Het inkuilen en voederen van stoppelklaver
Snijmais oogsten en
inkuilen
m
ZEEUWS LAND- FN TUINBOUWBLAP
ftE laatste jaren is de teelt van stoppelklaver onder vlas sterk toegenomen.
Op de bedrijven zonder vee wordt deze meestal onder geploegd en in
enkele gevallen aan de groenvoederdrogerij geleverd.
Op de bedrijven met rundvee wordt ze veelal aangewencK'voor de voeding
van het vee. In beperkte mate wordt ze afgeweid, maar een groot percentage
wordt ingekuild voor de wintervoeding van het vee.
Verschillende methoden van inkuilen worden aangewend, waarvan het
inkuilen met A. I. V.-zuur wel de beste en meest aangewende methode is.
Verder wordt nog ingekuild zonder toevoeging, welke methode dikwijls grote
verliezen geeft.
Ook het inkuilen samen met bietenkoppen en -blad gebeurt veel. Mits men
dit afwisselend met dunne lagen doet, zodat een tamelijk goede menging ont
staat en de kuil direct zwaar afgedekt wordt, vallen deze kuilen dikwijls nog
wel mee. Een bezwaar is echter dat in sommige jaren men de klaver te lang
moet laten staan, omdat men nog geen bietenkoppen en -blad ter beschikking
heeft.
MAAÏKNEUZEN
PEN methode welke de laatste jaren door de
komst van de maaikneuzer -- er by is geko
men, is het inkuilen door middel van het maai-
kneuzen. Arbeidsorganisatorisch is deze methode
zeer aantrekkelijk. Indien met zelflossende wagens
wordt gewerkt, is er slechts maar één man meer
nodig om het in te kuilen produkt in de silo of kuil
wat gelijk te werken.
Toevoeging van A. I. V.-zuur bevordert de kwa
liteit maar levert dikwijls weer arbeidsorganisato-
rische moeilijkheden op en is bij het lossen met
zelflossende wagens moeilijk toe te passen. Toe
voeging van A. I. V.-zuur blijft meestal achterwege.
De kwaliteit van de maaikneusklaver wordt aan
zienlijk verbeterd door onder droge weersomstan
digheden in te kuilen en de kuil direct met plastic
en een zwaar gronddek af te dekken. Dergelijke
kuilen hebben nog wel een hoge pH maar leveren
toch geen bezwaren op voor jongvee en mestvee.
Ook voor melkvee«ijn mits met het tijdstip van
voeren rekening wordt gehouden goede resul
taten bekend.
Op de meeste bedrijven wordt naast ingekuilde
stoppelklaver ook nog ander saprijk voer gevoe
derd. Vooral op bedrijven met veel vee en die de
beschikking hebben over voldoende stoppelklaver,
en op bedrijven met een zeer krappe arbeidsbezet-
ting (bijvoorbeeld éénmansbedrijven) waar het in
kuilen met andere methoden een groot probleem
wordt, is veel interesse Voor het maaikneuzen van
stoppelklaver.
Omdat dit jaar men op verschillende bedrijven
over grote hoeveelheden stoppelklaver beschikt, is
de vraag gesteld om voor jongvee enkele rantsoe
nen samen te stellen met zoveel mogelijk inge
kuilde stoppelklaver.
Hieronder zijn enkele rantsoenen voor jongvee
vermeld.
Voor melkvee op deze bedrijven meestal wei
nig aanwezig wordt 20 kg en meer stoppelklaver
gegeven, aangevuld met pulp, ingekuilde bieten
koppen en -blad of voederbieten.
Omdat de voederwaarde van ingekuilde stoppel
klaver nogal veel kan uiteenlopen, is het aanbe
velenswaardig om de kuilen zoveel mogelijk te
laten onderzoeken door het Bedrijf slaboratorium
voor grond- en gewasonderzoek te Oosterbeek.
Bij de berekening van onderstaande rantsoenen
is rekening gehouden met de gemiddelde voeder-
waarde der laatste jaren.
Rantsoenen
612 maanden
ds
ZW
vre
4 kg weidehooi
6 kg ingekuilde stoppelklaver
1 kg kal verkorrels (e.a.)
3280
1200
880
1320
480
650
240
120
140
Totaal
1218 maanden
5360
2450
500
4 kg weidehooi
1015 kg 12) ingekuilde
stoppelklaver
1 kg droge pulp
3280
2400
900
1320
960
590
240
240
44
Totaal
1824 maanden
6580
2870
524
2 kg peulvruchtenstro
2 kg weidehooi
15—20 kg (17 kg) ingekuilde
stoppelklaver
1 kg droge pulp
1640
1G40
3100
900
340
660
1360
590
96
120
340
44
Totaal
7580
2950
600
4 kg weidehooi
15 kg ingekuilde stoppelklaver
1 kg droge pulp
3280
2950
900
1320
1200
590
240
300
44
Totaal
7130
3110
584
Verder graan- of graszaadstro bijvoederen
naar
behoefte.
MINERALEN VOORZIENING
TEN bijzonder punt dat echter aandacht vraagt
is de mineralenvoorziening. Stoppelklaverkml
heeft namelijk een grote Calciumovermaat, waar
door in deze rantsoenen de Ca/P-verhouding in
ongunstige zin wordt verschoven en in het alge
meen een verhouding van 2 1 ver te boven zal
gaan. Deze ongunstige Ca/P-verhouding beïnvloedt
de beenstanden in ongunstige zin en bij vrouwe
lijke dieren die gedekt moeten worden kunnen
daaronder de voortplantingsfuncties ernstig lijden.
Dit effect wordt versterkt wanneer in het rant
soen nog andere voedermiddelen met een ruime
Ca/P-verhouding worden opgenomen, zoals peul
vruchtenstro en droge pulp. Ook het weidehooi
heeft in Zeeuws-Vlaanderen dikwijls een ruimere.
Ca/P-verhouding dan elders in Nederland wordt
aangetroffen.
Bij toepassing van deze rantsoenen moet daarom
worden geadviseerd steeds rundveemineralen-
mengsel II (kalkarme-mengsel, ook wel Zeeuwse
mineralen genoemd) bij te voeren. De hoeveelheid
hiervan moet worden getaxeerd op tenminste 15
gram per kg ds in het rantsoen uit de genoemde
voedermiddelen. Dit betekent, dat bij de opgegeven
rantsoenen dient te worden bijgevoerd per dier en
per dag:
rantsoen 612 maanden 30 gram
rantsoen 1218 maanden 45 gram
rantsoen 1824 maanden
(met erwtenstro) 90 gram
rantsoen 1824 maanden
(zonder erwtenstro) 60 gram
Voor de rantsoenen voor melkvee is een over
eenkomstige bijvoedering van toepassing. Het beste
kunnen de mineralen worden bijgevoerd over het
betrokken kuilvoer.
R. C. C. DE BRUYCKERE,
R.L.V.D. Axel.
Door
ir. W. R. BECKER
van het P. A. W.
KON in het voorjaar worden gezegd, dat de snijmais veld wint, nu wordt
het tijd eraan te denken, dat het gewas het veld weer moet ruimen. De
oogst zal spoedig de aandacht opeisen.
Het kan geen kwaad er nog eens op te wijzen dat snijmais afwijkt van
andere groenvoedergewassen. De grootste opbrengst en de beste kwaliteit
worden pas bereikt als de korrels deegrijp zijn. En dan is het gewas ook al
wat droger, al is het nog vrijwel helemaal groen. Dat komt de kwaliteit van
de kuil ten goede en maakt het transport gemakkelijker.
BEGIN OOGST
ALLEEN bij te laat gezaaide mais (als noodge
was b.v.) kan het ook dit jaar gebeuren, da
de korrel niet deegrijp wordt. Na half oktober of
als het gewas eerder bevroren is door nachtvorst,
gaat de rijping niet verder. Het heeft geen zin de
oogst dan nog langer uit te stellen, integendeel:
de kwaliteit van het blad gaat dan veelal door
verwering achteruit.
Als het gewas in ernstige mate door builenbrand
is aangetast, is het beter te oogsten vóórdat er
veel builen rijpen (zwart worden). Dat kan b.v.
bij het begin van de melkrijpheid al zover zijn.
Gelukkig komen dergelijke gevallen van builen
brand slechts zeer zelden voor.
Al naar de omstandigheden valt de oogst dus
in hoofdzaak tussen half september en half ok
tober. Enkele vroege gewassen kunnen dit jaar
misschien al iets eerder rijp genoeg zijn; de late
gewassen moeten in de regel toch omstreeks het
eind van die periode van het veld.
GOED OOGSTEN, EIS VOOR KWALITEIT
EN HOUDBAARHEID
UOOR een goede silage is het nodig vlot te oog-
sten; dan kan de silo snel gevuld en gesloten
worden. Maar deze vlotheid mag niet ten koste
gaan van goed kneuzen en/of hakselen. Hakselt
de machine zonder kneuseffect, dan moet zo kort
mogelijk worden gehakseld, beslist niet langer dan
2 cm. Er mogen beslist geen grove ongekneusde
stukken overblijven.
Met een goede maaikneuzer of veldhakselaar en
een sterke trekker (minstens 45 pk kunnen vijf
mannen in 68 uren één ha mais oogsten en in
kuilen. Het is beslist noodzakelijk dat de toeren
tallen van de aftakas en van de machine goed bij
elkaar passen. Dat wil zeggen: bij het toerental,
waarbij de trekkermotor zijn volle kracht geeft,
moet de machine voldoende toeren maken voor
goed kneuzen en voor goed op de wagen blazen.
Daalt het toerental bij een zware plek in het ge
was, dan is de motor niet sterk genoeg of hij kan
door een verkeerde overbrenging zijn volle kracht
niet geven. Dan moeten er poejies worden ver
wisseld.
Wagens met hoge oogsthekken zijn onmisbaar.
Beter is het nog als de wagens tevens zelflossend
zijn; dat spaart nog wel twee man uit.
Een machine met een goede maismond verdient
ver de voorkeur. Is deze niet beschikbaar, dan kan
men zich als volgt behelpen. Met een trekker
wordt in de lengte over de rijen gereden, twee
rijen tussen de wielen. Voor de trekker uit steekt
een grote vork van buizen gemaakt, ook wel van
een paar heiningpalen te knutselen. De planten
komen nu met de toppen over elkaar te hangen.
Een al te plat liggend zwad is niet gewenst omdat
er dan teveel kolven verloren gaan. De maaikneu
zer rijdt nu tegen het zwad in, pakt de planten
dus bij de toppen.
Bezwaren tegen de methode zijn:
dat L De kans op vervuiling met grond neemt toe en
daardoor ook de kans op bedorven plekken in
de silo.
2. De kneuzer verwerkt het dubbele zwad moei
lijk, waardoor het werktempo of het kneuzen
of allebei onder de maat blijven.
3. Het werk is omslachtiger om te organiseren.
EISEN VOOR GOED KUILEN
PITELIJK kan een goed gemaakte maiskuil
niet mislukken. De samenstelling van het
produkt vormt daar een garantie voor. Lucht, wa
ter en grond in de silo bederven de kwaliteit en
veroorzaken verliezen. Als we daaraan denken,
spreken de eisen voor goed inkuilen vanzelf.
0 Een sleufsilo of -kuil goed boven het
grondwater gelegen verdient de voorkeur.
De bovenbreedte moet minstens 3V2 m
zijn, de bodembreedte wat minder.
0 In de silo wordt de massa gedurende het
vullen steeds weer vastgereden met een
wieltrekker, spoor naast spoor (geen dub
bele achterwielen!).
0 Op de inritten van de silo spreiden we
stro, kanthooi, rijshout of iets dergelijks
om aan de banden klevende grond zoveel
mogelijk buiten de silo te houden. In
wateren langs de inritten mag niet moge
lijk zijn.
0 De massa wordt van boven rond afge
werkt terwille van de afwatering. Het
vullen en afwerken dient als maar enigs
zins mogelijk in één dag te gebeuren.
0 Dadelijk na het vullen wordt met plastiek
doek een afdoende afsluiting tegen regen
en lucht gemaakt, die met een laag van
circa 40 cm grond wordt belast.
In een ouderwetse silo, waar het persen geduren
de het vullen vrijwel onmogelijk is, moet de no
dige druk door een veel zwaardere belasting wor
den verkregen. Daar moet wel een meter grond
opgebracht worden. Hoe belangrijk de hier opge
somde eisen zijn, wordt aangetoond door de klach
ten over broei na het openen, die nog wel eens
worden gehoord. Dergelijke moeilijkheden zijn
beslist niet onvermijdelijk. Over het algemeen
blijkt dan, dat reeds een begin van broei aanwezig
was vóór het sluiten van de silo tengevolge van
onvoldoende kneuzen, te traag vullen, te weinig
persen of te lang open laten. Ook als de kuil
slechts matig warm is geweest en weer afgekoeld
lijkt te zijn, kan het gevolg van deze fouten zijn,
dat de broei in de voerperiode weer begint. Ten
slotte is het aan te bevelen, de silo tenminste zes
weken dicht te laten vóór het voederen ervan be
gint.