanen, Canadezen, Duit
sers en Engelsen. In de Verenigde Staten vond men bij volwassen mensen,
die niet beroepshalve met DDT in aanraking komen, toch nog 100 a 200 milli
gram DDT in hun lichaam. Het zal u duidelijk zijn dat zij, die wel beroeps
halve met DDT in aanraking komen, hetzij bij de fabricage, hetzij bij toe
passing van DDT, aan veel grotere gevaren bloot staan.
Volgens het Amerikaanse rapport zijn inderdaad bij mensen, die in hun
beroep veel met vergiftige bestrijdingsmiddelen in aanraking komen, be
wijzen gevonden van aantasting van het zenuwstelsel door middelen als ge
chloreerde koolwaterstoffen, de groep waartoe DDT, dieldrin, aldrin enz.
behoren.
STERKE TOENAME
VAN HET GEBRUIK VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN
HET rapport vermeldt ook, dat dieldrin en aldrin nog vele malen giftiger
voor ons en voor gewervelde dieren zijn dan DDT. Van deze en andere
middelen is vaak nog niet goed te overzien in hoeverre de langzame ophoping
in ons lichaam uiteindelijk nadelige gevolgen voor ons lichaam kan hebben.
De lezer van het Amerikaanse rapport wordt duidelijk geconfronteerd met
de huidige omvang van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Hoewel er al
enkele eeuwen bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt moeten we goed beseffen
dat het in de fabriek samenstellen van organisch chemische bestrijdingsmid
delen eigenlijk pas dateert vanaf 1941, toen DDT is ontdekt. Enkele cijfers
over de huidige produktie en het gebruik van dergelijke bestrijdingsmiddelen
in de Verenigde Staten zijn duizelingwekkend. In 1947 produceerde de Ver
enigde Staten „nog maar" 54 miljoen kg van deze bestrijdingsmiddelen, in
1961 bedroeg de produktie reeds 310 miljoen kg. Daarvan was 84 bestemd
voor binnenlands verbruik en 16 voor export. In 1961 werd alleen in de
Verenigde Staten al 28 miljoen kg DDT geproduceerd!
Van de Amerikaanse produktie in 1961 werd 56 gevormd door insekte-
bestrijdingsmiddelen, 24 door schimmelbestrijdingsmiddelen en 20 door
onkruidbestrijdingsmiddelen.
Het is onmiskenbaar dat de insektebestrijdingsmiddelen voor de mens in
het algemeen het meest giftig zijn.
Wij menen dat deze gegevensontleend aan het Amerikaanse rapport, vol
doende illustreren welke gevaren ons inderdaad bedreigen. Wij moeten daar
om de volle aandacht hebben voor het hoofddoel van het rapport: de aan
bevelingen van de Commissie aan de Amerikaanse Overheid wat nodig is om
de nadelen geheel of zoveel mogelijk te ontgaan.
AANBEVELINGEN VAN DE AMERIKAANSE ADVIESCOMMISSIE
NA lezing van het voorgaande over de langzaam afbrekende bestrijdings
middelen als DDT, aldrin, dieldrin enz. kan men haast niet anders ver
wachten dan dat de Commissie met nadruk in overweging geeft: een totaal
verbod van het gebruik van langzaam afbrekende giftige bestrijdingsmid
delen.
Verder beveelt de Commissie aan:
1. Onderzoek van mensen, die beroepshalve met de middelen omgaan.
2. Het opbouwen van een controle-apparaat voor het voortdurend vaststellen
van de spuitresten van bestrijdingsmiddelen in de lucht, het water, de
bodem, in de mens en bij in het wild levende dieren.
3. Hernieuwd onderzoek naar de in levensmiddelen toelaatbare hoeveelheden
bestrij dingsmiddel.
4. Onderzoek over andere dan alleen chemische bestrijdingsmethoden. Op
dit punt wordt in Nederland sinds enkele jaren veel onderzoek verricht
in het kader van een Werkgroep Harmonische Bestrijding van Plagen
T.N.O.
5. Bestudering van de graad van giftigheid van bestrijdingsmiddelen voor
de mens en voor in het wild levende dieren.
6. Versteviging van de wettelijke bepalingen rond produktie, handel en ge
bruik van bestrijdingsmiddelen.
7. Voorlichting aan de bevolking. Het wordt als taak van de Regering ge
zien, dat de bevolking zich bewust wordt van de gevaren van het ge
bruik van bestrijdingsmiddelen en er tegelijkertijd ook de waarde van
leert begrijpen.
Degenen, die in de eerste plaats aan gevaar voor zichzelf moeten
denken en tevens de mogelijkheid hebben anderen voor gevaar te
behoeden, zijn zij, die de giftige bestrijdingsmiddelen toepassen.
Dit geeft een grote verantwoordelijkheid aan de land- en tuin
bouw bedrijvende bevolking. Deze verantwoordelijkheid is scherp
naar voren gekomen nu de aandacht van het „grote publiek" door
een vaak wat sensationele publiciteit op de gevaren van de be
strijdingsmiddelen is gevestigd. Dit zal ook wel het geval zijn in
de Verenigde Staten. Vandaar de betekenis die de Commissie in
haar aanbeveling onder punt 7 aan de objectieve voorlichting
toekent.
Zij die zich bewust zijn van de gevaren van de bestrijdingsmid
delen en bereid zijn zich te verdiepen in allerlei veiligheidsvoor
schriften en adviezen en ook bereid zijn dienovereenkomstig te
handelen, geven blijk van hun verantwoordelijkheid. Wij hebben
er vertrouwen in, dat de Nederlandse land- en tuinbouwers de
ook in ons land te verwachten verdere aanbevclingn voor het
gebruik van bestrijdingsmiddelen nauwkeurig zullen volgen.
TNIGE tijd geleden zijn in de omgeving van Tiel
enige gebruikers van landbouwtrekkers ge
verbaliseerd omdat de landbouwtrekker niet was
voorzien van een rechterspiegel.
In één van de gevallen is de zaak voor het Kan
tongerecht te Tiel in behandeling geweest. Daarbij
is, speciaal met betrekking tot het landbouw-
vervoer op de weg, het principe belicht, dat voor
de linkerspiegel is bepaald, dat het links achter de
bestuurder gelegen weggedeelte moet kunnen
worden overzien en dat voor de rechterspiegel
geldt, dat deze aanwezig moet zijn indien het
rechts van de bestuurder gelegen weggedeelte niet
kan worden overzien.
In het onderhavige geval, waarbij de. trekker niet
een aanhangwagen geladen met veilingkisten reed,
werd de bestuurder veroordeeld door de Kanton
rechter. Hoewel by de uitspraak de tekst van liet
Wegenverkeersreglement niet woordelijk is ge
volgd, heeft het dagelijks bestuur van het Land
bouwschap uit overwegingen van verkeersveilig
heid gemeend, een eventueel in hoger beroep gaan
van dit vonnis niet te moeten bevorderen.
Eigenaren en houders van landbouwtrekkers
dienen ervan te zijn doordrongen, dat met de toe
nemende verkeersdichtheid, ook op het landbouw -
wegverkeer steeds nauwlettender wordt toegezien.
Het aanwezig zijn en kunnen gebruiken van een
rechterzijspiegel voor het waarnemen van het
rechts achterop komende verkeer, vooral indien
met de trekker en aanhangwagen naar rechts
wordt afgebogen, is dan wel noodzakelijk.
JiyJ EN soms voor vragen gesteld kan worden, die veel op elkaar gelijken, maar toch zeer sterk uit-
eenlopen wat de beantwoording betreft?
Een onzer lezers vroeg mij: „Wat denkt U van mijn privé-uitgaven?", en een tweede lezer vroeg
mij: „Is mijn huishouding niet te duur?"
Nu ben ik wel wat huiverig om hierover te schrijven. Het is een wel zeer teer onderwerp en het
is vrij eenvoudig om hierover opmerkingen te maken, die lang niet door ieder, die ze leest, worden
onderschreven. Als ik er nu toch eens over schrijf, dan heeft dit een speciale oorzaak. De volgende.
Mijn antwoord aan mijn eerste vraagsteller was, ,,Ja, gezien uw omstandigheden is uw privé te hoog",
en mijn antwoord aan de tweede was: „Neen, uw privé is te laag".
Ik laat de positie van beide vraagstellers nu volkomen buiten beschouwing en maak maar een aan
tal opmerkingen welke op deze vragen betrekking hebben.
WAARVAN hangt het af of een bepaald bedrag voor privé-uitgaven verantwoord is of niet? Hier
hebben we rekening te houden met zeer veel factoren.
Als zodanig noemen wij, inkomen en vermogen, gezinsgrootte en gezinsomstandigheden en tenslotte
ook eventueel nog bedrijf en bedrijfsomstandigheden.
Ik wil nu hierover eens zonder veel cijfers een en ander opmerken. Wie een groot inkomen ge
niet kan veel verteren, zonder achteruit te gaan. Wie een groot vermogen bezit kan zich zeer wel een
vertering veroorlovendie zijn inkomen overtreft, mits hij maar goed bedenkt dat dit zeker op de
duur zijn positie verzwakt.
Wie een groot gezin heeft zal, onder overigens gelijke omstandigheden, meer voor zijn levensonder
houd nodig hebben, dan wie een klein gezin heeft. Wie veel met ziekte, en dus ziektekosten, te ma
ken heeft zal een hoger privé hebben dan hij, die onder overigens gelijke omstandigheden, niet of wei
nig ziekte kent.
Een ondernemer aan het begin van zijn periode, die nog veel te investeren heeft zal zich meer be
perkingen moeten opleggen dan hij die deze periode reeds voorbij is.
Een gezin met studerende kinderen zal meer vragen dan een overeenkomstig gezin met in het be
drijf meewerkende kinderen. Er zou stellig nog wel meer te noemen zijn.
TI7E hebben boven als antwoord aan één vraagsteller gegeven, dat zijn privé te laag was. Dit zal
W meer toelichting vragen dan wanneer we zeggen dat het privé voor iemand te hoog is. Toch
is het evengoed mogelijk en komt wellicht evenveelvuldig voor.
Ik denk aan het geval, dat iemand met een maar matig inkomen en een groot opgroeiend gezin, zo
veel op zijn schulden aflost dat zijn gezinsverzorging hierdoor in de knei komt. Als dit met of zon
der overleg met de echtgenote plaats heeft en alleen met het argument dat men tot elke prijs zo
snel mogelijk van zijn schuld af wil, is de prijs die hiervoor betaald moet worden te hoog. Ik aarzel
dan ook niet om in een dergelijk geval te zeggen dat het privé te laag is.
Omgekeerd zou men b.v. weer kunnen zeggen dat hij, die zo hoge privé-uitgaven heeft dat hier
door de financiering van zijn bedrijf in de knel komt, te veel verteert.
In bovenstaande staat niets nieuws, iedereen weet het en toch doe ik soms waarnemingen die mij
nopen deze algmene waarheden nog weer eens neer te schrijven.
MEIJERS