Het trekken van Witlof 872 II. Moeliker R. T. C. GOES ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD De ontwikkeling van de f in Zeeuws-Vlaander waar toekomst in Als laatste, maar zeker niet het onbelangrijl punt, waarom de laatste jaren een sterke uitt ding plaats vindt, is het gebrek aan grond. Veel landbouwerszoons zien geen kans in landbouw een plaats te vinden als akkerbom Splitsing van land is zeker niet aan te beve maar meestal is het nog wel mogelijk om een r tief kleine oppervlakte grond, die nodig is om JN vergelijking met andere fruitteeltgebieden kan Zeeuws-Vlaanderen niet bogen op een rijke historie. De verbindingen met de rest van het moederland waren in het verleden zó slecht, dat kontakt met bijv. Zuid-Beveland of Betuwe slechts zelden voor kwam. Wel was er enige invloed vanuit het zuiden, du België en Frankrijk, maar aan gezien daar de fruitteelt vroeger op weinig commerciële basis werd toegepast, was hier voor op de overwegend grote landbouwbedrijven weinig of geen belangstelling. Degenen, die zich in die tijd wèl tot de fruitteelt voelden aangetrokken, hebben dan ook elders hun krachten gegeven om deze tak van tuinbouw te helpen opbouwen tot wat ze nu is. Namen als Provoost en Robijn behoeven voor de Zeeuwse fruitteler geen nadere uitleg. HET BEGIN Een werkelijk begin is altijd moeilijk aan te geven, maar met enig voorbehoud kan wel gesteld worden dat pas na de eerste wereldoorlog de fruitteelt in Zeeuws-Vlaande ren enige betekenis kreeg. Toen zijn de eerste gespecialiseerde fruitteeltbedrijven van behoorlijke omvang aan geplant. Deze waren te vinden door het gehele gebied, dus niet, zoals in andere delen van het land, in een bepaald centrum. Dit heeft zeker een remmende invloed op een snellere ontwikkeling gehad. In die zelfde tijd zijn vooral in West Zeeuws-Vlaanderen nogal wat hoogstam- boomgaarden bij boerderijen aangeplant, naar Betuws voorbeeld. Deze landbouwers hadden echter al gauw ingezien dat op die manier van een rationele fruitteelt geen sprake was. Van die hoogstamboomgaarden is dan ook niets meer overgebleven. VERDERE ONTWIKKELING Omstreeks 1930 was er weer sprake van enige uitbreiding. Toen zijn ongeveer 50 ha aangeplant op meest gespecialiseerde fruitteeltbedrijven. Ook deze waren weer te vin den over het hele gebied verdeeld. Typerend is dat later duidelijk golven van aanplant optraden met daartussen perio den van volkomen stilstand. Pas na de tweede wereldoorlog wordt er van betekenis geplant. Tussen 1945 en 1950 bedroeg die oppervlakte nieuwe aanplant 250 ha. Vanaf die tijd dateert ook het eerste centrum van fruitteelt in Zeeuws-Vlaanderen, n.l. Philippine. Door het verzanden van de haven zagen de mosselvissers zich genoodzaakt een an dere bron van bestaan te zoeken, wat velen gevonden hebben in de fruitteelt. Spoedig bleek al, dat het niet zo gemakkelijk ging als men zich had voorgesteld, en om aan div moeilijkheden het hoofd te bieden werd besloten tot oprichting van het Proefbedrijf Zeeuws-Vlaanderen. De bedrijven in die tijd geplant zijn bijna allemaal nog van het type blijven-wijken systeem. Van het wijken is echter tot nu toe niet veel terecht gekomen, zodat op het ogenblik deze bedrijven een zeer dichte stand vertonen, met alle nadelen hieraan verbonden. Na 1950 volgde weer een volkomen stilstand in de uitbreiding. Hierdoor doet het typische feit zich voor, dat er geen bedrijven te vinden zijn in de leeftijd van 8 tot 12 jaar. Het was n.l. in 1956 dat er weer meer belangstelling itwam om fruit te gaan plan ten. Deze uitbreiding werd in de daaropvolgende jaren steeds groter, waardoor de oppervlakte fruitteelt in Zeeuws-Vlaanderen sinds 1956 verdubbeld is tot ongeveer 800 ha. WAT IS DE REDEN TOT AANPLANT? In de eerste plaats is duidelijk aan de verschil lende plantgolven te zien dat, telkens wanneer het enkele jaren in de landbouw minder goed gaat, tot planten van fruit wordt overgegaan. Ten tweede hebben de goede tot zeer goede uitkomsten van de fruitteeltbedrijven geplant rond 1950 menig landbouwer doen besluiten om het in deze richting ook eens te wagen. Ten derde het meer algemeen bekend worden dat zowel grond als klimaat in Zeeuws-Vlaanderen uitermate geschikt zijn voor de teelt van fruit. Goede vochthoudende gronden waarop inten sieve beplantingen op hun plaats zijn en de zeer geringe kans op nachtvorst, geven een goede waar borg voor regelmatige opbrengsten. De verschillende manieren van trekken van witlof zijn: 1. koude kuil buiten; 2. koude kuil onder glas; 3. warme kuil onder glas; 4. warme kuil in donkere ruimte. Bij de koude kuil buiten zet men op in november en men oogst het lof in maart/april. Bij deze me thode is er echter een slechte arbeidsverdeling. De oogst valt in een tijd dat er veel ander werk te doen is. Onder koud glas zet men in oktober op en men oogst december/februari, afhankelijk van gebruikte selectie en het weer. Onder staand glas kan men niet met trekken beginnen vóór oktober, anders is de luchttemperatuur boven de kuil te hoog. Bij platglas heeft men dat meer in de hand. In een donkere ruimte kan men trekken van augustus tot april. Als warmtebron worden centrale verwarming met buizen of een elektrische verwarmingstransformator met gaasbanen gebruikt. In Zeeland gebruikt men vooral de laatste. Met een transformator van 5 K.V.A. kan men tot 38 m2 verwarmen, met een van 3 K. V.A. tot 16 m2. Een kuil van .16 m2 bevat ongeveer 1000 kg wortels. De stroomkosten zijn bij nachtta rief 3 cent per kg geoogst lof. Aan afschrijving en rente komt daar ongeveer hetzelfde bedrag bij. Bij verwarming heeft men dus een betere arbeidsverdeling; de kwaliteit en kilo-opbrengst zijn meest al beter. HET OPZETTEN. De bodem van de kuil moet goed los zijn. De struktuur kan verbeterd worden met tuinturf, compost en stalmest. Ook moet de grond voldoende vocht bevatten. Wil men witlof trekken in bestaande schuren, dan dient men de grond tot 75 cm diepte te vervangen. De kuil maakt men 15 cm diep. De gaasbanen komen 10 cm onder het kuiloppervlak te liggen. De wortels komen mannetje aan mannetje te staan. Kleine wortels kan men beter apart opkuilen; ze zijn n.l. eerder goed. Daarna de wortels met een laagje grond bedekken en inspoelen. Vervolgens gaat er 8 a 10 cm grond over. Bij de koude kuil buiten gaat er meer grond op. Na een paar dagen stoken een laagje stro aanbrengen. HET VERWARMEN. Tien tot veertien dagen na het opzetten begint het verwarmen. De wortels moeten eerst n.l. fijne haarwortels hebben. De kuil wordt op temperatuur gebracht. Bij de vroege se lecties is dit 2022° C. Bij latere selecties 1820° C. Is de temperatuur bereikt, dan overschakelen op de tweede kuil. Is de temperatuur van de eer ste kuil gezakt, dan opnieuw verwarmen. De twee-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 13