Teelt- en rassenonderzoek Tuinbonen 1963
Chemische onkruidbestrijding in Gladiolen
373
Nogmaals W interbloemkool
VRIJDAG 17 APRIL 19 6 4
HET is met de winterbloemkool wel beroerd gelopen dit jaar. We geloven dat de animo voor deze
teelt wel behoorlijk zal dalen. Dit kan wel jammer zijn want in het teeltplan is het een mooie na-
teelt. Loopt het naar wens dan heeft men wel een voorjaarsteelt verspeelt maar na goede grondbewer
king, bemesting etc. heeft men de grond weer vrij voor alle zomerteelten, waarvan wij bonen wel heel
aantrekkelijk vinden. Financieel kan men dan zeer goed zitten.
Toen ih voorjaar 1960 de prijs en de teelt van winterbloemkool zeer goed waren is er, mede door goed
geleide propaganda, een grote belangstelling voor de winterbloemkool gekomen. Tot zelfs in 't hoge
noorden toe werd een gooi gedaan naar deze nieuwe teelt. Althans voor Noord-Nederland, want hier
in 't Zuiden is er al van oudsher winterbloemkoolgeteeld. Tenslotten is Zuid-Nederland de meest na
tuurlijke noordelijke grens voor dit gewas.
De winter 61/62 was bijzonder nat wat een grote oogst-depressie gaf met een relatief veel te hoog
percentage Ilde soort.
De winter 62/63 willen we buiten beschouwing laten daar de vorst toen zo abnormaal streng was dat
alles bevroor. Ook de spruiten, boerenkool en prei tot zelfs de platglasprodukten incluis bevroren in
deze record harde winter.
Nu hadden we deze winter eigenlijk een vrij normale winter. Temperaturen 10° gepaard met nij
dige oostenwinden afgewisseld met een natte periode moet men toch als normaal beschouwen. Hier
moet elke winterteelt tegen kunnen. Als we de balans momenteel opmaken van de winterbloemkool
1963/64 dan is het wel erg teleurstellend te moeten constateren dat het op vele plaatsen een practische
mislukking is. Gelukkig bevestigen ook hier de uitzonderingen de regel.
r hebben vele percelen en perceeltjes gezien en vele tuinders, zelfs boeren erover gesproken,
maar zeer tot onze spijt weinig optimistische geluiden gehoord. Zeer veel totaal mislukt of klei
ne planten die tot overmaat van ramp door de felle koude slecht groeiden, 't Kan uiteraard nog mee
vallen. 't Is pas half april. Nu is het selectiewerk nog in volle gang. Opmerkelijk is bijv. dat men overal
verspreid een enkele goede vindt. Dit komt overéén met wat de promotor op verschillende lezingen ver
teld heeft n.l. dat het afgeleverde zaad van verschillende lijnen afkomt. De planten die er 't beste
voorstaan zijn uiteraard afkomstig van de sterke lijnen.
Een oude tuinder zei ons eens: winterbloemkool is éénmaal in de jaar goed, een paar keer redelijk,
en de andere jaren mislukt het. Heeft deze oude baas gelijk?
Na drie meer of minder winterse mislukkingen moeten we echter wel nuchter willen constateren
dat de winterbloemkool een extra speculatief karakter draagt.
OOK moeten we eerlijkheidshalve willen erkennen dat onze grote winterteelten, en, niet alleen
deze, practisch allemaal op financieel speculatief terrein liggen zodat een gezond, niet te groot,
risico mag worden genomen. Wie weet vooruit de prijs van winterkool, spruiten, witlof enz.? Deze nor
male prijs- en winterrisico's heeft men als zelfstandig ondernemer te nemen!
Resumerend geloven wij dat voorjaar '64 beslissend zal zijn voor de teelt in 't GROOT van
winterbloemkool en ook durven wij adviseren om er op redelijke schaal mee door te gaan. Zijn
er éénmaal sterke meer winterharde soorten op de markt dan zullen automatisch de GROTE
TELERS weer vanzelf op deze teelt springen. Persoonlijk hopen we ook de komende winter weer
op bescheiden schaal te telen.
KROTEN
T\ E laatste jaren worden er in Zeeland wat
kroten geteeld op kontrakt voor de conser-
venindustrie. Of het een „blijvertje" zal worden op
de kleine bedrijven is moeilijk te zeggen. Het is
een vrij extensieve teelt, die gemakkelijk te me
chaniseren is door op rijen te zaaien. In de rij
dient men tot op 10 a 15 cm, de rijen komen on-
veer 25 cm van elkaar.
BODEM EN BEMESTING. Kroten stellen geen
hoge eisen aan de grond. Als bemesting kunnen
we b.v. per ha geven 600 kg kalkammonsalpeter,
500 kg superfosfaat en 400 kg kalizout 40 °/o.
RASSEN. In 1963 werd van het ras Detroit de
selektie Vuurkogel gebruikt. Het ras Perfected
Detroit zou voor dit doel ook zeer geschikt zijn.
ZAAIEN. Kroten voor de conservenindustire
moet men niet al te vroeg zaaien. Het beste kan
men dit doen eind april tot eind mei. Ook kan
men nog zaaien in het vroege aardappelland, mits
de grond goed is. De rijenafstand is 25 a 30 cm.
Voor 1 are heeft men 100 gram zaad nodig.
CULTUURZORGEN. Soms worden de planten in
de rij uitgedund. Maar ze mogen ook weer niet
te ver uit elkaar komen te staan, anders worden
de knollen te groot. Tegen onkruid kunnen we
kort voor de opkomst spuiten met Reglone of
Gramoxone.
OOGST. De kroten worden naar grootte in drie
sorteringen geleverd. De oogsttijd loopt van okto
ber tot november. De opbrengst is 50.000 kg
per ha. De landelijke minimumprijs is 8 cent per
kg voor ongesoorteerde, en 10 cent voor gesorteer
de kroten.
ZIEKTEN. De kroot is familie van de biet. Met
de vruchtwisseling moeten we hiermee rekening
houden.
Bietenvlieg. Spuiten tot 10 dagen voor de oogst
met 10 gram diazinon 20 per 10 l water.
WAARSCHIJNLIJK zijn er in 1964 aanmerkelijk meer gladiolen geplant dan in 1963. In verband
hiermee en door de gestegen arbeidskosten, valt het te verwachten dat er veel gebruik zal wor
den gemaakt van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen. De keuze van het middel hangt van bepaalde
factoren af. Zo kan allereerst een onderscheid worden gemaakt tussen die welke „voor opkomst" en
die welke „na opkomst" kunnen worden gebruikt. Verder dient men rekening te houden met de wer
kingsduur van het middel en de te bestrijden onkruiden.
VOOR OPKOMST
Paraquat Gramoxone. Met deze voor vele
telers minder bekende naam wordt het middel
Gramoxone bedoeld. Dit middel heeft in 1963 in
allerlei teelten opgang gemaakt en is ook bij de
teelt van gladiolen goed te gebruiken.
Wanneer de gladiolen geplant zijn, zal heel vaak
het planten en de opkomst reeds een onkruidvege
tatie van bijv. straatgras, muur e.d. aanwezig zijn.
Ruim voor opkomst toegepast kan met een Gra-
moxonebespuiting van 23 1/ha in 800 tot 1000
liter water een prachtige bovengrondse vernieti
ging van het onkruid worden bereikt.
Het middel diquat (Reglone) is zeer nauw ver
want aan Gramoxone. Het bevat echter geen uit-
vloeier en is minder tegen grassen maar meer
tegen tweezaadlobbigen werkzaam.
Schade kan door deze beide middelen alleen
worden veroorzaakt wanneer de bespuiting te laat
wordt uitgevoerd en de gladiolen reeds beginnen
door te komen. Ook zal alle contact van de spuit-
vloeistof met naburige gewassen vermeden moe
ten worden, daar dit onherroepelijk schade tot ge
volg heeft.
DNOC. Een goedkoop maar zeer giftig middel.
Daar ook de bestrijding van grassen te wensen
overlaat, valt het te bezien of met minder risico
en beter resultaat andere middelen gebruikt kun
nen worden.
MCPA. Als contactmiddel kan MCPA tot uiter
lijk één week voor de opkomst worden gebruikt.
Gezien de grote vluchtigheid van dit middel wordt
de kans op het veroorzaken van schade aan neven
staande gewassen zeer groot. Deze schade kan zich
op vrij grote afstgnd voordoen. Men mag zich dan
ook wel tweemaal bedenken voor men tot spuiten
met dit middel overgaat.
PCP in olie. Dit middel is bij velen reeds als
„voor opkomst middel" bekend. De bestrijding van
grassen laat wel iets te wensen over. De beste
resultaten worden verkregen 'wanneer wordt ge
spoten bij koel weer op een droog gewas. De dose
ring is 30 1 per ha, te verspuiten in 700800 liter
water.
Chloor-IPC. Over de manier van werking kunnen
we kort zijn, daar dit middel reeds vrij lang bekend
is. Reeds kiemende zaadonkruiden zullen worden
gedood, terwijl ook een zekere mate van nawer
king aanwezig is van een bespuiting met 4 liter
Chloor-IPC 40 per ha, in 800 tot 1000 1 vloei
stof. De weersomstandigheden waaronder de be
spuiting wordt uitgevoerd, zijn van grote invloed
op de duur van de werking. De beste resultaten
worden verkregen bij koel, droog weer. Hierom
zal dit middel ook op zijn plaats zijn bij een ge
mengde bespuiting „voor opkomst" met Gramo
xone, PCP of de andere genoemde middelen.
Residuren. Reeds enige dagen na het planten kan
een bestrijding met Residuren worden uitgevoerd.
Dit middel, dat een fabriekmatige menging van
Chloor-IPC en diuron is, heeft een behoorlijk lange
werkingsduur. Terwijl Chloor-IPC zoals genoemd
tegen kiemende onkruiden werkt en nog enige
nawerking heeft, is diuron een middel dat tegen
de nog te kiemen onkruiden werkt en dus de na
werking vergroot. De dosering bedraagt 6 1/ha,
verspuiten in 600/800 liter water.
NA OPKOMST
Eigenlijk staat ons dan alleen maar Chloor-IPC
ter beschikking en ook dat heeft dan nog zijn be
zwaren. Vaak zal de temperatuur te hoog zijn,
waardoor het effect verloren gaat en de kans op
beschadiging van gevoelige gewassen toeneemt.
Dosering en de hoeveelheid water is gelijk aan
de vóór-opkomst-bespuiting. In noodgevallen kan
DNOC gebruikt worden. Toepassing is afhankelijk
van plaatselijke omstandigheden, zoals lengte van
de gladiolen en de voorkomende onkruiden. Het
moet als een noodoplossing worden gezien.
MOGELIJKHEDEN CHEMISCHE ONKRUID
BESTRIJDING
Chemische onkruidbestrijding blijft een hulp
middel dat het best vóór de opkomst van het ge
was toegepast kan worden. Later in het seizoen
zal wieden gewoonlijk noodzakelijk zijn.
De keuze van het bestrijdingsmiddel zal afhan
gen van de onkruiden die bestreden moeten wor
den en hoe het optreden van schade te vermijden
is.
Wellicht kan het hier beschrevene steun geven
bij het nemen van deze beslissing.
R. T. C. „Goes",
H. J. MANDERSLOOT
A. SPRUIT
De teelt van tuinbonen is de laatste jaren sterk
toegenomen. Deze uitbreiding werd voor een be
langrijk deel veroorzaakt door de toenemende be
langstelling van de verwerkende industrie, die op
het ogenblik ongeveer de helft van de totale pro-
duktie afneemt. Het overige deel is bestemd voor
de binnenlandse markt en voor uitvoer als vers
produkt.
Het onderzoek van het proefstation van de
Groenteteelt in de vollegrond te Alkmaar omvatte
in 1963 twee rassenproeven in landelijk verband.
Eén ervan was gericht op de primeurteelt, de an
der op de kontraktteelt voor de verwerkende in
dustrie.
Naast het rassenonderzoek werd ook aandacht
geschonken aan teelttechnische problemen zoals
plantafstand, zaaitijd, toppen en virusaantasting.
Uit de rassenproeven, die in 1963 op verschillen
de plaatsen in Nederland zijn genomen, is geble
ken dat van een zwaar gewas hoge opbrengsten
worden verkregen van goede kwaliteit. In de pri
meurteelt was het verschil in vroegheid tussen zes
selekties vrijwel nihil. In deze proef behaalde Can-
ner duidelijk de hoogste opbrengst; Con Amore en
Bonus stelden teleur.
In de industrieteelt kwam Canner eveneens gun
stig naar voren. Het fijn blijvende ras Lux kwam
door de aangepaste plantafstand in opbrengst gelijk
met het forse ras Driemaal Wit. Futura is van
wege het grove zaad en het lage rendement niet
geschikt voor industrieteelt. Het groenblijvende
ras Staygreen stond in opbrengst vrijwel gelijk
met Driemaal Wit en Lux.
De plantafstand is sterk afhankelijk van ras en
grondsoort. Op een groeizame grond werden met
Major goede resultaten verkregen bij 70 x 10 cm
voor éénmalige pluk en bij 70 x 15 cm voor door-
plukken.
Vooral in het noorden van het land waren de
weersomstandigheden in 1963 gunstig voor een
zeer vlotte groei. Dit leidde er toe dat in een zaai-
tijdenproef zelfs bij zaaien op 6 mei nog een hoge
opbrengst werd verkregen. De virusaantasting was
alleen in de laatste zaai (6 mei) van enige beteke
nis. In een topproef bleken de verschillen in vroeg
heid klein te zijn. Diep toppen veroorzaakte bij alle
rassen een sterke opbrengstderving.
Dit onderzoek zal in 1964 worden voortgezet.
Een bespuiting met groeistof tijdens de bloei voor
het tegengaan van bloemrui en bevordering van de
peulzetting gaf geen duidelijke resultaten. Rapport
No. 10 van het P. G. V. is verkrijgbaar k 0,70.