349
VRIJDAG 10 APRIL 19 0 4
Landbouw en
recreatie
IIET toerisme in Zeeland laat de laatste jaren
een stormachtige ontwikkeling zien. Het aan
tal personen voor een meerdaags bezoek aan Zee
land steeg van 70.000 in 1954 tot 200.000 in 1962.
Het aantal overnachtingen in dezelfde jaren van
750.000 tot 2.100.000 en het dagbezoek van
750.000 tot 1.300.000. Dat deze ontwikkeling van
de recreatie een groot economisch belang voor de
provincie is, blijkt uit de bruto-opbrengst van het
toerisme in Zeeland, dat in 1960 op rond 45 mil
joen geschat werd. En het lijdt geen twijfel dat
deze opbrengst in de jaren na 1960 sterk zijn ge
stegen.
In het algemeen gezien zal het toerisme zeker
verder toenemen, hiertoe leiden welvaartsver
hoging, motorisering en vergrote behoefte naar
recreatie. In Zeeland mag relatief een nog om
vangrijker groei worden verwacht op grond van
diverse factoren.
a. De provincie is toeristisch gezien in opkomst.
b. De ligging van Zeeland te midden van een
dicht bevolkt en welvarend deel van West-
Europa is gunstig.
c. De activiteiten van diverse instanties en in
stellingen tot verdere ontwikkeling van het
toerisme.
d. In vergelijking met andere kustgebieden heeft
Zeeland nog veel ruimte en rust. Nog sterker
geldt dit voor het Zeeuwse „binnenland", dat
zeker nog mogelijkheden biedt voor uitbrei
ding van de recreatie.
c. In de nieuwe gebieden zullen toeristische pro
jecten tot ontwikkeling komen. Op korte ter
mijn is dat het geval met de Braakman en het
Veerse Meer, op langere termijn (1970) met
de Grevelingen, terwijl in nog verdere toe
komst het gehele Zeeuwse Meer met zijn kust
strook als recreatiegebied beschouwd kan wor
den. Allerwegen wordt erkend, dat het (Zeeuw
se) Deltagebied één van de belangrijkste West-
europese recreatiestreken kan worden.
Een en ander zal leiden tot een forse vergroting
van de naar Zeeland gerichte toeristenstroom. Het
E. T. I.-Zeeland verwacht een verdubbeling per vijf
jaar, dat wil zeggen voortzetting van het huidige
groeitempo. Dit betreft dan het meerdaagse be
zoek.
Het dagbezoek zal voor Zeeland als geheel waar
schijnlijk minder toenemen. Van bijzondere be
tekenis zal de waarschijnlijk zeer grote uitbreiding
zijn van het weekendbezoek.
Zeker is, dat de toeristenstroom blijft groeien.
In de toeristisch attractieve streken van Zeeland
kan er op worden gerekend, dat nieuwe accomo-
datie zal worden benut; in andere streken zal voor
lopig alleen in het topseizoen (half juli tot half
augustus) een grote behoefte kunnen worden ver
wacht. Dit geldt met name voor Oost Zeeuwsch-
Vlaanderen, Zuid-Beveland (behalve rond het
Veerse Meer), Tholen en St. Philipsland en ook
nog wel voor andere gebieden op grotere afstand
van de kust. In Zeeland blijkt tot nog toe trou
wens 76 tot 92 van het toeristenbezoek te val
len in juli en augustus.
Het toerisme vormt een seizoenactiviteit bij uit
stek, al zijn er geleidelijk tendenties tot uitbrei
ding van het seizoen (o.a. in weekeinden) zicht
baar. Vakantiespreiding zou ook het seizoen kun
nen uitbreiden.
RECREATIE EN OVERHEIDSMAATREGELEN
DE ontwikkeling van het toerisme is voor een
belangrijk deel, vooral voor de verblijfsacco-
modatie, een kwestie van particulier initiatief.
Subsidie als aan een Hiltonhotel moet als uitzon
dering worden beschouwd. Vraag en aanbod wor
den door particulieren uitgeoefend en verzorgd.
In zijn algemeenheid onttrekt dan ook deze groei
zich aan een alomvattende planning van de zijde
van de overheid.
De toekomst is niet nauwkeurig te voorzien,
men kan niet verde>- gaan dan het aanduiden van
ontwikkelingslijnen en een globale schatting van
de kwantitatieve omvang.
Dit wil niet zeggen, dat de overheid zich niet
met het toerisme bemoeit. De activiteiten van de
overheid (rijk, provineie en gemeenten) liggen
ten dien aanzien hoofdzakelijk op een viertal ter
reinen.
De overheid stimuleert het toerisme door subsi
diëring van propaganda en voorlichting (V.V.V.'s.)
De overheid geeft bedragen uit voor de verbe
tering van de toeristische infrastructuur (fiets
paden, duinovergangen, jachthavens etc.).
Door sommige overheidsinstanties worden daad
werkelijke projecten ten behoeve van het toeris
me uitgevoerd, zoals o.m. de aanplant van bossen
in de nieuwe recreatiegebieden van Braakma.- en
het Veerse Meer.
Het belangrijkst zijn de activiteiten van de over
heid op het vlak van uitbreidings-, streek- en
structuurplannen. Deze zijn niet te beschouwen
als ontwikkelingsplannen. Het gaat hierbij om de
regeling van de bestemming van de bodem ter
voorkoming van ongewenste situa.ies. Wel speelt
uiteraard de verwachte ontwikkeling van een ge
bied een belangrijke rol bij het ontwerpen van
uitbreidings- en streekplannen.
De streekplannen geven voor een gebied een
globale planologische bestemming van de grond
en de daarbij behorende richtlijnen.
Van kracht is in Zeeland het streekplan Walche
ren; het streekplan Schouwen-Duiveland is door
Provinciale Staten goedgekeurd terwijl nog en
kele bezwaren aanhangig zijn.
In voorbereiding zijn de streekplannen West
Zeeuws-Vlaanderen, kanaalzone Zeeuws-Vlaande-
ren, Midden-Zeeland (tot aan het kanaal door
Zuid-Beveland, hieronder vallen dus Walcheren,
Noord-Beveland en een groot gedeelte van Zuid-
Beveland) en Oost-Zeeland (rest van Zuid-Beve
land, Tholen en St. Philipsland).
Als een vrijblijvende voorbereiding van streek
plannen zijn te beschouwen de structuurschetsen,
zoals voor de kanaalzone, de kuststreek van
Zeeuws-Vlaanderen en het Veerse Meer-gebied
zijn opgesteld. Het spreekt vanzelf, dat voor de
agrariërs, door hun belang bij de recreatie, de
streek- en uitbreidingsplannen grote betekenis
hebben. Om te kunnen bepalen of een recreatieve
ontwikkeling mogelijk is, dient men de bestem
ming in de plannen na te gaan. De gevolgen en
de problemen van het toerisme voor de grond
gebruiker zijn voor een groot deel afhankelijk
van de planologische bestemming van de grond.
GEVOLGEN VAN TOERISME VOOR
LANDBOUW EN PLATTELANDSBEVOLKING
UET rapport gaat vervolgens uitvoerig in op de
gevolgen van het toenemend toerisme voor
de land- en tuinbouw in zijn algemeenheid. De ge
volgen zijn zowel positief als negatief.
Positief voor wat betreft de tuinbouw in ver
band met de te verwachten sterke groei van de
toeristische vraag naar tuinbouwprodukten. In
(Zie verder pagina 351)
Van de commissie die de nota samenstelde,
maakten deel uit:
H. J. v. d. Zande (voorzitter)
Mevr. J. VV. van Gorselvan Westen
Mej. A. van der Leeden
I. de Bruijne
M. C. J. Kosten
S. de Visser
F. Dees
W. Fase
J. Markusse
C. P. J. van Iwaarden
Dr. C. de Galan (adviseur)
Ir. J. Prins (sekretaris).
Door het geven van inlichtingen en ver
strekken van gegevens werd door vele in
stanties en personen zowel in als buiten Zee-
iand bijgedragen aan de totstandkoming van
deze nota.