De voorjaarsbemesting
op graszaadpercelen voor zaadwinning
De voorjaarsstikstofbemesting op
graszaadpercelen
115
V K M DA ft T Jp B B IÏ I) AR1 1 ft 6 4
MAT is het juiste tijdstip voor de stikstof-gift? Het is nuttig, dat deze
vraag wordt gesteld. De ervaringen, opgedaan met de oogst 1963, liggen
bij vele telers nog vers in het geheugen De vroege bemesting in dat jaar,
heeft tot zeer ongunstige teelt-resultaten geleid. Daarover bestaat geen en
kele twijfel.
Wat de late bemesting betreft, werd veelal geconcludeerd, dat ook deze
nadelige invloed op de zaadopbrengst heeft gehad, waarbij dan werd verwezen
naar het vele ondergras en de geringe stengel-bezetting in laat bemeste per
celen .graszaad.
Deze conclusie evenwel is in het algemeen niet juist. De teleurstellende
zaad-opbrengsten van deze percelen waren veeleer het gevolg van een te ge
ringe ontwikkeling van de grasplantjes in het najaar. Elk jaar opnieuw blijkt,
dat bij percelen, die te fijn en onvoldoende uitgestoeid de winter zijn ingegaan,
de voorjaarsuitstoeling niet leidt tot vorming van zaadstengels maar hoofd
zakelijk vegetatieve groei te zien geeft.
Het spreekt vanzelf, dat niet gesteld kan worden, dat de voorjaars-bemes-
ting elk jaar half februari moet worden toegediend. Niet elk voorjaar vangt
half februari aan. In 1963 duurde dit zelfs tot half maart. Het meest geschikte
tijdstip voor de bemesting verschilt dus van jaar tot jaar.
Als algemeen advies moge gelden, dat het zeer belangrijk is, dat de be
mesting zo vroeg mogelijk in het voorjaar plaats vindt, maaft dan ook alleen
wanneer de weersomstandigheden en cïe gesteldheid van de "grond voor de be
mesting gunstig zijn.
HOEVEEL STIKSTOF
IïE hoeveelheid is voor elke graszaadsoort ver-
-schillend, zelfs ook voor diverse rassen van
dezelfde soort. Raadpleeg daarom uw teeltdeskun-
dige. De bemesting voor -meerjarige percelen dient
in'het algemeen hoger gesteld te worden dan voor
le jaars percelen. Dit hangt echter af van de
zwaarte van een perceel in het le oogstjaar.
Voorbeeld: een te zwaar gegroeid le jaars per
ceel graszaad kan het 2e jaar het beste bemest
worden met dezelfde hoevgfilhoid stikstof, die in
het voorjaar aan het le jaars perceel is gegeven.
Een perceel, waarvan de bemesting in het le
oogstjaar juist of aan de schrale kant is geweest,
zal voor een 2e jaars cultuur 1530 kg zuivere N
méér dienen te ontvangen.
Verjongde percelen Veldbeemdgras of Merion
Bluegras kunnen wel beschouwd worden als le
jaars percelen, doch groeien steviger op, zodat de
stikstofbemesting hoger kan zijn voor le jaars ge
wassen.
Bij het bepalen van de hoeveelheid stikstof op
meerjarige .-graszaadpercelen, zoals hierboven ver
meld, wordt er van uitgegaan, dat na het maaien
van de liergrpei de voorgeschreven bemesting is
gegeven.
K ALKSTIKSTOF
/"RASZAADPERCELEN, die bemest zijn met
:kalkstikstof, ter bestrijding van tuintjesgras
en andere onkruiden, zullen in het algemeen in
het voorjaar nog extra bemest moeten worden met
kalksalpeter. De hoeveelheid stikstof in kalkstik-
stof bedraagt 203/2* in de vorm van cyaanamide.
Deze cyaanamide behoort verscheidene omzettin
gen te ondergaan, alvorens opneembaar te zijn voor
de plant.
Daarom is het moeilijk om het percentage werk
zame stikstof uit de kalkstikstof vast te stellen,
omdat de omzettingen afhangen van de tijd van
aanwenden en de weersomstandigheden. De stik
stof wei king van kalkstikstof is dus wisselvallig.
Teneinde toch enig inzicht te hebben100 kg kalk
stikstof, aangewend in december of januari kan
gelijkgesteld worden met 100 kg kalksalpeter.
Naarmate de kalkstikstof later wordt gestrooid,
daalt liet percentage werkzame stikstof, dat tijdig
aan de planten ten goede komt.
STIKSTOF VOK\I
UJANNEER het voorjaar vroeg invalt, kan de
stikstof in elke gewenste vorm worden ge
geven. Is het voorjaar echter vrij laat, zoals in
1963, dan is het beter om van kalksalpeter gebruik
te maken, ^vooral op de vroegr'jpende graszaad
soorten.
WIJZE VAN UITSTROOIEN
ET is van zeer groot belang, .dat de stikstof
zo regelmatig mogelijk wordt uitgestrooid.
Het komt de laatste jaren dikwijls voor, dat de
stikstof op banen wordt gestrooid. Deze hanen-
bemesting heeft opbrengst-derving tot gevolg en
veroorzaakt moeilijkheden b';j het oogsten. Mees
tal zijn de banen veel te zwaar gegroeid, waar
door het gewas later af rijpt, moeilijk maait en
voddigerlichter zaad geeft. Bij ongunstige weers
omstandigheden zal verder het zwad minder vlug
drogen en dorsbaar zijn.
Tussen de zware banen is het gewas dan dik
wijls te schraal. Een te schrale stand betekent
allereerst, dat op een optimale zaadopbrengst niet
meer gerekend mag worden en vervolgens, dat
er alsnog een overbemesting moet worden ver
strekt.
Bovenvermelde nadelige gevolgen van banen-
bemesting tonen duidelijk aan, dat secuur te werk
gaan bij het bemesten van graszaadpercélen en
natuurlijk ook bij alle andere akkerbouwgewassen,
een eerste vereiste is.
OVEBBEMESTING
UELE graszaadsoorten zijp dankbaar voor een
overbemesting, mits deze op het juiste tijd
stip op de hiervoor in aanmerking komende per
celen wordt aangewend. Een overbemesting is al
leen dan gewenst, wanneer een perceel te schraal
opgroeit en dient verstrekt te worden in de vorm
van Nitraatstikstof, tijdens of na het doorschieten
van liet gewas.
In natte vóór-zomers heeft een overbemesting
echter niet alleen invloed op de zaadopbrengst,
maar kan tevens wel wat meer bladontwikkeling
veroorzaken. In 1963 was dit bijv. het geval. Ove
rigens heeft de praktijk vaak geleerd, dat een over
bemesting terdege opbrengst-verhogend kan wer
ken.
Voorwaarde is, dat tie in aanmerking komende
percelen werkelijk te schraal zijn en dat er over-
bemest wordt tijdens of na het doorschieten van het
gewas.
Omtrent het tijdstip kunnen er ook weer uitzon
deringen zijn. Wanneer bijv. spoedig aan de stand
en de kleur van een gewas te zien is, dat de stik
stofbemesting veel te laag is geweest, dan is het
gewenst om niet het tijdstip van doorschieten af
tc wachten. In deze gevallen kan beter zo spoedig
mogelijk een overbemesting verstrekt worden.
Laat het echter niet aankomen op een overbe
mesting. Het verdient aanbeveling er zoveel mo
gelijk naar te streven de juiste hoeveelheid stik
stof in één keer in het voorjaar aan te wenden.
Een juiste éénmalige bemesting biedt de beste
waarborg om te komen tot een optimale zaad
opbrengst van elk perceel met zijn eigen stand en
ontwikkeling.
B. VAN DOORN.
door J. E. Wolfcrt
OOK de heer J. E. Wolfert. van het P. A. W. te
Wagenmgen, deed ons een artikel over de
bemesting graszaadpercelen toekomen, waaraan
wij het volgende ontlenen:
Wanneer 1heeft graszaad de stikstof nodig? Om
tot een maximale zaadopbrengst te komen is het
van belang, dat het graszaad over de stikstof kan
beschikken ©p het moment dat de plant weer gaat
groeien. Dit mement is sterk afhankelijk van de
weersomstandigheden. Momenteel is er bij de
meeste grassoorten al weer groei te constateren,
zodat het ^graszaad nu spoedig over de voedings
stoffen, waarvan stikstof wel de belangrijkste is,
moet kunnen beschikken. Uit proefveldresultaten
is dit herhaaldelijk naar voren gekomen. Ook is.
gebleken, dat het niet tijdig strooien van stikstof
een opbrengstvermindering kan geven van 200 a
300 kg zaad per ha.
Verleden jaar heeft men kunnen constateren,
dat stikstof, die over de vorst werd gegeven, ter
wijl de vorst nog circa 50 a 60 cm in de grond
zat, het jonge gewas ongunstig heeft beïnvloed
daar bij invallende dooi het smeltwater niet kon
doorzakken. Daardoor had de zoutconcentratie in
de bovenste lagen bij de hoge N-giften, die we
gewend zijn aan vele grassoorten te geven, een
wortelverbranding tot gevolg.
In voorgaande jaren is ook dikwijls stikstof ge
strooid na een flinke nachtvorst of lichte vorst
periode, zonder enig nadelig gevolg. Het verschil
zit .in het kunnen doorzakken van hel smeltwater.
Stikstof strooien bij lichte vorst, waarbij geen hal
in de grond zit, heeft dus die hoge zoutconcen
tratie in de bovenste grondlaag niet tot gevolg en
dus ook geen wortelverbranding.
Als men enige tijd nadat de stikstof gestrooid
is vorst krijgt, doet deze geen schade aan de gras
planten. iDit werd door het I. B. in proeven ge
constateerd.
Als men stikstof geeft op een graszaadpereeel,
dat al flink aan de groei is, heeft de plant de nei
ging om veel blad te vormen. Veel blad gaat altijd
gepaard met weinig zaadstengels. Ook dit facet
kwam verleden jaar bij de late giften van eind
maart/begin april sterk tot uiting.
De stevigheid van het stro wordt door een
vroege N-gift gunstig beïnvloed en daardoor ook
de kwaliteit van het zaad.
Door de late oogst van de dek vrucht in 1963 en
de late herfststikstofgift op de eerstejaars-gewas
sen zijn vele percelen maar matig ontwikkeld.
Juist deze percelen moeten zo spoedig mogelijk
in staat worden gesteld zoveel mogelijk zaadsten
gels te ontwikkelen.
Samenvattend kunnen we dus concluderen, dat
gezien de weers- en groeiomstandigheden, dit
jaar de stikstof zo spoedig mogelijk moet worden
gegeven.
Éénmalige of gedeelde N-gift? Uil voorzichtig
heidsoverwegingen zou men geneigd kunnen zijn
om de stikstofgift te gaan delen. Uit alle proeven
hierover komt duidelijk naar voren, dat de totale
gift, mits de grootte hiervan goed is berekend, in
eens toegediend, een hogere opbrengst geeft dan
bij deling van de gift.
Wordt tijdens de groeiperiode geconstateerd, dat
er beslist te weinig stikstof is gegeven, dan is het
verstandig, deze fout zo spoedig mogelijk te her
stellen.
ENKELE PRAKTISCHE WENKEN
MAUWKEURIG werken is bij stikstof strooien
een eerste vereiste. Het graszaad reageert
zeer scherp op ongelijkmatig uitstrooien. Tijdens
de groeiperiode kan men stikstofbanen duidelijk
onderscheiden. Overbemeste banen geven een
vertraagde afrijping van het zaad. Deze tweewas
bemoeilijkt in ernstige mate het bepalen van de
juiste oogstdatum. In de praktijk zagen we de
schotelstrooier de beste resultaten geven. Dat wil
niet zeggen, dat er met de centrifugaal- of .pen
delstrooier geen goede resultaten zijn te bereiken*
maar blijkbaar is bij dit type de verdeling heel
wat moeilijker. Besteedt hieraan vooral voldoen
de aandacht. Het is raadzaam de hoeveelheid
stikstof, die men in het voorjaar op zijn graszaad
perceel wil strooien, te bepalen in overleg met
een deskundige. Be hoeveelheid loopt voor de ver
schillende grassoorten sterk uiteen en is onder
meer afhankelijk van grondsoort, bodemvrucht
baarheid en gebruikte dekvrucht. De selecties van
eenzelfde grassoort verschillen onderling nog
sterk in hun stikstofbehoefte. Voor een globaal
overzicht kan de Rassenlijst 1964, blz. 145, of de
Landbouwgids 1964 (blz. 168) worden geraad
pleegd.
Voor de percelen veldbeemd, die met kalkstik
stof zijn behandeld tegen tuintjesgras, zal men
bij de vaststelling van de grootte van de N-gift
hiermede rekening moeten houden. Het is moei
lijk om de ter beschikking komende stikstof nauw
keurig aan te geven. Globaal kan per 100 kg ge
strooid produkt in mindering worden gebracht:
Kalkstikstof gestrooid vóór half december: 10
kg zuivere N; kalkstikstof gestrooid van half
december tot eind januari: 15 kg zuivere N;
kalkstikstof gestrooid van eind januari tot begin
maart, aflopend van 15 kg tot 10 kg N.
Op tweedejaars-percelen moet de stikstof even
eens zo vroeg mogelijk worden gegeven. Meestal
kan na een juiste herfstbehandeling van het per
ceel met eenzelfde voorjaarsgift worden volstaan
als voor een eerstejaars-perceel. In enkele geval
len, bijv. bij een dichte zode (veldbeemd) of veel
opslag (Engels raai), zal het soms nodig zijn de
N-gift iets te verhogen. Probeer er voor te zorgen
geen zwaar legerend gewas te krijgen: dit geeft
extra problemen bij de oogst. Een uitzondering
op deze regel vormen het Engels raaigras en ruw-
beemd. Deze gewassen moeten zwaar gelegerd zijn
om een topopbrengst te kunnen geven. Verjongde
percelen vragen een normale voorjaarsbemesting,
indien zij in de herfst voldoende stikstof hebben,
ontvangen.