Gladiolenallerlei
Schakelcursus
bloembollenteelt
van
Invloed grondwaterstand op produktie
265
WIJ ONTVINGEN
Gladiolen, Kroten, Groene Kool, Bloemkool en Uien
VRIJDAG 20 MAART 1964
Wanneer de voorjaarszon doorbreekt, komt de drukte
van het zaaien en planten weer aan. Voor de gladiolenteler
volgen hier enkele gegevens waarmee hy zyn voordeel kan
doen.
KBALENTEELT
IN verband met het rooien is het raadzaam een lichte grond met een goede
structuur voor de teelt te bestemmen. Een slechte voorvrucht is mais en
in mindere mate v'as. Gewassen die dezelfde ziekten kunnen hebben als de
gladiool, o.a. crocussen, moeten als voorvrucht worden vermeden. Voor de
groenteteler is het belangrijk te weten dat de gladiool smetstofdrager is van
een bonenvirus en het daarom gevaarlijk kan zijn, bonen na en naast gladiolen
te zaaien.
Ter voorkoming van vreterij verdient het aanbeveling de grond voor het
laaien te ontsmetten met:
1 tot 1 Ys kg Aldrin stuif 2% per are of
100 tot 150 cm3 Aldrin vloeibaar 25 per are of
1 tot 1% kg heptachloor 2 Vz per are of
100 tot 150 cm3 heptachloor 25 per are.
Vooral op grond met een vrij hoog gehalte aan organische stof (o.a. oud
weiland, groenbemester of stoppels), moet hieraan de nodige aandacht wor
den besteed.
Afhankelijk van het analyserapport kan als algemeen bemestingsadvies
gelden: vóór het zaaien 710 kg 12-10-18 per are of enkelvoudige meststof
fen in de vorm van 7 kg PatentKali en 5 kg Superfosfaat en 3% kg Kalkam-
monsalpeter.
Om het kiemen te bevorderen, kunnen de kralen worden voorgeweekt in
een oplossing van 1 kg keukenzout op 10 liter water, waarin ze 2436 uur
of langer kunnen liggen. Naspoelen met schoon water is noodzakelijk.
TER bestrijding van diverse gladiolenziekten is ontsmetting met een or
ganische kwikverbinding aanbevelenswaardig. Houd U zich aan de voor
schriften zoals die op het etiket staan aangegeven. Hierna de ontsmette kra
len ^ten uitdruipen en pas daarna bepoederen met „Allisan stuif 8%", 5
tot 10 gram per kg kralen. Kralen die een warmwaterbehandeling hebben
gehad behoeven niet te worden voorgeweekt. Een lichte ontsmetting met een
organisch kwikmiddel is aan te bevelen.
Belangrijk is dat de kralen nat worden gezaaid en in de geulen niet uit
drogen. Maak de geulen dan ook zo spoedig mogelijk dicht.
Be rijenafstand schommelt tussen 25 en 35 cm. Aan een ruime rijenafstand
moet echter de voorkeur worden gegeven, waarbij 3035 cm vee^l gebrui
kelijk is. De zaaidiepte bedraagt 35 cm. Afhankelijk van de grootte van
de kralen gebruikt men van-,
fijne kralen SVz tot 10 liter per are;
Middelmaat 7 tot 14 liter per are en
grove 14 tot 21 liter per are.
Om een vlotte opkomst te bevorderen, kan het aandrukken of aanrollen
man de grond na het zaaien noodzakelijk zijn.
PITTENTEELT
VOOR de teelt van pitten mag van iets zwaardere grond worden uitgegaan
dan bij kra'en. Dit neemt niet weg dat aan de structuur van de grond
de nodige aandacht dient te worden besteed. In de praktijk is wel gebleken
dat op grond met een minder goede structuur veel meer ziek (fusarium en
botrytis) voorkomt dan op grond van beste kwaliteit. Voor voorvrucht en
bemesting gelden dezelfde maatstaven als reeds voor kralen zijn vermeld.
Het ontsmetten met een organische kwikverbinding en het bepoederen met
Allisan stuif 8 is een belangrijke zaak. Indien de pitten nog niet beworteld
zijn, mag deze cuHuurmaatregel niet worden verwaarloosd. Zijn reeds wortels
gevormd, dan moet men met het. ontsmetten en eventueel bepoederen uiterst
voorzichtig zijn. Neem vooral in acht datgene wat op het etiket staat aan
gegeven. Laat na de kwikontsmetting de pitten eerst iets uitdruipen alvorens
ze te bepoederen met Allisan stuif 8%, 510 gram per kg pitten. Ontsmet
geen grotere hoeveelheid vooraf dan in een voor- of namiddag geplant kan
worden. Vaak is er reeds enige wortelontwikkeling als men gaat ontsmetten.
Nog meer nadruk moet dan worden gelegd op het nat planten en het voor
komen van uitdrogen in de geulen. Juist het uitdrogen heeft groeiremming
tot gevo'g. In de praktijk tracht men dan ook zo spoedig mogelijk de geulen
dicht te krijgen.
MACHINAAL OF MET DE HAND PLANTEN
WANNEER de pitten met de hand op afstand kunnen worden gelegd en
de geulen direct worden dichtgehaald, is dit de beste manier. Het is
momenteel echter niet overal meer uitvoerbaar. Wanneer men machinaal
plant en niet te veel let op de oppervlakte die men plant, maar meer op de
kwaliteit, dan kunnen er zeer goede resultaten met de machine worden be- 7
reikt Het machinaal planten wordt op steeds meer bedrijven ingevoerd. Het
grote voordeel ervan is dat zowel pitten als plantgeulen niét uitdrogen. De
hoeveelheid pitten per are is afhankelijk van: de maat, het ras en het be
oogde doel. Wil men om bepaalde redenen kleine maten oogsten, dan zal men
dikker planten. Normaal is van de maat: 4/6 45005000 per are; 3/4 5000
6000 per are en 2/3 60007500 per are.
In de praktijk komen grote verschillen in rijenafstand voor. Het gemak
kelijkste werkt men wanneer men zich aanpast aan de normalisatie-afstanden
zoals die in de landbouw worden gebruikt. Dit komt neer op een rijenafstand
van 3540 cm. Het is dan raadzaam om de 4 rijen een pad van 5055 cm
aan te houden. De plantdiepte bedraagt 56 cm.
Bij ruggenteelt plant men 2 rijen dicht bij elkaar en wel op 1012 cm. Tus
sen de dubbele rijen wordt 56 cm aangehouden. De pitten worden 23
cm diep gep'ant, waarna er een rug wordt gevormd door ze aan te aarden.
Verscheidene telers passen deze teeltmethode reeds toe.
AANGEKOCHT PLANTGOED
WANNEER het gekochte plantgoed thuiskomt, is het zakelijk juist wan
neer U nagaat o£ dit voldoet aan de gestelde eisen, die op het koop
briefje zijn gesteld, o.a. aantal en gezondheid. Pel er maar eens 100 schoon
en kijk of er ziek in zit. Weeg het totaal en tel het aantal pitten van enkele
kiVs. Wanneer dit afwijkt van de gestelde eisen, waarschuw dan de verkoper
door een aangetekend schrijven. Óverleg met de keurmeester en de in- en
verkoper. Veel narigheid kan dan worden voorkomen.
Rljkstuinbouwconsulentschap „Goes",
A. SPRUIT.
DE afdeling „Waarde en Omstreken" van de
Koninklijke Algemene Vereniging voor
Bloembollencultuur organiseert een schakelcursus
voor de bloembollenteelt met als hoofdvak tulpen.
Een schakelcursus omvat 96 lesuren en de
minimum toelatingseis is het bezit van een alge
mene tuinbouwcursus. Van deze eis kan worden
afgeweken als de gegadigde tenminste 23 jaar is
en tenminste 3 jaar practisch in de land- of tuin
bouw heeft gewerkt.
Opgave bij de heer T. Hogendoorn, Westveer-
polder 3, Waarde, tel. 01134374.
Jaarverslag 1963 van het Proefstation voor de
groenteteelt in de voPe grond. Op 28 november
1963 bestond het P. G. V. te Alkmaar 10 jaar.
Het jaarverslag van 1963 heeft een modern
karakter gekregen en de resultaten zijn op be
knopte en gemakkelijke wijze toegankelijk ge
maakt en opgenomen voor belanghebbenden.
Dit jaarverslag van meer dan 140 pagina's be
vat naast de gebruikelijke overzichten van be
stuur en personeel van het proefstation, uit
voerige mededelingen over samenwerking met
andere instel1 ingen en proeftuinen, de gegevens
over kontaktdag en voorlichting. Het belang
rijkste onderdeel van dit verslag wordt inge
nomen door artikelen over proeven met bodem,
bemesting en waterhuishouding, veredeling,
rassen en teeltonderzoek (van pagina 59 t/m
107) ziekten en plagen en chemische onkruid-
bestrijding. Een overzicht van verschenen me
dedelingen en rapporten sluit de rij.
Het aantal begunstigers kan nog groter wor
den, zij ontvangen alle publikaties van de Stich
ting Proefstation gratis. Donatie is minstens
10,voor natuurlijke personen en 25,
voor rechtspersonen.
Voor dit geringe bedrag blijft men op de hoogte
van de nieuwe onderzoek-resultaten en steunt
men nog enigermate dit belangrijke werk voor
de groenteteelt in Nederland.
De voornaamste Nederlandse tuinbouw
gebieden zijn gelegen in poldergebieden waar
de beheersing van het slootwaterpeil met
een hoge graad van perfectie kan worden
uitgevoerd. Dit peil is veelal lang geleden
vastgesteld als een compromis van vele
tegenstrijdige belangen. Het inzicht dat men
door dit polderpeil ook het gemiddelde op
brengstniveau in een polder kan beïnvloe
den. is in de laatste vijfentwintig jaar steeds
duidelijker geworden. In die gebieden waar
door omstandigheden, als bijvoorbeeld ruil
verkaveling, de mogelijkheid tot wijziging
van hef polderpeil wordt geboden, baseert
men bij de Cultuurtechnische Dienst de be
rekeningen ten dele op de eisen die de ge
wassen stellen- aan de ontwateringsdiepte.
Primair is het onderzoek naar de afhankelijk
heid van de opbrengst van de grondwaterstands-
diepte.. Naast de opbrengst in kilogrammen wor
den ook de sorteringen en de kwaliteit in de be-
oordehng betrokken. De drogestof produktie zal
als maatstaf voor de groei worden gebruikt Veel
al is bij tuinbouwgewassen een duidelijk oogststa-
dium niet aan te geven. Het tijdstip van de oorst
wordt mede bepaald door de afzetmogelijkheden
en door het weer in de oogstperiode. Van de ge
wassen waarvan het oogststadium niet precies is
aan te geven, worden op het proefveld drie a vijf
periodieke oogsten uitgevoerd, waarvan de gege
vens tevens een inzicht geven in de wijzigingen
die de groeiperiode op de relatie tussen grond
waterstand en opbrengst heeft. Teneinde de op
tredende opbrengstverschillen te kunnen verkla
ren, worden regelmatig waarnemingen aan het ge
was verricht. Bij gladio'en bleek bijvoorbeeld dat
deze verschillen voor een deel verklaard konden
worden uit opkomstverschillen. Op de zware klei
gronden werd de vroegheid van zaaien en van
planten begre^pd do^ de 1r,+e bewerkbarrheid
van deze gronden. Het tijdstip van bewerk
baarheid werd bepaald door de weersomstandig
heden. In het trajekt van 30.tot 160 cm mv had
de grondwaterstandsdiepte hierop geen invloed.
Afhankelijk van de weersomstandigheden was
de aanslag soms traag of ongelijkmatig. Het pro-
duktieniveau op de bodemtypen, waarvan de
bouwvoor uit zware klei bestaat, werd niet beïn
vloed door de verschillen in ondergrond, pikklei
dan wel zavel. Verhoging van de grondwaterstand
had een ongunstige Invloed indien deze boven 50
a 60 cm mv kwam. De zavelgrond was aanzien
lijk vroeger bewerkbaar, de kieming en aanslag
verliep snel, ongeacht de weersomstandigheden.
Voor aMe gewassen toonde deze grond zich ge
voelig voor grondwaterstanden boven 120 cm
mv. Het proefveld voor onderzoek werd aangelegd
in 1959 te Oudkarspel.
RESULTATEN.
Eind 1962 werd de beproeving van vijf gewassen
(op een totaal van 16) afgesloten. Vier gewassen
namelijk vroege bloemkool, groene kool, gladiolen
en vroege kroten waren gedurende drie jaar ver
bouwd. Het vijfde gewas, uien, kon slechts een-
maa1 getoetst worden.
Voor bloemkool kan de algemene konklusie zijn
dat voor de produktie op kleigronden de vocht-
voorziening vanuit het grondwater van weinig be
tekenis is. Op zavelgronden kan de hulp van be
regening niet worden gemist.
Bij groene kool reageert de opbrengst weinig op
de grondwaterstand.
Bij gladiolen had een grondwaterstand van 30
cm nog geen opbrengstdaling tot gevolg. De op
brengst van de grotere sorteringen wordt re^tief
sterker door de grondwaterstand beïnvloed dan de
kg-opbrengst.
De vroege kroten kregen een opbrengst-ver
vroeging van ruim twee weken bij een grond
waterstandsverlaging van 45 tot 70 cm.
Uien werden in 1960 voor de eerste maal geteeld
op dit proefveld. Een geringe positieve invloed van
hogere waterstanden op de kleigronden en een
sterkere afhankelijkheid van de grondwaterstand
op de zavel werd gekonstateerd.
Mededeling nr. 28 van het Proefstation voor de
Groenteteelt in de vollegrond te A'kmaar is ver
krijgbaar na storting van 0,75 op giro nr. 619524
t.n.v. dit proefstation.