Grondbelasting nieuwe stijl? KNLC Zorgen om Landbouw-E. E. G. Verruiming gemeentelijk belastinggebied Waarom geen woonplaatsbelasting Belasting van onroerende goederen MAURITSPLEIN 23 Niet deze voorlopige voorziening De margarineprijs De open E. E. G. ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD NOG juist voor zijn heengaan heeft het vorige kabinet bij de Staten-Generaal een wetsont werp ingediend omtrent een voorlopige voorzie ning ten aanzien van de verruiming van het ge meentelijke belastinggebied. De inhoud van dit maar betrekkelijk eenvoudige wetje is natuurlijk van belang voor de gemeenten. Er wordt de ver dwijning van de oude opcenten in geregeld, de bevoegdheid tot het opleggen van andere opcen ten met per saldo mede als gevolg van een uit kering van het rijk een financiële meevaller voor de gemeenten, die een extraatje best kunnen ge bruiken. Niet direct iets dus waarover de landbouwor ganisaties en hun bladen zich speciaal druk zou den moeten maken. Maar dit wetsontwerp is voor zien van een uitvoerige toelichting en het is dit stuk dat voor ons aanleiding is om met nadruk een ontwikkeling te signaleren, die grote bezwa ren van de zijde van de landbouw en het platte land oproept. Wij zouden ons zelfs moeten verba zen, dat nog niet eerder duidelijke reacties van de ze kant zijn gehoord. In die toelichting zegt de regering zolang deze nieuwe regering zulks niet herroept, is dit ook haar beleid op welke wijze naar haar oordeel het gemeentelijke belastinggebied straks moet worden verruimd. De financiële zelfstandigheid van de gemeenten vormt een nijpend probleem en voorzieningen om die te redden en te behou den zijn zeer welkom. De regering doet een dui delijke keuze en het bovengenoemde wetsontwerp houdt een voorlopige regeling die afgestemd is op de regeling, die de regering straks definitief denkt toe te passen. Het gaat eromdat de gemeenten eigen, pas sende belastingen kunnen gaan heffenzij staan dan deels financieel op eigen benen en hun ingezetenen hebben dan meer rechtstreeks be lang bij het beleid van het gemeentebestuur. Die eigen belastingen moeten door de gemeente en haar apparaat uit te voeren zijn, liefst alle gemeentenaren omvatten en een zo gemakke lijk mogelijk- voorwerp van heffing kennen. Twee soorten van gemeentelijke belasting die nen zich aan; een z.g. woonplaatsbelasting voorgesteld door de Commissie-Oud, die inder tijd de gemeentefinanciën heeft bestudeerd, en een belasting op onroerend goed. De regering heeft nu gekozen en wel voor de laatste. En dat maakt een protest van de georganiseerde landbouw noodzakelijk. DIJ een woonplaatsbelasting wordt gedacht aan een belasting die wordt gelegd op het in komen, dat voor de heffing van rijksinkomsten- belasting in aanmerking wordt genomen. Als geen inkomstenbelasting wordt betaald zou het totaal van loonbelasting of een andere soort voorheffing de maatstaf zijn. Daar zou dan de verschuldigde rijksinkomstenbelasting en vermogensbelasting en een bepaald vast bedrag afgaan en een bedrag per kind bijkomen, maar die bijzonderheden doen hier niet terzake. Belangrijke principiële bezwaren zijn het, die de regering weerhouden om voor een dergelijke, eigenlijk het meest voor de hand liggende woon plaatsbelasting te kiezen (het is n.l. de bedoeling dat straatbelasting, rioolbelasting, e.d. daarin op zouden gaan). De belastingplichtigen zouden zo'n belasting kunnen zien als een dubbele aanslag naast de gewone inkomstenbelasting. (Dit bezwaar zal degenen, die nu grondbelasting naast vermo gensbelasting betalen, niet aanspreken.) Voorts zou het gemeentelijk apparaat meer met de rijks administratie te maken krijgen dan gewenst is. Ook wordt er veel inkomen in een andere gemeen te verdiend. Tenslotte zouden de naamloze ven nootschappen, die in het economische leven een grote rol spelen, buiten schot blijven. We nemen aan, dat het een bezwaar is, dat veel technische voordelen van de loonbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting verloren gaan. Toch. als het erom gaat een zo groot moge lijk aantal inwoners rechtstreeks te interesseren voor het gemeentelijke beleid, is het zeer de vraag of de genoemde bezwaren zo groot zyn als ze van regeringswege worden voorgedragen. Het is uiteraard een kwestie van afwegen. Kiezen voor het andere systeem, belasting op onroerend goed, zou dus betekenen, dat daar de voordelen duide lijk boven de nadelen uitgaan. ALS van een belasting van onroerend goed wordt gerept, is dat voor de landbouw al een reden om extra op zijn hoede te zijn, want juist in deze bedrijfstak is relatief veel onroerend goed als produktiemiddel in gebruik. Al jarenlang voert de georganiseerde landbouw een actie tegen de grondbelasting die als buiten gewoon onbillijk wordt aangevoeld. Waarom nog deze aanslag op basis van grondeigendom, zo vol komen uit de tijd? In tegenstelling tot de situ atie in andere bedrijfstakken blijft hier een be langrijk produktiemiddel voorwerp van belasting heffing. Een oppervlakkige waarnemer zou kunnen menen, dat juist landbouw en grondbezit reden hebben om zich te verheugen over de beleids lijn, die de regering heeft aangegeven. De grondbelasting zal immers evenals de perso nele belasting worden opgeheven, als de rege ring haar zin krijgt. Wat komt er echter voor in de plaats? IYE gemeentelijke belasting op onroerend goed heeft volgens het desbetreffende Kamerstuk nauwelijks nadelen, alleen maar voordelen. Deze belastingheffing zou, zoals die door de regering wordt gedacht, zowel het gebruik als de eigen dom van alle onroerende goederen treffen. Niet alleen woonhuizen, wordt gezegd, maar ook be drijfsgebouwen en -terreinen. Een algemene be voegdheid wordt aan de gemeenten toegekend en klaar is kees. Iedere gemeente besluit verder naar eigen behoeften en eigen inzichten; zij stelt zelf de belastbare maatstaf en de tarieven vast. Het heet een voordeel, dat aldus de gemeente lijke zelfstandigheid zo goed tot zijn recht komt. Verder is het voor de gemeenten een aangename zaak, dat de opbrengst van zo'n belasting op on roerende goederen betrekkelijk weinig conjuc- tuurgevoelig is. Dan wordt er nog een voordeel genoemd, dat naar ons oordeel wel het beste aan geeft, dat de argumentatie van de regering voor al op stedelijke omstandigheden is afgestemd. Van de dienstverlening door de gemeenten, zoals aan leg en onderhoud van straten, parken, plantsoe nen en parkeerplaatsen, water- en vuilafvoer pro fiteert n.l. juist het onroerend goed! Dit laatste argument zal vele plattelandsbe woners, in de eerste plaats de landbouwers en in het bijzonder hen, die ver van woonkernen af wo nen, allerminst enthousiast maken voor verrui ming van het gemeentelijk belastinggebied op deze manier. Verstoken van allerlei openbare dienst verleningen, aan onbegaanbare donkere wegen wo nen en toch vanwege relatief veel bezit en/of ge bruik van onroerend goed wel meebetalen aan een nieuwe gemeentelijke belasting! Helemaal zelfstandig zou men toch de gemeen ten ook weer niet willen laten. De regering denkt aan een wettelijk vast te stellen maximum per gemeente voor de totale opbrengst van de nieuwe belasting en aan het voorschrijven van een be paalde verhouding, die bij de verdeling van de lasten over gebruikers en eigenaars in acht moet worden genomen. Hoe is het overigens mogelijk, dat de regering b.v. de moeilijkheden van het aan slaan van gebruikers van, al of niet gemeubileer de, huurappartementen, bagatelliseert? IS het te boud verondersteld, dat bij liet be staan van een regeling, zoals de regering zich die denkt, in vele plattelandsgemeenten de weg van de minste weerstand wordt gekozen door het gemeentebestuur? Dat, voorzover dat maar enigszins mogelijk is, juist weer het gebruik en de eigendom van de grond en dus ook landbouwgrond, voor een ge makkelijke gemeentelijke belasting in aanmerking zal komen. De oude grondbelasting zou worden opgeheven en vervangen door een gemeentelijke belasting, die op het platteland wel in de eerste plaats een nieuwe belasting op grond zou worden. De landbouwende bevolking, gebruikers en bezit ters van de meeste grond, zou zich dan het slacht offer kunnen voelen van een gemeentelijk finan cieel beleid, dat misschien niet altijd verant woord zou kunnen worden genoemd. De bedoeling van de regering ten aanzien van een definitieve regeling wordt door de ge organiseerde landbouw niet aanvaard en dus ook niet deze voorlopige voorziening, die daar op al vooruitloopt. Het hoofdbestuur en de commissie Grondgebruik van het K. N. L. C. zijn na rijp beraad tot de conclusie gekomen, dat een icoonplaatsbelasting verreweg de voorkeur verdient boven de voorgestelde gemeentelijke belasting op onroerend goed. Deze zaak is mo menteel in het Landbouwschap aan de orde. Het is te hopen, dat een actie van de geor ganiseerde landbouw een gunstig resultaat mag hebben en dat alsnog een fiscaal billijker be handeling van landbouw en platteland wordt verkregen bij het op zichzelf nuttige streven naar een gezondere financiering van de ge meenten. IVE besluiten van de jongste marathonzitting van de E. E. G.-Ministerraad vormden een compromis. Dat niet iedereen dan met alle onderdelen van het complex beslissingen tevreden is, spreekt vanzelf. Dat is niet erg, maar als blijkt, dat die ontevredenheid stoelt op opvattingen, die op zich met de E. E. G.-idee in strijd zijn, is er reden om met bezorgdheid zulks te signaleren. Deze regels vloeien ons uit de pen naar aanleiding van een beschouwing in het blad van het Verbond van Neder landse Werkgevers over de bovengenoemde Brusselse besluiten. Twee punten daarvan zitten ,.De Nederlandse Industrie" dwars: de margarineprijs en de openheid van de E. E. G. BEPAALD niet gelukkig" is het blad over de belasting op de verwerking van margari- negrondstoffen, waartoe de Mi nisterraad van de E. E. G. be sloot teneinde voornamelijk de Italiaanse olijvencultuur te hel pen. Industriële produkten mo gen niet de lasten dragen in het kader van een compromis om trent het landbouwbeleid. Mar garine is zo verschillend, wat grondstoffen en produktiewijze betreft, van olijfolie en boter, dat zij buiten schot moet blijven. Geen kunstmatigheden in de economie, die markt- en prijs verhoudingen verstoren. Sane ring is eerder geboden. De E. E. G. gaat de verkeerde weg op. Minister Andriessen heeft helaas niet meer dan uitstel van exe cutie kunnen bereiken. Aldus on geveer de redenering. We weten waarom het gaat. Grote beroering wekte het, dat de margarine 3 cent per pakje duurder zou worden. Dat is voor het doorsnee-gezin in Nederland een paar tientjes per jaar. Mi nister Andriessen verklaarde te hopen, dat (nu de schatkist die dreigende last een paar jaar van de consumentenschouders neemt) straks de levensstandaard het zal kunnen verdragen, dat de mar garineprijs wordt verhoogd. En kele tientallen guldens per jaar is inderdaad een heel bedrag vergeleken met de inleg van de voetbaltoto, als banket toch al zo duur is! We kunnen er nog begrip voor hebben, dat men die prijsverho ging nu ongelegen vindt komen, maar de serieuze vraag mag dan toch worden gesteld of men niet een heel klein beetje rekening had kunnen en moeten houden met het feit, dat die prijzen in andere E. E. G.-landen waar door dan ook hoger zijn en dat een toenadering van weers kanten toch niet zo onlogisch zou zijn. Erger nog vinden wij, dat men in industriële kring naar aanlei ding hiervan dan verder durft filosoferen over kunstmatighe den, die de markt verstoren. Als of er in de E. E. G. straks niet een buitentarief van 25% zegge en schrijve vijf en twintig procent! gaat gelden voor margarine bij onbelaste invoer van grondstoffen. Hierover wordt liever niet gerept. Evenmin als over het feit, dat er wel dege lijk een nauw verband is tussen margarine, boter en olijfolie, n.l. bij de consumptie, waar die pro dukten elkaar vervangen kun nen. „De Nederlandse industrie" toont geen enkel begrip voor de mogelijke en bruikbare instru menten van Europees landbouw beleid. Althans doet geen moeite om haar lezers iets hieromtrent bij te brengen. Het benauwt, dat men in industriële kringen zich nu even in het algemeen en los van het speciale vettenbeleid zo weinig wenst te bekomme ren om een doelmatig en verant woord Europees landbouwbeleid dat ook voor de Nederlandse landbouw betekenis heeft. OP het eerste gezicht mis schien minder duidelijk, maar toch voor de insider nog scherper blijkt dit uit het beroep om een open E. E. G. De stem men die ons waarschuwen tegen boze Franse plannen zijn niet van de lucht. Wat wil men toch? De indruk laat zich toch wel heel sterk vestigen, dat men óf een E. E. G. wenst met een gemeenschappelijk landbouw beleid, dat volkomen onder geschikt is aan de handels politieke belangen, een situ atie die vrij gauw tot schade aan de E. E. G. als geheel zou leiden, óf een E. E. G. zonder een ge meenschappelijk landbouwbe leid, een dorado voor de Ne derlandse industrie misschien, maar uit nationaal oogpunt ondenkbaar. De machtsverhoudingen mogen niet de economische desidera terzijde stellen, heet het. Het zou, dachten wij, goed zijn, als men aan industriële kant toch over die beide zaken nog eens nadacht. Het industriële bedrijfs leven, suggereert men, ziet ver der dan 'n mogelijk voordeeltje op korte termijn. Ja, het ziet wel licht naar voordeel voor altijd, voor die industrie alleen. Terwijl wij ervan uit zouden willen gaan, dat het de bedoeling is voor alle sectoren van het economisch le ven tegelijk voordeel te zoeken, voor de lange termijn.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 6