KNLC <Si2> MAU RITS PLEIN 23 Gedrang in kopgroep Jaarverslag 1963 Borgstellingsfonds voor de Landbouw ONDUIDELIJKER POSITIE VAN LANDBOUW Landbouwbegroting 1965 864 ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD m IN het akkoord van Wassenaar en in de regeringsverklaring bij het op treden van het nieuwe kabinet in het vorige jaar is de hoge prioriteit van de verbetering van de landbouwsituatie nogal in het nieuws geweest. Uit de begrotingsstukken bleek destijds die hoge prioriteit uitdrukking te hebben gevonden in een extra-bedrag van 100 miljoen boven oorspronkelijk (vóór het nieuwe kabinet) ontworpen landboywbegroting 1964: 75 miljoen meer voor de melkprijs en 25 miljoen meer voor de versterkte voortzetting van het cultuurtechnisch beleid. Voor die extra uitgave zei de regering toen de gestelde norm van gezonde overheidsfinanciering te hebben moeten over schrijden. De landbouw lag toen duidelijk no. 3 in de strijd om de prioriteit: eerst kwam de woningbouw, ten tweede de belastingverlaging en dan de landbouw. De neiging laat zich voelen om na de wielerkampioenschappen met op vallende Nederlandse successen ook voor de tekening van positie van de landbouw in het geheel van de onderwerpen van staatszorg het beeld van een wielerwedstrijd te gebruiken. We zouden het zó kunnen stellen. Vorig jaar lag landbouw in de strijd om de eerste plaatsen duidelijk in derde positie. Voor 1965 blijkt (uit Miljoenen nota en ontwerprijksbegroting) de landbouwpositie nu niet zo direkt te on derkennen. Misschien lukt dit met behulp van eeïi zorgvuldig ontwikkelde finish-foto. Het gedrang in de kopgroep is veel groter gewordenuit het peloton zijn geduchte concurrenten op komen zetten. BEGROTINGSBELEID EN LANDBOUW UOOR een goede beoordeling van de mogelijkheden van een doel matig landbouwbeleid is het dienstig om kennis te nemen van de grote lij nen, die de regering in de Miljoenen nota trekt ten aanzien van haar be leid op sociaal-economisch terrein. We matigen ons hier liever maar geen oordeel aan over die grote lij nen. Perscommentaren hebben ener zijds gewag gemaakt van een te libe rale tendens in het regeringsbeleid en anderzijds van gebrek aan durf om de traditionele pressiegroepen de les te lezen. Reden voor ons om be- scheidelijk op te merken, dat de re gering dan misschien nog niet zo slecht rekening heeft gehouden met alle betrokken belangen! Beperking van de bestedingen is geboden om een ontspanning van de economie en een herstel van het be- talingsbalansevenwicht te bereiken na de loonexplosie die heeft plaats gehad. Aldus de algemene richtlijn, die de regering geeft. Of om het huiselijker te zeggen: we moeten zuinig leven omdat we meer uitgegeven hebben en nog uitgeven dan we verdienen. Daarom zijn al eerder enkele maat regelen genomen (kredietbeperking, vertraging in rijksinvesteringen, la gere belasting op sigaretten en ben zine, beperking van voorzieningen die de investeringen bevorderen) en deze maatregelen blijven van kracht. Er zijn overigens ook natuurlijke tegen krachten werkzaam: duurder krediet, lagere winsten. De rijksbegroting nu moet daarbij ook een bijdrage leve ren tot afremming van de bestedin gen. Zo ongeveer is in het kort de leidende gedachte. LANDBOUWWELDOENER UOORTBOUWENDE op de in voor- gaande jaren al gekozen metho de stelt de regering zich een norm voor haar uitgavenbeleid: de stijging van hun uitgaven mag niet hoger worden dan de toeneming van het nationale inkomen. (Vanwege de progressie in de belastingen stijgen de rijksinkomsten sneller dan te voren; de uitwerking daarvan moet daarom straks verdwijnen, als de tijd daarvoor geschikter is, d.w.z. als zo'n belastingverlaging niet meer de be stedingen naar verhouding te hoog opjaagt.) Als men grotere uitgaven voor salarissen e.d. die deels zichzelf dekken buiten beschouwing laat. blijft voor de jaren 1965 t/m 1967 ongeveer ƒ470 miljoen per jaar over als maximum voor jaarlijkse extra uitgaven. Vorig jaar was er ook zo'n norm. Toen ging de uitgavenstijging boven die norm uit; daarvoor werd toen de landbouw nadrukkelijk als de voor doener aangeduid! Maar die over schrijding zou in volgende jaren moe ten worden ingehaald, zei de minis ter. Welnu, dat gebeurt dan ook, zij het ten dele. Landbouw is nu de weldoener want het Landbouw-Egalisatiefonds zal f 150 miljoen minder nodig heb ben omdat de uitgaven voor het melkprijsbeleid minder zullen kun nen zijn nu straks de E. E. G.-zuivel- regeling zal gelden. Deze meevaller dus nu te besteden voor andere on derdelen van de landbouwbegroting? Neen, gezien de historie van verleden jaar al onwaarschijnlijk, maar wat belangrijker is: er zijn binnen de be perkte financiële mogelijkheden an dere begerige gegadigden. PRIORITEITEN-PARADE WAT zeggen dan nu de stukken eigenlijk over de z.g. priori teiten, d.w.z. over de koplopers, die zich mogen verheugen in een bijzon dere financiële belangstelling van de overheid in 1965. De opvoering van de bouwproduktie gaat nog steeds voorop; daaraan wordt een stuk van de belastingverlaging opgeofferd, die voort zou vloeien uit de aan de orde zijnde „technische" belastingherzie ningen. (Deze herzieningen zijn niet de jongste voorstellen inzake tariefs verlaging.) De correctie van de uitwerking van de progressie is daarnaast nog eens duidelijk aangekondigd, al zal met de invoering zo lang mogelijk kunnen worden gewacht. Achter deze twee koplopers volgt een groepje, waarin niet zo duidelijk een rangorde valt aan te geven. Zo worden genoemd de onderwijsvoor zieningen, met name investeringen ten behoeve van het wetenschappelijk onderwijs en de verdere verlaging van de leerlingenschaal. Dan wordt verder gesteld, dat de aanleg van waterstaatswerken, in het bijzonder de aanleg van wegen, een hoge prio riteit is toegekend. De volgende in de opsomming onder het hoofd „Prio riteiten" is de sociale sector. De in werkingtreding van de Algemene Bij standswet en de verhoging van het algemene ouderdomspensioen tot een sociaal minimum zijn hiervan de F\E georganiseerde landbouw heeft in het afgelopen jaar zich vaak afgevraagd wat er van de versterkte voortzetting van het cultuurtechnisch-beleid nog over was na de grote kostenstij gingen door de loonexplosie. Daarom verheugt de Minister van Landbouw zich over de mogelijkheden die nu geboden worden om te trachten het ruil- verkavelingswerk in een redelijk tempo voort te zetten en af te maken. Zij wil hopen dat de ex tra middelen het tempo ook van het gereedkomen van ruil verkavelingen! weer zullen kunnen ophalen. Omdat het hoofdstuk Land bouw en Visserij van de rijksbe groting 1965 toch zoveel goed koper is geworden, dringt de vraag zich op of het ook niet mogelijk geweest zou zijn in de sector interne productie-omstan digheden, bedrijfsaanpassing en -ontwikkeling meer hulp op wat kortere termijn te bieden. Daar mee zou in het nog nationaal te voeren landbouwbeleid een beter evenwicht bewaard zijn. sprekende voorbeelden. „Voorts zijn de uitgaven voor verbetering van de structuur van de landbouw (met name de uitgaven van de Cultuur technische Dienst) verhoogd", aldus de woordkeuze, die de prioriteit van de landbouw tot uitdrukking brengt. Even verder heet het, dat het inder daad de bedoeling is aan te geven dat het struktuurbeleid „binnen de finan ciële mogelijkheden van de rijksbe groting" wederom een hoge prioriteit heeft gekregen. Conclusie: Inderdaad staat land bouw weer op de lijst van prioritei ten, echter niet meer duidelijk op de derde plaats, maar ergens tussen de derde en zesde plaats in. De bijzon dere belangstelling geldt nu speciaal het structuurbeleid, dus de hulp op lange termijn en met de tegemoet koming op korte termijn, die vorig jaar in de concrete maatregelen voorop stond. Str. |\E vraag naar krediet voor land- en tuinbouwbedrijven is in 1963 groot geweest. Dit mag een U gunstig verschijnsel worden genoemd omdat de grootte van de kredietvraag een maatstaf is voor de aktiviteiten, die zich in het agrarische bedrijfsleven voordoen. Met een variant op de bekende spreuk op het monument op de Afsluitdijk zegt het jaarverslag 1963 van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw, dat een bedrijf dat leeft aan zijn toekomst bouwt. Om te bouwen is er geld nodig geld, dat boer en tuinder niet altijd zelf bezitten. Dit laatste behoeft voor de aktievemndernemer geen bezwaar te zijn om de ontwikkeling van zijn bedrijf te bevorderen, want het boerenleenbank wezen heeft ook verleden jaar, mede door verruiming van de kredietmogelijkheden, de boeren en tuinders krachtig geholpen bij de financiering van investeringen in het bedrijf. Het aandeel van het Borgstellingsfonds in de agrarische kredietverlening bedroeg verleden jaar 37,5 miljoen, dat is 12 miljoen méér dan in 1962. Zoals men weet leent het Fonds zelf geen geld uit. maar stelt het zich borg voor door krediet instellingen te verstrekken leningen. In 1963 is het totaalbedrag der verleende borgstellingen boven 200 miljoen gestegen. UET jaarverslag bevat uitvoerige gegevens over de werkzaamheden van deze instelling, toe gelicht met een vloed van cijfers. Voor hen, die belang stellen in de ontwikkeling van het land bouwkredietwezen, is dit boekje een waardevolle bron van inlichtingen. Verdeeld naar de sectoren werden aan akker- en weidebouw borgstellingen verleend voor bijna 13 miljoen, aan tuinbouw voor 19,5 miljoen en in de agrarisch-industriële sector voor bijna 5 miljoen. In de'sector tuin bouw werd in 1963 voor bijna 6 miljoen meer aan borgstellingen verstrekt voor het aanleggen van verwarmingen in glasbedrijven en het aan kopen van bedrijven. Van het Borgstellingsfonds was 37 bestemd voor de glasuitbreiding in de groenteteeltbedrijven, 21 voor de aanleg van verwarmingen en 28 voor het aankopen van be drijven. In de landbouwsector ging 27 van het borgstellingsbedrag naar boeren, die zich als zelf standig ondernemer vestigden, terwijl ruim 23 bestemd was voor aanschaffing van levende of dode inventaris en 20 voor herfinanciering. De belangstelling in Zeeland voor het Borg stellingsfonds blijkt over het algemeen gering te zijn. Voor de sector Akker- en Weidebouw liep het provinciale deel (uitgedrukt in aan tallen) voor Zeeland terug van 2,8 in 1962 tot 0,9 in 1963. Uit de cijfers van de borgstel lingen per provincie voor de sector Tuinbouw blijkt dat de Zeeuwse belangstelling uitgedrukt in procenten iets toegenomen is, n.l. van 1,1 in 1962 tot 1,8 in 1963. Geen overweldigende cijfers, indien men in het verslag leest dat bijv. Noord- en Zuid-Holland samen in de tuinbouw- sektor bijna 60 van het aantal borgstellingen opnam. Voor de akker- en weidebouw neemt in 1963 Noord-Brabant met ruim 30 van het aantal aanvragen de eerste plaats in. De normen waaraan aanvrager om borgstelling moeten voldoen zijn in wezen eenvoudig: de aan vrager moet een bekwaam vakman en een goede (Zie verder pag. 883.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 4