LANDBOUWBEGROTING 1964 in Eerste Kamer 413 VRIJDAG 1 MEI 1964 MINISTER Biesheuvel heeft bij tie openbare behandeling van de Landbouw- begroting f964 in de Eerste Kamer op dinsdag 21 april j.l. onder meer met het oog op de uitvoerige voorbereidende schriftelijke gedachten wisseling weinig aandacht besteed aan de agrarische problematiek maar zich in hoofd zaak in zijn antwoord bepaald tot de praktijk van de landbouwpolitiek. Dit. nadat de minister in de Eerste Kamer van verschillende zijden woorden van waardering maar ook van kritiek op zijn beleid te horen had gekregen. Wat betreft de melkprijs mogen wij verwijzen naar hetgeen op de K. N. L. C.- pagina ir. C. S. Knottnerus hierover schrijft. 11 AN enkele punten uit het betoog van senator ir. M. A. Geuze willen wij hier in het kort aandacht besteden. Ir. Geuze wees er op dat er sedert de behandeling van deze begroting in de Tweede Kamer op 5 decem ber van het vorige jaar reeds weer zoveel gebeurd is dat een uitvoerige behandeling in de Eerste Kamer inderdaad zinvol is. Een aantal nieuwe zaken zoals het suikerprijsbeleid, het melkprijsbeleid en recentelijk het rundvleesbeleid, konden toer nog niet aan de orde komen. Ir. Geuze benadrukte de moeilijke positie van de agrarische bevolkingsgroep waar voor velen de inkomenspositie al jaren onbevredigend is. De noodzakelijke afvloeiing, ter sprake gekomen bij de be handeling van het ontwikkelings- en saneringsfonds, ziet de landbouw zelf ook als een positieve bijdrage. Er zijn echter ook streken waar de afvloeiing hard, misschien wel te hard gaat. De minister is van me ning dat daardoor bedrijfsvergrotingen en dergelijk goede kanten naar voren zullen komen. Ir. Geuze meende echter dat een voortdurend slechtè inkomstenpositie niet zo optimistisch bekeken mag wor den. Ik zie nog niet in, dat die kleine zelfstandigen qua prpduktiviteit er Nederland een dienst mee bewijzen als pendelaar bijvoorbeeld in bijv. de Rotterdamse plantsoenen terecht te komen. Als de minister er wel zo over denkt moet hij dat op de agrarische vergaderingen, waar hij spreekt, maar duidelijk zeggen. Ir. Geuze wees op de financiële resultaten van de Domijnbedrijven in eigen beheer in de Wieringer- meer over '62/'63, een groep onverdacht goede bedrijven in een goede streek. Het gemiddelde arbeids inkomen van deze 36 bedrijven is per ha teruggelopen van 1388,in 1959 tot nog slechts 394,in 1962. De zojuist verschenen voorcalculatie 1964 rentabiliteit akkerbouwbedrijven van het L. E. I. geeft evenmin reden tot juichen. Er is en blijft dus alle reden om voor versterking van de ruggegraat van onze agrarische economie te strijden. TEN aanzien van de afzetmogelijkheden en het zo goed mogelijk afstemmen van de produk- tie hierop, volgens de Memorie van Antwoord van de Minister, primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, merkte ir. Geuze op dat er nog steeds sprake is van concurrentievervalsing en gaf ter illustratie enkele voorbeelden. Hij noemde in de eerste plaats de stempelplicht op de Duitse markt voor onze Nederlandse eieren. Een volledig openbare zaak en een duidelijke factor van con currentievervalsing. In de tweede plaats de extra goedkope kredieten over onze grenzen op ontel bare en vaak onoverzichtelijke of ondoorzichtige gebieden. In dit verband noemde ir. Geuze ook de kwestie van de bedrijfsgebouwen, reeds eerder door hem aan de orde gesteld en destijds door de minis ter van de hand gewezen. In de derde plaats vermeldde hij de geheel on controleerbare praktijken, waarvan men echte! mt.-t de klomp kan aanvoelen dat er iets of liever veel mis is. Zo werden nog maar enkele weken geleden Italiaanse voeraardappelen in Brussel aangeboden voor IY2 ct/kg en in Hamburg aardappelen ver laden voor Colombo voor 8 mark/100 kg. Ik zie nog geen Italiaanse telers aardappelen voor min der dan niets in een wagon gooien en evenmin Duitse telers gesorteerde aardappelen voor 4 mark aanvoeren, want dan kunnen zij ze beter vervoe deren. Er is dus alle reden voor interventie als hulp voor het Produktschap voor Aardappelen. Hat schijnt echter dat indien men van die zijde mensen naar Duitsland stuurt om e.e.a. te onderzoeken men terug komt met de mededeling dat niets te bewijzen IN de vierde plaats het punt van fiscale ver schillen. Wij zijn ervan overtuigd, aldus ir. Geuze, dat vele Nederlandse boeren met gelijke inkomens in het algemeen net zoveel belasting be talen in guldens als hun Belgische qpUega's in franken. Onder die omstandigheden is de investe ringscapaciteit van het Ned.-Agrarische bedrijfs leven niet concurrentie-waardigTwee jaar gele den kreeg ik een brief van een Franse fruitteler die in Nederland op bezoek was geweest en die had uitgerekend, dat hem per jaar ƒ25.000 op zijn nogal grote bedrijf meer te investeren overbleef dan een Nederlandse fruitteler. Wij stellen daarom onze hoop op de kleine ambtelijke commissie die zich intensief beraad over deze problematiek. Tevens hopen wij dat men zich zal herinnerenWie snel helpt, helpt dubbel! Als vijfde punt noemde ir. Geuze de grond- en pachtprijzen. De zwarte koopprijzen zijn wij kwijt maar het euvel van de zwarte pachten doemt op. Er zijn door de hoge grondprijzen en het daarmede samenhangende lage rendement spanningen aan het ontstaan die ergens hun uitweg trachten te vinden. De minister zegt dat hem geen gevallen bekend zijn. Dat zal wel, want anders zou hij tot vervolging moeten overgaan. Ir. Geuze wees er echter op. dat zelfs het mini sterie van Financiën blijkbaar een uitweg zoekt. Uit een recente brief blijkt dat de domeinen een negental pachterswoningen niet van douchecellen willen voorzien. Het maken van douchecellen kan voor die pachters niet bezwaarlijk worden geacht staat er in die brief. Met andere woorden op een andere manier een zwart pachtje. VERVOLGENS ging ir. Geuze uitvoerig in op de nieuwe melkprijs, waarover hij o.m. opmerkte dat naar zijn mening 's ministers bewering dat in de vorige melkprijsverhoging extra voor de ge- bouwenlasten was verrekend, voor hem een fabel tje was. Spreker achtte echter de prijs van 31 cent, daar de richtprijs voor vlees op een goed niveau werd vastgesteld, in een beter daglicht te zijn ge steld, dan voor deze bekendmaking het geval was. Na enige opmerkingen gemaakt te hebben over de E. E. G.-vraagstukken en het landbouwonder wijs, waarop gezien de plaatsruimte hier nu niet verder op ingegaan kan worden, willen wij nog een passage ontlenen aan het betoog van ir. Geuze over de vlasbonnenkwestie. In de Memorie van Antwoord deelde de minister ni. mede dat het aantal verwerkingscertificaten voor vlas gebaseerd is op de gemiddelde kg-op brengst per ha. Deze opbrengsten bedroegen in de jaren 1961, 1962 en 1963 resp. 7969 kg, 8227 kg. en 8000 kg per ha. Hieruit blijkt dat de aangenomen opbrengst van 8000 kg per ha, rekening houdende met de toege stane tolerantie van 5 de gemiddelde opbrengst ruimschoots dekt. Van enige discriminatie t.o.v. België en Frankrijk is dan ook geen sprake. Dat met een verhoging van de opbrengstnorm de hiel en daar toegepaste praktijken zouden kunnen wor den voorkomen moet worden betwijfeld, daar an dere motieven meestal oorzaak zijn van dit soort manipulaties. Ir. GEUZE merkte hierover het volgende op: „Wanneer ik deze passage over het vlas in de Memorie van Antwoord lees, begint mijn bloed een beetje te koken. Nu heb ik daar niet altijd gunstige ervaringen mee, dus heb ik het weer laten afkoe len. Waar gaat het om in de praktijk? De teler mag 8000 kg vlas met 5 tolerantie verkopen voor export. Nu lukt het hem meer dan 8400 kg vlas per ha te verbouwen. Hij komt dan tonnen te kort. Deze worden hem door de commissionair be rekend die ze zoals van die zijde wordt ge- steld heeft moeten bijkopen. Is dat nu de bedoeling? Is het nu de bedoeling de telers, die meer dan het gemiddelde hebben gepresteerd, hetgeen zij extra gepresteerd hebben te ontne men? Ik heb grote waardering voor de régeling als zodanig en op zichzelf; het gaat hier om de uitwerking en die komt in de praktijk hier en daar te kort". ANTWOORD MINISTER IN zijn uitvoerig antwoord aan de Kamer merk- te de Minister van Landbouw en Visserij op, dat de landbouwpolitiek geen doel óp zichzelf is. Zij is gericht op het belang van de mens, die in de landbouw zijn bestaan vindt en centraal in het landbouwbeleid is gesteld. Dat landbouwbeleid heeft twee nauw samenhangende kanteneen krachtig te bevorderen structuurpolitiek ter ver sterking van de innerlijke kracht van de landbouw en een markt- en prijsbeleid dat beoogt een be vredigend prijzenklimaat voor de landbouw te scheppen. Minister Biesheuvel was van mening dat met het ruimere melkprijsbeleid '64/'65 en een thans uit gewerkt rundvleesbeleid een belangrijke verbete ring in het economisch klimaat voor de rundvee houderij is geschapen. De minister was van mening dat bij een melkprijs van 31 cent en het nader hand bepaalde prijspeil voor rundvlees een redelijk economisch klimaat voor de rundveehouderij tot stand is gebracht. DIJ de overwegingen, die hebben gegolden voor D de melkprijs, moest sterk rekening worden gehouden met de E. E. G.-bepaling, waarbij binnen afzienbare tijd de richtprijs waargemaakt moet worden via xle marktprijzen en dat de industrie toeslag volledig moet worden afgebroken. Het ge volg zal zijn, dat de consument de richtprijs moet gaan betalen en er is dus de nodige voorzichtigheid te betrachten bij het bepalen van de richtprijs. Er is thans bovendien sprake van een redelijk markt evenwicht in de prijzen en wij moeten oppassen, dat dat onzerzijds niet in gevaar wordt gebracht. Betreffende de aardappel-situatie merkte de mi nister op dat deze enigszins is verbeterd, hoewel de export van consumptie-aardappelen beneden peil blijft. Bij sommige rassen is de situatie zelfs aanzienlijk verbeterd, hoofdzakelijk dank zij maat regelen van het Produktschap. Er is een bodem in de markt bereikt. Wel dient rekening te wor den gehouden met een overschot. Een verdere fi nanciële overheidsbijdrage ligt niet in de bedoeling. I\E minister betwistte, dat de Europese Econo- mische Gemeenschap symptomen van een' streven naar autarkie zou vertonen. Wel meende hij in dit verband, dat grote voorzichtigheid moet worden betracht, bijv. met de hoogte van het graanprijspeil. Over het uiteindelijk lot van het plan-Mansholt in de E. E. G. is nog niet beslist. De bewindsman achtte het verder niet uitge sloten, dat de beoogde datum van inwerkingtre ding van de E. E. G.-verordeningen voor zuivel, rundvlees en rijst per 1 juli 1964, zal worden ge haald. Met name voor de zuivel moet echter voor dien nog een aantal uitvoeringsbesluiten tot stand komen. Desgevraagd verklaarde de minister, dat hij bij de huidige stand van zaken vasthoudt aan de voorgenomen koppeling van inwerkingtreding der verordeningen. MINISTER Biesheuvel sprak zich opnieuw uit voor een krachtig structuurbeleid. Een toe komstige ontwikkeling naar groter bedrijven acht hij onontkoombaar. De Overheid kan echter niet alïes regelen. Er moeten ook initiatieven zijn van het bedrijfsleven, als hoedanig, vormen van samen werking, bedrijfsverzorgingsdiensten, e.dkunnen gelden; gelukkige initiatieven die steun verdienen. Voor de cultuurtechnische werken blijft urgentie bepaling nodig. Er is enige zorg voor de lange duur van de uit voering van ruilverkavelingen, maar bij een groot aantal verkavelingen wordt de achterstand reeds ingehaald. In het kader van het structuurbeleid vormt het landbouwonderwijs een belangrijke schakel. De kwantitatieve vermindering van de agrarische beroepsbevolking betekent niet, dat de kwalitatieve verbetering van het landbouwonder wijs achterwege kan blijven. DETREFFENDE de geplaatste opmerkingen over concurrentievervalsing in de E. E. G. merkte de minister op dat ook hij zich zorgen maakte over bepaalde vervalsingen. Al deze maat regelen worden echter naar zijn overtuiging door de Europese Commissie serieus bekeken. Het fiscale vraagstuk noemde de minister een te ingrijpend vraagstuk om hier te bespreken. Het ligt ook niet direkt op het terrein van de Minister van Landbouw. Over de kwestie van de bedrijfsgebouwen deelde de minister mede dat de ambtelijke werkgroep FinanciënLandbouw over een aantal concrete fis cale vraagstukken inmiddels haar advies heeft uit gebracht. Getracht zal worden op korte termijn op ministerieël niveau een standpunt over dit advies te verkrijgen. Over de vlasbonnenkwestie merkte de minister op dat het niet de bedoeling is dat bij hogere op brengsten dan 8400 kg per ha bij export naar Bel gië bonnen moeten worden bijgekocht. Evenmin is het de bedoeling dat, indien de opbrengst lager is dan 8400 kg de teler een deel van zijn bonnen over houd en ze kan verzilveren, zonder dat er verwer king tegenover staat. Dat zijn wrijvingsverschijnselen in het over heidsbeleid, die aan globale regelingen eigen zijn. Overigens zegde de minister toe bereid te zijn te bezien of het niet mogelijk is door het tolereren van een wisselende marge, variërende met de schommelingen van de opbrengst per ha, de grootste gesignaleerde bezwaren te on dervangen. De Eerste Kamer der Staten-Generaal hééft ten slotte de begroting Landbouw dienstjaar 1964 zon der hoofdelijke stemming en zonder aantekening van tegenstemmers aangenomen. Dat geldt ook voor de begroting 1964 van het Landbouwegalisa- tiefonds.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 5