Wetenswaardigheden voor de Veehouderij «De moderne hoogtemaat» DE 193 BEPAAL ZELF UW EIGEN KOERS Teleurstellingen in deze zijn maar ai te vaak voorgekomen. Eén van deze gevallen, b.v. de indertijd grote favoriet en in 1957 reserve kampioen gev/eest zijnde stier afgekort A.K.A., ingeschreven met 85 punten. Bij wijze van spreken overgoten met adel en daarbij een kapitaal waard, vererfde de produktie teleurstellend en zo is hij dan ook vorig jaar, na een aantal jaren voor de K. I. dienst te hebben gedaan, met de stille trom vertrokken met bestemming gewone natuurlijke dekking. Een andere, eveneens een veel besproken adelijke stier van datzelfde bedrijf, vererft even eens een matige tot haast onvoldoende produktie. Terugkomend op de hoogtemaat blijkt dat men bij het f. r. s. nu hier ook de volle aandacht aan schenkt. Haar sekretaris dr. Dijkstra heeft er vorig jaar reeds enkele voordrachten, ge paard met grafieken, aan gewijd. o.a. in een ver gadering voor de landelijke federatie van k. i.- personeel inzake „Fokkerij en export" heeft hij voor opvoering van de hoogtemaat gepleit. Aan de hand van grafieken toonde hij aan dat de gemid delde schoft en kruishoogte van 1925 af sterk is afgenomen, n.l. tot 1957 voor de schofthoogte van 136 tot 129,6 en van de kruishoogte van 139 tot VRIJDAG 28 FEBRUARI 1964 |EZE term kon men in het afgelopen jaar meermalen signaleren in het blad „De Friese Veefokkerij". Het heeft een diepgaande betekenis, want het houdt feitelijk in „een verbeterde, een grotere maat". De herinnering komt bij mij boven van een vergadering van inspekteurs van het N. R. S. eind januari 1955 onder leiding van nu wijlen prof. W. de Jong. Even te voren had ik een brief aan deze vergadering gericht van de volgende strekking. Wat of nu eigenlijk de gewenste maat inhield, m.a.w. de meest ge wenste hoogtemaat werd geacht; dit vanzelfsprekend met behoud van type, soort, de nodige adel en een regelmatige bouw.- Naar mijn opvatting waren de koeien op een aan merkelijk lichter gewicht en kleinere maat aangeland. Waar de meeste inspekteurs een voorliefde hadden voor het klei nere lief en mooi type, mocht ik op een vrij grote tegen stand rekenen, zodat ik niet zo erg optimistisch naar deze vergadering ging. Doch, kort na de opening werd de inhoud van de brief voorgelezen door prof. De Jong, die er on middellijk op antwoordde: „Ook ik ben van mening dat we de grens van het kleine bereikt en zo soms reeds over schreden hebben. Hier kunnen we kort of lang over pra ten, maar daar komen we niet uit". De man met gezag had gesproken en de rest zweeg in alle talen, zonder kommen- taar! Wat een opluchting voor mij. Het gevolg is geweest een gezamenlijke proef-inspektie met de hoofdinspekteur en alle andere inspekteurs voor de zwart-bonten onder lei ding van prof. De Jong. Dokter Lente's Verwachting 39600 S RPS. Geboren 21-3-1954. Fokker J. G. v. d. Pol, Herbayum. Hoogtemaat bevredigend Door hem werd een zekere aandrang uitgeoefend t.o.v. een wat grotere maat, terwijl hij later op de tentoonstelling in Den Bosch vóór de aanvang der keuringen de jury-leden verzocht om in twijfel geval tussen een paar dieren over de rangorde rekening te houden met zijn wens en de nieuwe rich ting, en de grotere maat laten prevaleren boven de kleine. Waar echter reeds velen in den lande, en mede bekende fokbedrijven, op het kleinere type waren ingesteld, werd deze veranderde richting eigenlijk slechts schoorvoetend aanvaard. Het fokken in het kleine of op verkleining is ook niet zo'n grote kunst te achten omdat er een natuurlijke neiging is om te verkleinen en te verfijnen, terwijl daarentegen het in omvang toenemen met behoud van de goede kwaliteit en eigenschappen, meestal veel moeilijker te bereiken valt. Mede door deze vertraagde ommezwaai en de daardoor steeds die pere vastlegging van de erffaktor van het kleine is men mijns inziens thans inzake de hoogtemaat te ver afgedwaald. Terugglijden gaat nu eenmaal gemakkelijker dan opwaarts klimmen en zo zou het wel eens verscheidene jaren kunnen duren aleer men weer eens terug is op een maat, die in overeen stemming met de behoefte is; dit zowel voor het binnenland als voor het buitenland. De juryleden zullen bij tentoonstellingen, fokveedagen en diverse andere keuringen nauwlet tend dienen toe te zien. En bij de plaatsing de dieren die absoluut te klein te achten zijn, „hoe lief en edel ze ook mogen schijnen", achteraf te plaatsen en van een bekroning uit slui ten. Pas op voor een op een afstand in de ring of weide lopend „mooi beestjewant hoe dichter het bij je komthoe kleiner en nietiger het wordt. Een groter dier laat je in de meeste opzichten niet zo gauw in de steek en blijkt meermalen meer breedte en diepte te hebben dan het op 't zicht lijkt. Dit zijn ervaringen, getoetst aan de praktijk. Ook hebben ervaringen ge leerd, dat, hoewel „adel verplicht", ze deze verplichting lang niet altijd nakomt en dat de woorden t.o.v. een dier als „de adel druipt er af", nog geen waarborg is dat de emmer zal over lopen. Men kan de „adeldom" te hoog aanslaan. Wanneer we daartegenover nemen een stier met wel een goed exterieur maar nu niet bepaald zo rijk bedeeld geweest zijnde met adel en misschien ook nog wel eens een foutje vertoonde, bijvoor beeld de onlangs preferent verklaarde „Blitsaerd Jentje" (welke tussen haakjes als „geschenkstier" eerst voor Zeeland aangekocht was, maar door een Zeeuwse kommissie niet goed werd bevonden, zodat hij enige tijd later voor bijna de dubbele prijs in het bezit kwam van de K. I.-vereniging te Kampereiland!), dan blijkt dat deze stier in alle opzichten een beste fokstier is geweest. Dit bewijst wel dat, hoewel voldoende adel gewenst is, aan het z.g. overlopen hiervan niet alle waarde kan worden gehecht. Vermeld dient echter nog dat „Blitsaerd Jentje" in zijn body, n.l. in zijn uiter lijke verschijning wel het aanzien van een fokstier gaf en dat hij tegen de achtergrond van zijn prima afstamming dat ook bewezen heeft en ook zijn bloed niet verloochend heeft. „Ik zie, ik zie wat gij niet ziet", Kampereiland zag het wel. Jammer voor Zeeland, maar feiten zijn nu eenmaal feiten en deze vallen niet te ontkennen. 130,3 cm. Na 1957 is nog een verdere daling opge treden, dus is de gemiddelde schofthoogte van alle koeien lager dan 129,6 cm. In dit verband achtte het F. R. S.-bestuur het in zomer 1958 de hoogste tijd dat er maatregelen genomen werden om paal en perk te stellen aan de toename van het aantal te kleine dieren; van de koeien die afgekeurd wer den was voor 30 de reden, dat ze te klein waren. Bij besluit werd toen vastgesteld een minimum kruishoogte ingaande eind november en wel voor koeien van 2 jaar en 10 maanden tot 4 jaar oud, van 126 cm. Bij 125 cm geen erkenning als stier kalf en kleiner dan 125 cm afgekeurd. Deze mi nimum-maten dienden bij keuring van 4 jaar en ouder 1 cm hoger te zijn. Voor stieren was een dergelijk besluit reeds in gegaan in 1957 en wel als volgt: te beginnen op een leeftijd van 11 maanden met een minimum- maat voor de kruishoogte van 117 cm en per maand ouder in leeftijd oplopend met 1 cm per maand tot 23 maanden oud: met minimum kruishoogte 130 cm met minimum kruishoogte 131 cm met minimum kruishoogte 132 cm Vervolgens van 24 t/m 27 mnd. en van 28 mnd. en ouder. De heer Dijkstra betoogde toen ook dat deze sterk gedaalde maat t.o.v. het buitenland, waar men ook met een te geringe hoogtemaat te kam pen heeft, wel eens een handicap kon zijn, die in de toekomst van nog groter betekenis zal worden. Verder werd door hem een vergelijking getrok ken inzake de vererving van een paar stieren wel ke momenteel op de zwart-bontefok'kerij grote invloed hebben. Het betrof de hoogtemaat-ver- erving t.o.v. hun zonen, n.l. van Adema 584 en Adema 561. Adema 584 bracht tot nu toe zonen voort waarvan de hoogtemaat 1 cm beneden het gemiddelde lag en Adema 561 zonen met 1 cm boven het gemiddelde. Voorts wees hij er op, dat ook in de hoogtematen en het bij aankoop nuttig is hierop te letten. Hierop inhakende wil het mij voorkomen dat, gezien de nauwe familiebanden van deze beide stieren waarvan Adema 584 het reeds niet hoge gemiddelde nog verlaagde, de ri- sicofaktor inzake de erfelijksgraad der verklei ning in een behoorlijke mate aanwezig is. Verder blijkt welke mogelijke gevaren van deze niet ge wenste faktor er in verscheidene fokfamilies zit ten. t l\E erfelijke aanleg van het kleiner worden is soms reeds diep verankerd. Een strenge selektie en een nauwkeurige paring is nood zakelijk en een brede kennis van de families der te gebruiken stieren is van het grootste be lang te achten. Weinig of niets zal men mogen toegeven. Een stier uit een moedertje met krap de geëiste minimummaat van 126 cm of 127 cm, zal men alleen maar met de nodige reserve kunnen gebruiken. Dit ook wanneer hij blijkt voldoende maat te vererven in verband met de verdere nafok. Wan neer de stier ondanks het kleine moeaertje zelf van flinke althans goede proporties is en zijn vader ook goed aan de maat, kan er wel ruimer gebruik van gemaakt worden. AANGAANDE de te gebruiken stieren in eigen provincie en blijvende bij het k. I.-station, blijkt dat ook daar verschillen voorkomen in hoog temaat, niet alleen bijde stieren zelf, maar ook in hun families. De hoogtemaat van „Dokter Len te's Verwachting" heeft reeds bewezen waartoe hij in staat is en behoeft geen nadere toelichting; deze is bevredigend. „Ornea Adolf heeft dit ook reeds in zekere mate bewezen'en lijkt ook wel bevredigend te zul len zijn. Inzake „Edzard" is nog niet teveel be kend maar door zijn afstamming lijkt dit wel goed. De hoogtemaat van zijn vader n.l. is een kruis hoogte op de leeftijd van 1 jaar en 7 rnnd 130 cm, en Dij 2 jaar en 2 mnd. 137 cm en van de moeder op 3 jaar en 11 mnd. kruishoogte 131 cm. Van „Rudoif Siccama" lijken de afstammelingen ge middeld wel voldoende maat te krijgen, doch klei nere komen er enkele in voor uit de kleine moe ders. Aangaande zijn afstamming had zijn prefe rente vader een goede maat en zijn preferente moeder als 3 jaar en 1 mnd een kruishoogte van 129 cm, wat kan, maar niets overheeft. Van „No bel" lijkt de afstamming ook wel voldoende hoog temaat te hebben, maar het is mij niet voldoen de bekend, hoe de maten van moederszijde n.l. van de zwartjes is. Wat betreft „Lytse Rudolf", de vorige herfst getoonde pinken en vaarzen gaven dooreen genomen een goede maat te zien. Daar van zijn er inmiddels reeds geëxporteerd naar Frankrijk en ook Italië. Ze werden mede om hun goede maat graag gekocht. De afstamming geeft van vaderskant een vrij grote maat te zien, n.l. de vader als 2 jaar en 4 mnd, 137 cm kruishoogte en als 3 jaar er^JJ mnd. 133 cm, de inmiddels prefe rent verklaarde moeder als 4 jaar en 9 mnd. 130 cm kruishoogte, terwijl haar verdere afstamming voldoende maat te zien geeft. Wat „Adson Gerrit Wouter" betreft, kan zowel wat hemzelf als zijn afstamming gesproken wor den van een ruime maat. Zijn vader als 1 jaar en 5 mnd. 129 cm en als 2 jaar en 5 mnd. 138 cm, zijn moeder als 3 jaar en 5 mnd. 135 cm en als 7 jaai en 4 mnd. 138 cm en moeders-moeder als 3 jaar en 6 mnd. 136 cm en als 9 jaar 137 cm. „Wargaster Combinator" toont in zijn verschij ning nu niet zo'n grote maat. Wat zijn afstamming betreft is zijn vader de reeds eerder besproken Adema 561 en lijkt dus in zijn vererving wel vol doende. Hoewel zijn vermaarde moeders-moeder, n.l. Adema 413 welke bestfokkende zonen heeft voortgebracht, als 3-jarige toch maar een schoft hoogte van 126 cm en een kruishoogte van 127 cm had, wat mij toch krap genoeg is! De moeder van „Wargaster Combinator" had als 4 jaar en 2 mnd. 130 cm kruishoogte, wdt wei (Zie verder pag. 195.).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 9