Onderwijs onder de loep
De Mammoetwet en het
beroepsonderwijs
Ander leerplan
Middelbare Landbouwschool
758
ZEEUWS LAND- EN TUINBOUW «SLAB
DE komende winter besteden de gezamenlijke algemene
plattelandsorganisaties aandacht aan het vraagstuk
van het onderwijs op het platteland. Het hoofdbestuur van
het Landbouw-Comité heeft zich met dit voorstel van
de Raad voor het Vormingswerk accoord verklaard. Dit
voorstel houdt in, dat aan de gewestelijke landbouw
organisaties, de provinciale bonden van plattelandsvrou
wen en de jongerenorganisaties wordt gevraagd om in
gezamenlijk overleg provinciaal dit onderwerp aan de
orde te stellen. Daaruit zou kunnen voortvloeien, dat
een aantal personen in de afdelingen dit onderwerp aan
de orde stelt.
HANDLEIDING
Om dit mogelijk te maken wordt door het K. N.
L. C., de Ned. Bond van Plattelandsvrouwen en
de P. J. G. N. gezamenlijk een handleiding uit
gegeven, die de behandeling van dit onderwerp
toelicht. Deze handleiding verschijnt binnenkort
in druk en zal verstrekt worden bij het verslag
van het congres dat de drie organisaties in 1962
in Hoofddorp aan dit onderwerp hebben gewijd.
WAAROM DIT THEMA
Waarom stellen de drie organisaties dit thema
aan de orde? Daarvoor zijn verschillende redenen
te noemen. Allereerst valt te constateren, dat
niet alleen in de landbouwtechniek, maar ook
in de opleiding van de jonge mens, in de laatste
jaren zich grote veranderingen voltrekken. We
hoeven slechts te denken aan datgene wat zich
afspeelt rondom de ontwikkeling van de lagere
landbouwscholen. En is het niet tijd om zich af
te vragen hoe het in de toekomst met het land-
bouwhuishoudonderwijs zal gaan?
In de tweede plaats moeten we ons realiseren,
dat dit beroepsonderwijs een sluitstuk dient te
zijn van het algemeen vormend onderwijs. Daar
bij dient het belang van de leerling voorop te
staan. De vraag moet dus gesteld worden op
welke wijze dat het beste kan gebeuren.
Dat brengt ons tot het derde punt, namelijk de
invoering van de Mammoetwet, die het voortge
zet onderwijs (dus na de lagere school) regelt.
Daarbij wordt ernaar gestreefd om de doorstro
ming tussen de verschillende schooltypen zo gun
stig mogelijk te doen verlopen. Omdat in deze
Mammoetwet aan de schoolbesturen de nodige
vrijheid van handelen wordt gegeven, is het van
grote betekenis, dat deze besturen zich op die
vrijheid van handelen gaan voorbereiden. -Een
klemmend argument voor de plattelandsorganisa
ties dus om zich in het vraagstuk van het onder
wijs op het platteland te verdiepen en na te gaan
welke wensen men heeft.
In de vierde plaats is daar het probleem van
de ruimtelijke planning van scholen. Evenals be
drijfsgebouwen zal men ook scholen niet voor
de eeuwigheid kunnen bouwen: de tijden ver
anderen immers zeer snel en aan nieuwe eisen
zal tegemoet gekomen moeten kunnen worden.
Dit vraagt een zekere wendbaarheid in de plan
ning van scholen en daarmee een zekere plooi
baarheid van de schoolbesturen.
Niet vergeten mag worden dat bij de planning
van scholen ook rekening gehouden dient te
worden met de beschikbare leerkrachten. Kan
een dorp van 1000 inwoners het zich veroorloven
er een lagere school op na te houden? En wat als
er een opsplitsing komt met een confessionele
school? Anders gesteld: kan zo'n dorp een paar
leerkrachten onderhouden?
Tenslotte noemen we het vraagstuk van de
schoolkeuze en de beroepskeuze. Is hierover vol
doende voorlichting aanwezig en wordt van deze
voorlichtingsmogelijkheden goed gebruik gemaakt?
AANPASSEN EN VERANDEREN
Achter al deze vragen ligt het probleem van
onze zo snel verandexde wereld, waaraan zich
ook het onderwijs op het platteland dient aan
te passen. Er zijn nieuwe pedagogische inzichten
ontwikkeld, die ook hun eisen stellen aan het
onderwijssysteem en de onderwijsmethoden. Het
is geen wonder dat het overal wemelt van de
bijscholingscursussen: een aanwijzing dat de .op
leiding niet is afgesloten met een einddiploma.
Telkens nieuwe vindingen en ontdekkingen maken
het nodig, dat het onderwijs zich meer richt op
het verkrijgen van inzicht in deze veranderingen,
het zichzelf bereid en in staat maken deze ver
anderingen positief te verwerken. Daarbij wordt
het vermeerderen van kennis niet geheel weg
gecijferd, want kennis van zaken is uit de aard
der zaken ook in de toekomst nodig, maar mis
schien gaat het om kennis van andere zaken,
dan wij nu veronderstellen. Zoals er aan rijtuig
fabrikanten geen behoefte meer is, zo moeten wij
ons afvragen in hoeverre er in de toekomst be
hoefte zal zijn aan b.v. de tweemansdorpsschool.
AAN DE ORDE
Vragen over al deze onderwerpen worden in de
bedoelde handleiding aan de orde gesteld. In het
bijzonder wordt daarbij aan de gespreksdeel
nemers gevraagd om deze punten te bekijken van-
ui' de eigen plaatselijke situatie en de situatie in
de eigen streek. Want pas op deze manier kunnen
de belangen van de leerlingen zelf het beste wor
den gediend.
Het is aan te bevelen dat de conclusies uit de
plaatselijke gesprekken in korte rapportjes op
schrift worden gesteld, en dat deze rapportjes ter
kennis worden gebracht van de provinciale orga
nisaties. Op deze wijze wordt meegeholpen aan
de meningsvorming in de provinciale organisaties
ten aanzien van een beleid op langere* termijn.
Verdere inlichtingen omtrent de werkwijze van
de discussiegroepen e.d. worden U graag verstrekt
door de gewestelijke en de landelijke plattelands
organisaties.
Het adres van het secretariaat waar men de
handleidingen en verder studiemateriaal kan ver
krijgen is Prins Mauritsplein 23 te Den Haag.
HE huidige Middelbare Landbouwschool heeft
^en orogramma-indeling, waardoor de boer
in de gelegenheid wordt gesteld zijn zoon in het
tij,en ueciiijf in te schakelen als zich toppen in
de werkzaamheden voordoen. De boer ziet dat als
een groot goed, dat hij niet graag prijs geeft. Toch
zijn er in de landbouw ontwikkelingen aan de gang,
die de toppen afvlakken. Daardoor zou het moge
lijk zijn dat het onderwijs minder lang wordt
onderbroken.
Misschien is er een betere oplossing.
Met ingang van september a.s. gaat men onder
zoeken in hoeverre een ander leerplan meer be
vrediging zou kunnen schenken. Het is een leer
plan, waarvan men verwacht dat het beter dan
het oude voldoet aan de eisen, die het ondernemer
schap in de landbouw nu en in de toekomst stelt.
Dat zogenaamde B-leerplan zal verwezenlijkt
kunnen worden in een tweejarige, opleiding waar
bij de leerlingen per jaar gedurende ongeveer 35
weken de lessen aan de school zullen volgen,
aangevuld met ongeveer 12 weken praktijk. Op
een 11-tal scholen in Nederland zal dat experi
ment gedurende de komende jaren plaatsvinden.
(Tn Zeeland: te Schoondijke. Red.) Daarnaast
blijft ook het oude leerplan (de zogenaamde win-
terschool) gehandhaafd.
Dat betekent, dat er van de ouders een offer
gevraagd zal worden.
Zij zullen dat brengen in het belang van de
landbouw in het algemeen en dat van hun eigen
bedrijf in het bijzonder. En daf met het oog op
de boer van de toekomst, die onder veranderde
en zich steeds veranderende omstandigheden zal
moeten werken en leven.
Die hopelijke verbetering van het middelbaar
landbouwonderwijs zal niet alleen kunnen wor
den gevonden in uitbreiding van lesuren en uit
breiding, respectievelijk verandering, van leerstof.
Zelfs niet in de eerste plaats. Maar die is vooral
afhankelijk van de manier waarop de leerlingen
tot leren zullen worden aangemoedigd.
Met zu'ke vraagstukken houden zich in het
bijzonder de Pedagogische Bureaus bezig, die door
de 3 centrale Landbouworganisaties in het leven
zijn geroepen.
In het zogenaamde Middelbaar Landbouwonder-
wijs-Project worden de verschillende vakken op
leerstof en wijze van aanbieding kritisch bekeken.
Er wordt hulp verleend aan leraren bij de toe
passing van vernieuwde inzichten: hoe de leerling
te helpen om te leren; hoe de leerstof zó aan te
bieden dat het leerproces zo goed mogelijk ver
loopt.
Ook de Overheid vervult daarbij een taak: meer
in het bijzonder de Directie en de Inspectie van
het Landbouwonderwijs.
Wat doet die dan zoal?
Door subsidiëring draagt zij mee. Zij stimuleert
en maakt onderzoek mogelijk. Door controle garan
deert zij een legale uitvoering van al die maat
regelen die de gemeenschap nuttig en nodig oor
deelt in het belang van de opleiding van de toe
komstige boer.
A. STERMAN.
LANGE haren hunnen goed zijn in een borstel,
maar zijn niet wenselijk voor een kalf. Deze
lange haren bieden een uitstekende plaats voor
allerlei ongedierte en vormen zo een infectie-bron
voor ziekten. Stal vooral de jonge kalveren vroeg
tijdig, dat wil zeggen, begin september opt en voor
kom daarmee ook het veelvuldig optreden van de
gevreesde longjacht.
Uittreksel uit rede mr. ir. Groote voor de jaarvergadering Bond Chr. Nijverheids
onderwijs te Scheveningen op 17 juni j.l.
CEN van de grondslagen van de nieuwe wet is finan-
ciële gelijkstelling. De financiële gelijkstelling is in
de grondwet uitdrukkelijk gesteld voor het lager onder
wijs. Ook ten dezen: gelijke mogelijkheden voor alle
scholen. Dat het beroepsonderwijs in de Wet op het
voortgezet onderwijs is opgenomen betekent ten eerste,
dat het in het geheel van het onderwijs, een duidelijke
plaats heeft gekregen. Het is niet meer zó, dat men U
de hoofdstraat wijst van het algemeen onderwijs met in
perspectief een universiteit, terwijl zich in de zijstraten
het beroepsonderwijs afspeelt. Het beroepsonderwijs heeft
een plaats gekregen in de hoofdstraat. Dit is voor het
beroepsonderwijs belangrijk. Het beroepsonderwijs is in
de opzet van de Wet op het voortgezet onderwijs een
normaal sluitstuk van het schoolse onderwijs geworden.
In het algemeen is in de Wet op het voortgezet onderwijs aan de opbouw van het programma
van het onderwijs van elk schooltype grote aandacht besteed. Het eerste leerjaar na de lagere school
is uitdrukkelijk zó gestructureerd dat de leerlingen in sterkere mate dan thans nog het geval kan
zijn, worden opgevangen en worden begeleid, opdat kan worden bepaald, waartoe ze in het bijzon
der geschikt zijn. Dit leerjaar, wel het brugjaar genoemd, vinden we aan de scholen voor middel
baar algemeen voortgezet onderwijs, scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, scho
len voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en aan
scholen voor lager beroepsonderwijs.
In dit jaar wordt aan laatstgenoemde scholen uitsluitend algemeen onderwijs gegeven, dus onder
wijs dat in gene dele gericht mag zijn op enig beroep.
De bedoeling is, dat men in dat jaar de leerlingen zo goed mogelijk leert kennen, dat men een
brug tracht te slaan tussen het basisonderwijs en school die het kind heeft gekozen of die de ouders
voor het kind hebben gekozen en dat in dat jaar wordt nagegaan welke keuze de leerling daarna
kan doen, in verband met zijn ambities en zijn geschiktheid.
Zelfs is het mogelijk dat de leerling na dat jaar van een school voor lager technisch onder
wijs naar een andere vorm van lager beroepsonderwijs, hetzij landbouwonderwijs hetzij economisch
-administratief onderwijs, het middenstandsonderwijs gaat, indien deze hier beter zou passen. De
mogelijkheid is daartoe aanwezig, omdat het programma van het brugjaar voor alle scholen van
lager beroepsonderwijs in hoofdzaak dezelfde taken en lessen omvatten.
In Zuid-Afrika noemt men dit brugjaar: „ontdekkingsjaar." Deze naam typeert de bedoeling. De
leerling en de school moeten ontdekken of ze bij elkaar passen, hetgeen overigens niet betekent,
dat de periode van ontdekkingen na het eerste jaar zal mogen eindigen. Integendeel, ik geloof
dat elk volgend jaar de vraag over de studie van de leerling opnieuw moet worden gesteld en be
antwoord.