OROENTETEELTONDERZOEK VOOR AKKERBOUW EN INDUSTRIE 74 DUNINTENSITEIT ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD (Vervolg van vorige pagina.) konstateerd, 10 meer of minder behoort even- In fig. 1 en 2 zijn de dunpatronen nader uitge- wel tot de uitzonderingen. Het is dan ook goed werkt voor 4% en 6% slag per meter, mogelijk de berekening als zodanig als basis te nemen. Bij pennen, met name indien de planten TïE praktische betekenis hiervan is dat, gelet nog klein zijn, wordt meestal meer weggeslagen 1 op de slaglengte, niet iedere willekeurige dan theoretisch berekend: 2 x zoveel en meer komt kombinatie wenselijk is. Neemt men b.v. twee Vig. 1. Schematische weergave van het dunpatroon in cm met 2 pennen (mesjes) per element bij iV* voor. Bij de eerste, vroege dunbewerking geeft dat evenwel geen komplikaties. DUNPATROON MET dunpatroon wordt bedoeld de grootte van de opéénvolgende afstanden waarop de pen nen of mesjes door de rij gaan. Wordt gewerkt met 1 Pen of mesje, dan heeft men per halve slag één doorgang in de rij. De op éénvolgende afstanden zijn dan gelijk aan de halve slaglengte. Bijvoorbeeld: Dunpatroon in cm bij: 4Vt slag: 12, 12, 12, 12, 12 enz.; 5 slagen: 10. 10, 10, 10. 10 enz.; 6Vi slag: 8," 8. 8, 8. 8 enz. Bij 2 pennen of mesjes per element heeft men in feite te maken met twee dunpatronen n.l. dat van de voorste en van de achterste pen of mesje, waarbij het aantal malen dat een pen of mesje door de rij gaat twee maal zo groot wordt. (Zie fig. 1). De afstand tussen de achterste en de voor ste pen (mesje) is konstant; in het hier volgende wordt uitgegaan van een afstand van 6 cm. De afstand tussen de voorste pen en de direkt daarop volgende doorgang in de rij van dé achterste pen evenwel is niet konstant en hangt af van de slag lengte en dus van het aantal slagen per meter. In beginsel kan het dunpatroon in cm als volgt wor den weergegeven: Fig. 2. Schematische weergave van het dunpatroon slag per meter. mesjes van 3 cm bij 6*4 slag/m (snijvlak mes jes naar voren" gericht) dan overlapt de ach terste over 1 cm het gedeelte dat reeds door de voorste is bewerkt. In feite komt 6% slag/m alleen in aanmer king indien, uit een oogpunt van vernietiging van jonge zaadonkruiden, een vrij intensieve rijbeiverking gewenst is zonder dat veelbiete- planten verloren mogen gaan. Hiervoor komen alleen pennen in aanmerking. IYE kombinatie pen-mesje leent zich goed voor 5 slagen/m. Hierbij dient de pen voorop te worden gesteld, aangezien anders liet meeste wordt weggeslagen van het 4 cm gedeelte en het 6 cm gedeelte praktisch niet wordt bewerkt. Eenvoudig- heidshalve kan het beste deze regel steeds worden aangehouden, ongeacht de slaglengte. Ook bij 2 mesjes van ongelijke grootte dus steeds het groot ste mesje achteraan plaatsen. Het dunpatroon bij 4*1 slag/m is, zoals blijkt in fig. 1, het meest regelmatig. Vooral bij het gebruik van 2 mesjes van gelijke grootte en ook bij één mes van 6 cm, verdient deze werkwijze dan ook de voorkeur, temeer daar dit een bijzonder rustige slag is. Terwille van goed machinaal (Tunwerk is het noodzakelijk te letten op: 1. een goede vlakke ligging van het land. 2. te dunnen met een gering aantal slagen per nieter. 3. bij de opéénvolgende (luitbewerkingen in tegengestelde richting te rijden. 4. een werkingsdiepte aan te houden van onge veer 1 cm. Te diep afstellen doet de dunintensiteit sterk toenemen; bij te ondiep worden de planten er niet goed uitgeslagen. 5. Voor iedere bewerking tellingen uit te voeren op vaste plaatsen, verspreid over liet perceel (5 x 10 in). in cm met 2 pennen (mesjes) per element bij 6& 6, y, 6,-y, 6, y, 6, y, enz. Hierbij geldt: halve slaglengte halve slaglengte 6. 6 y; of: y Voorbeeld bij 5 sl./m.: y 10 6 4, wat resultaat in het dunpatroon 6, 4, 6, 4. 6 enz. TVE laatste jaren is er bij de akkerbouwers en de verwerkende industrie een toenemende be hoefte aan onderzoek en voorlichting voor de volle- gronds groenteteelt. Doordat meerdere conserven- bedrijven de teelt van een aantal gewassen in eigen beheer gaan nemen en akkerbouwers grove groen ten gaan telen, wordt deze behoefte nog voortdu rend groter. Het onderzoek en de voorlichting be treffende teeltmethoden en rassenkeuze voor volle- gronds groenten, is behalve voor de industrie even zéér van belang voor de teler. In het bijzonder voor degenen, die sedert enkele jaren in staat zijn om groenten op kontrakt te verbouwen, doch hier voor nog niet over de benodigde vakkennis be schikken. Door verschillende oorzaken is de volle- gronds groenteteelt ten behoeve van de verwerking na 1958 aanzienlijk uitgebreid. Daarom werd een deel van de onderzoekcapaciteit hierbij aangepast. Hoewel dit onderzoek nog maar enkele jaren wordt uitgevoerd, heeft het reeds geleid tot verschillende resultaten die voor belanghebbenden van nut kun nen zijn. Daarom werden deze resultaten tezamen tot een rapport. Aangezien er bij de verwerkende met gegevens van andere onderzoekers verwerkt industrie en de akkerbouwer een grote behoefte is aan teeltbedrijven, werden deze in dit rapport op genomen. Verder is het de bedoeling om zo moge lijk jaarlijks medio november een dergelijke publi- katie samen te stellen, waarin dan ook andere wetenswaardigheden kunnen worden opgenomen. Bijvoorbeeld betreffende de geschiktheid van bone- rassen voor machinale pluk, de vruchtopvolging met de mogelijkheden voor uateclten en dergelijke. Op deze wijze kunnen allerlei adviezen die uit het onderzoek voortvloeien, snel doorstromen naar alle hierbij belanghebbenden. Gehoopt wordt dat het daardoor mogelijk zal zijn de teelt en verwerking van vollegronds groen ten, waaraan in Nederland een niet te miskennen eigen plaats moet worden toegekend, bij de verdere ontwikkeling op effectieve wijze te steunen. In rapport no. 7, verschenen in december 1963, wordt in een ..onderzoek ten behoeve van de groen teteelt voor de verwerkende industrie" verslag uit gebracht over de vollegronds groentegewassen. In een vijftal hoofdstukken worden behandeld peul vruchten (sla, snij- en tuinboon) augurken, blad- en stengelgewassen (andijvie, asperge, bleekselderij, prei en spinazie) wortel, bol- en knolgewassen (knollen en koolrapen, knolselderij, kroten, pasti- naken en peen) en koolgewassen (bloem-, boeren- en sluitkool en spruiten). Vrij uitvoerig worden de gegevens per gewas besproken. Gegevens worden over de economische betekenis, teeltonderzoek, zaai- zaadhoeveelheden, zaaitijd en zijdeafstanden, ras- senonderzoek. Vooral bij dit laatste, het rassen- onderzoek, verricht het Proefstation voor de Groen teteelt in de Volle grond te Alkmaar belangrijk werk ten dienste van de praktijk. Voor de meeste gewassen is een gedeelte over chemische onkruid- bestrijding opgenomen. Wanneer er geoogst moot worden is ook onderzocht; vele werkzaamheden gebeuren in samenwerking en overleg met andere instituten en instellingen. Door het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Tuinbouwprodukten (IBVT) werden kwaliteits-beoordelingen gemaakt. Zeer belangrijk zijn de gegevens over mechanisch plukken. Aan deze eigenschap zal bij het rassen- onderzoek nog meer aandacht besteed moeten wor den.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1964 | | pagina 14