n
Snijmais wint veld
Snijmais of voederbieten voor veevoeder?
VRIJDAG 2 4 APRIL 1964
Ir. W. R. BECKER
P. A. W. Wapeningen
DE belangstelling voor snijmais als wintervoer
voor rundvee neemt in veel gemengde bedrij
ven toe. In 1960 was er nog slechts 500 ha van,
maar in 1961 werd dit ruim 1000 ha; in 1962 werd
circa 2000 ha en in 1963 circa 2650 ha verbouwd.
Boeren, die al enige jaren ervaring hebben zeg
gen: „Snijmais levert veel goed voer voor weinig
arbeid".
Inlichtingen, verkregen van voorlichters en
zaadhandelaren, voorspellen een verdere uitbrei
ding in 1964. Er zullen dus wellicht verscheidene
onervaren telers en gebruikers van het gewas zijn.
Het lijkt daarom nuttig om nog eens enkele be
langrijke punten betreffende teelt, oogst, bewaring
en gebruik onder de aandacht te brengen.
De grond. Mais doet het over het algemeen
slecht op koude, vochtige, slempige grond. Overi
gens is elke goed onderhouden grond geschikt.
Bemesting. Mais is dankbaar voor stalmest.
Verder moet men vooral denken aan voldoende fos
faat, magnesium (zandgrond!) en stikstof.
Fosfaatgebrek valt al vroeg op door slechte
groei en roodpaarse verkleuring van de jonge plan
ten. Een overbemesting met superfosfaat, die in
de grond wordt gebracht, kan dan nog veel
herstellen. Het is echter beter om vóór of bij het
zaaien niet zuinig te zijn met deze meststof. Het
gewas groeit dan vlotter, rijpt vroeger en brengt
meer op.
Magnesiumgebrek is meestal pas te zien als de
mais begint te schieten; de bladen worden „stre-
perig" en de groei gaat er uit. Ook stikstofgebrek
ziet men over het algemeen pas als het te laat
is. Van onderen af beginnen de bladeren gele
punten te krijgen, die zich wigvormig langs de
hoofdnerf uitbreiden; het hele gewas is bleek.
Overbemesting met stikstof komt dan te laat,
maar is ook bij vroegere toediening niet aan te
raden: de mestkorrels vallen in de bladtrechters
en „verbranden" het gewas vaak deerlijk. Men
geeft dus liever 67 baal stikstof mest (140160
N) bij het zaaien.
Rassen, Over het algemeen verdient een midden-
laat ras de voorkeur: het wordt nog deegrijp, is
stevig en brengt het meeste op: In een mindef
gunstig gelegen streek kan een middenvroeg ras
de voorkeur verdienen (zie de Rassenlijst)
Alleen het beste zaad is goed genoeg
Zaaitijd. Veelal wordt snijmais te laat gezaaid.
Het lijkt dan, of men nog een goed gewas krijgt,
maar de rijping komt later in het gedrang en daar
mee de kwaliteit en de opbrengst aan voeder.
De beste zaaitijd ligt tussen 20 april en 1 mei,
in het zuiden vooral niet later, in het noorden
soms eind april, begin mei. Als noodgewas kan men
tot half juni zaaien.
Zaaiwijze. Van de verschillende typen zaaimachi-
nes verdienen centrifugaal- en le-pelradmachines
de voorkeur. Ook een nokkenradmachine is goed
te gebruiken. Het zaaibed moet goed bezakt zijn,
met een los bovenlaagje. Als men door omstandig
heden te laat heeft geploegd, gelukt het met een
cambridgerol nog wel om goed zaaibed te maken.
Normaal zaait men 3 ci 4 cm diep; in een te droog
zaaibed zoveel dieper, dat het zaad vocht kan op
nemen, b.v. 6 cm.
GEEF DE MAIS DE RUIMTE
De beste stand voor de opbrengst is 9 12 plan
ten per m2. Is de stand wat te dun, dan vergoedt
de betere kolvengroei meestal nog veel. Staan er
echter te veel planten, dan komt de kolfvorming
al gauw in het gedrang en bovendien neemt de
kans op legeren toe. Een ruime rij enafstand ver
gemakkelijkt de oogst. Enkele voorbeelden geeft
de volgende tabel.
Rijenafstand 66 cm 75 cm 88 cm
breedte zaaimachine 2,00 2,64 2,25 1,75 2,64
aantal zaaipijpen 3 4 3 2 3
aantal zaden p. m. rij 810 912 1014
aantal planten p. m. rij 68 79 811
Al naar de grootte van het zaad (280330 gram
1000-korrelgewichtheeft men hiervoor 35 tot 50
kg zaad per ha nodig.
DULD GEEN ONKRUID IN UW GEWAS
Vooral kweekpercelen moet men vermijden.
Spuiten is beter dan hakken of schoffelen, waar
door veel wortels worden beschadigd. DNOC
(kleurstof), mits op tijd gespoten, is uitstekend.
Het beste is 5 kg 80 of 8 kg 50 DNOC in 600
800 liter water te spuiten, juist vóór de mais op
komt.
We moeten het onkruid als kiemplantjes tref
fen. Is het al iets te laat, dan kan een kilo DNOC
meer nog wel eens beter helpen.
Vaak is een tweede bespuiting nodig. Dat ver
draagt mais met 48 blaadjes best, mits men dan
4 kg 80 of 6 kg 50 middel neemt.
Een nieuwer middel is Atrazin, waarvan 23 kg
in 600800 liter water vaak afdoende helpt. Op te
droge grond verdient DNOC dikwijls de voorkeur,
evenals op humusrijke grond. Is de Atrazin te
spoedig uitgewerkt (op humeuze grond b.v.) dan
kan men beter nog eens met DNOC spuiten voor
het te laat is.
Groeistoffen zijn over het algemeen niet aan te
bevelen.
GUN DE MAIS ZIJN TIJD
Onervaren telers willen vaak te vroeg oogsten.
Snijmais is echter een graangewas, waarvan de
korrels het meeste waard zijn. Bovendien neemt de
totale voeropbrengst na het begin van de rijping
nog wel 15 toe. Liefst wacht men tot de korrels
deegrijp zijn, maar na half oktober heeft wachten
toch weinig zin meer. Bevroren gewassen moeten
zo gauw mogelijk in de silo.
Een ernstig door builenbrand aangetast gewas
komt slechts zelden voor; dat kan men veelal beter
bij het begin van de melkrijpheid oogsten.
MAAIKNEUZEN OF VELDHAKSELEN
IS HET PAROOL
Met een goede maaikneuzer of veldhakselaar met
een sterke trekker (minstens 45 pk) kunnen 5
mannen in 6 a 8 uren een ha jmais oogsten en in
kuilen. Wagens met hoge oogsthekken zijn nodig.
Beter nog zijn zelflossende wagens; dat spaart nog
1 k 2 man uit.
Een machine met een goede maismond werkt het
beste. Kan men deze niet krijgen, dan moet het
gewas eerst in zwaden van 2 rijen per zwad wor
den gelegd, door er met een trekker over te rijden
de rijen tussen de wielen. Het beste gaat dit met
een soort vork voor aan de trekker, die ook wel te
maken is van twee ruiterstokken. De maaikneuzer
moet nu tegen het zwad inrijden.
gen I
Deze methode is echter niet ideaal omdat ae kans
op vervuiling met grond toeneemt en daarmee op
bedorven plekken in de silo. Daarbij verwerkt de
kneuzer het dubbele zwad moeilijk, waardoor het
werktempo of het goede kneuzen of allebei tegen
vallen. Ten laatste gaat het werk omslachtiger.
Goed kneuzen en vlot werken zijn echter eerste
vereisten, zowel voor de kwaliteit van het voer als
om de kosten te beperken.
GOED KUILEN, PRIMA VOEDER
Als men aan de volgende eisen voldoet, krijgt
men gegarandeerd prima voeder.
Het produkt moet goed gekneusd, eventueel
tevens gehakseld zijn; er mogen vrijwel geen
grove stukken in voorkomen.
In een sleuf silo of -kuil (minstens 3% meter
breed) wordt de massa steeds weer met een
wiel trekker (geen dubbele achterwielen
vastgereden.
Oogsten en vullen moeten vlot verlopen.
•k Dadelijk na het vullen wordt een afdoende be
scherming tegen water en lucht met behulp
van plastiekdoek aangebracht. Dit wordt be
last met ca. 40 cm grond.
Het handigst is een sleuf silo (denk aan voldoen
de hoge ligging boven het grondwater!), waarin
de massa ten slotte van boven rond wordt afge
werkt. In een ouderwetse ronde silo, is het persen
veel moeilijker. Daar moet dan ook wel een meter
grond op.
Voor een goed gewas is per ha een siloruimte
van 6075 m3 nodig.
OE belangstelling voor de teelt van snijmais voor veevoeder neemt toe.
Arbeidstechnisch is deze teelt bijzonder aantrekkelijk. Voedertechnisch
doen zich nog wel enige bezwaren voor. Het oordeel van de veehouders, die
enige ervaring hebben opgedaan, is zeer verschillend. Sommige telers hech
ten zóveel waarde aan de besparing aan arbeid bij de verzorging en het oog
sten, dat zij de snijmais dit jaar weer in het bouwplan opnemen. Anderen
zullen het dit jaar nogeens proberen en trachten fouten of moeilijkheden,
die zich bij het oogsten of inkuilen hebben voorgedaan, te vermijden. Ver
schillende andere telers hebben dermate ongunstige ervaringen opgedaan,
dat zü voorshands de teelt van snijmais niet zullen voortzetten.
Vanwaar komt dit verschillend oordeel?
INKUILEN
LIET is wel gebleken, dat de snijmais goed ge-
kneusd moet zijn. Blijft het produkt te grof,
dan is het optreden van rot en schimmel moeilijk
te voorkomen. Er ontstaat dan een weinig smake
lijk produkt dat slecht gegeten wordt en waarbij
bovendien veel afval optreedt. Ook als het samen
persen van de snijmais door middel van een zwaar
gronddek goed is verzorgd levert grof gekneusde
mais geen goed produkt op. Overigens is dit een
zeer belangrijk onderdeel. Op het plastic moet
doorgaans een zwaar gronddek 80 cm) worden
aangebracht. Wanneer de snijmais vóór het af
dekken flink in'elkaar wordt geperst kan met een
dunnere afdekking worden volstaan. Dit in elkaar
persen kan zeer goed worden bereikt door er met
een trekker overheen te rijden. Plaats en vorm
van de kuil moeten dan zódanig worden gekozen,
dat dit mogelijk is. Het inkuilen in een vak in de
schuur, dat hier en daar is geprobeerd, valt niet
mee omdat een sterke druk aan de kanten en in
de hoeken moeilijk kan worden bereikt. De kuilen,
die onvoldoende zijn aangedrukt, vertonen bij het
openen een zeer hinderlijke nabroei.
Op zware grond biedt het oogsten nogal wat
risiko bij nat weer. Het land wordt dan door de
machines ernstig stuk gereden. Verontreiniging
van het kuilvoer is in dit geval moeilijk te voor
komen. Op lichte grond doen deze bezwaren zich
niet of slechts in geringe mate voor.
SNIJMAIS ALS VEEVOEDER
AOK wanneer de snijmaissilage van goede kwa-
liteit is valt de beperkte en langzame opname,
in vergelijking met voederbieten, op. Als het gaat
om een goed produkt waarvan niet meer dan 10
kg per dier per dag wordt gevoederd, wordt de
mais wel volledig opgegeten. Wil men grotere hoe
veelheden voederen dan wordt het moeilijker. Het
trage eten van de mais beperkt dan de totale voe
deropname. Dit moet worden toegeschreven aan
het feit, dat snijmais een langere verteringstijd
vergt dan voederbieten, pulp en gekuild bieten-
loof. Bovendien werkt snijmais stoppend. Een
hogere gift dan ca 20 kg per dier en per dag wordt
daardoor vrijwel onmogelijk.
De geringere voederopname bij het gebruik van
snijmais leidt tot produktiedaling of verminderde
groei tenzij per dier en per dag 1—2 kg kracht
voer extra wordt aangewend. Het laatste maakt
de wintervoeding duur en doet de voordelen, bij
de winning van de mais verkregen, voor een groot
deel te niet.
Bij een 16-tal kuilen snijmais bleek de voeder-
waarde het afgelopen jaar als volgt te zijn:
gemiddeld hoogste laagste
gram droge stof per
kg voer 248 283 196
gram voedernorm ruw
eiwit/kg 10 14 8
gram zetmeelwaarde/kg 132 158 102
Een 5-tal monsters voederbieten van het eiland
Tholen gaven de volgende voederwaarde aan;
gemiddeld hoogste laagste
gram ds/kg 135 156 121
gram vre/kg 5 6 5
gram zw/kg 79 92 71
Gemiddeld kwam de ZW in de droge stof bij
de maiskuilen op 532 gram; bij de voederbieten
op 585 gram.
MECHANISATIE TEELT VOEDERBIETEN
INDIEN het mogelijk zou zijn de teelt van voe-
derbieten in dezelfde mate te mechaniseren
als met snijmais tot ontwikkeling is gekomen,
vervalt het voordeel grotendeels van het laatst
genoemde gewas, dat in ons klimaat nog wel enige
risico's biedt.
Bij mechanisatie van de voederbietenteelt ligt
vermoedelijk de grootste moeilijkheid bij het be
schadigen en daardoor de bewaarloosheid van de
bieten.
Op kleine schaal zou daarom eens geprobeerd
kunnen worden in de plaats van de gebruikelijke
voederbietenrassen voedersuikerbieten te telen.
Deze bieten zijn harder en in het bijzonder het ras
Rij co schijnt een goede bewaarbaarheid te bezitten.
De voedersuikerbieten hebben een lagere wortel
opbrengst dan de gewone voederbieten. Dit vraagt
dus minder transport en opslagruimte. De droge-
stof-opbrengst per ha is slechts weinig lager dan
van andere bieten. De voedersuikerbieten staan
vaster in de grond. Bij het rooien met de hand is
dat uiteraard zeer bezwaarlijk; bij mechanisch
rooien vermoedelijk een voordeel.
Daar bij voederbieten de koppen aan de biet moe
ten blijven zal bij mechanisch rooien het kopappa-
raat verwijderd moeten worden. Het loof kan wel
licht verwijderd worden door een loofklapper ge
monteerd op de trekker. Technisch zal aan de me
chanisatie van de voederbietenteelt nog wel wat
gedokterd moeten worden maar een goede kans op
succes is zeer zeker aanwezig.
De vorderingen bij de mechanisatie van de sui
kerbietenteelt kunnen er ongetwijfeld toe bijdragen
-• voederbiet als hooggewaardeerd voedergewas in
ere te houden. c DEN ENGELSEN.