MET KERSTMIS THUIS
Zo reisde men
100 jaar geleden
Te Wijk was voor het eerst en daarna te Rhenen
1 van paarden gewisseld en ging het langs de
Rijr.. Het was reeds over noenuur en de hemel begon
al steeds donkerder te worden. „Daar komt sneeuw
van", meende de student, die Truitje in Leiden bij
het vertrek ook reeds opgemerkt had. „Ik merk het
DINSDAG 24 DECEMBER 1963
1043,
1835 - Al enige jaren heerste er wapenstil
stand met de Belgen, al was de vrede nog lang
niet gesloten. Rooskleurig was 's Lands toestand
niet. Nog steeds werden vele jonge mannen in
mobilisatie vastgehouden. Koning Willems
glorierijke regeringsperiode liep ten einde
A AN dit alles dacht Truitje van der Dorre niet toen zij in de voorste kast van de grote, zware dili-
gence Utrecht binnenreed op een donkere namiddag enkele dagen voor Kerstmis. Het was op het
Vreeburg al een hele drukte, want vandaar reden de diligences af op Zutphen en op Naarden (met
verdere verbinding op Osnabrück). Ook uit het oosten kwamen de reizigers op het Vreeburg in de Bis
schopsstad aan. En dan juist tegen de feestdagen wilden vooral de Pruisen altijd thuis zijn. Langs de
Neude ging het in de richting van de Witte Vrouwen Poort, waar de officiële pleister- en wisselplaats
was voor de wagens van de Onderneming van J. B. van Gend en de Wed. P. J. Loos te Antwerpen.
Truitje zou daar uitstappen en bij een oom de nacht doorbrengen, want de diligence op Arnhem
reed eerst de volgende morgen om half acht af. Zij betreurde dit niet, want de rit van Leiden had toch
altijd nog 6Ve uur in beslag genomen en al was dc Rijnroute dan al bestraat, je werd op de duur toch
stijf van het zitten.
Natuurlijk had zij ook de trekschuit kunnen nemen. In het roefje was het altijd warm en geen
schokken of stoten veroorzaakten pijnlijke plekken. Maarhet tempo van de postwagen was nu een
maal heel wat sneller en dit had Truitje doen besluiten van de diligence gebruik te maken. Zij ver
langde namelijk naar huis, nu de dagen zo kort waren geworden, de luchten dikwijls dreigend donker
en de avonden zo lang. Over haar tehuis aan het Rapenburg had zij niet te klagen, want wat haar hartje
begeerde was er en kreeg zij. Maar Leiden was Gelderland niet. En zéker met Kerstmis wilde zij weer
in de oude vertrouwde omgeving met het schone geboomte, met de kleine akkers tussen de bos- en
heideperceeltjes vertoeven. Afleiding had zij nu voldoende gehad en wat voor haar opvoeding nodig
werd geacht: het concert en de comedie,'een bal en kennismaking met de studerende jongelui, het be
zoeken van 's-Gravenhage en soms ook van Amsterdam, het paardrijden en spelevaren, het musiceren
en zingen, dit alles was haar deel geworden en nu bezielde haar slechts één wens: thuis te zijn en wel
zo spoedig mogelijk.
NEEF Adriaan bracht haar de volgende morgen
weer op tijd naar hotel „Bellevue", waar de
kastelein Louis Vermeulen tevens agent was van de
„Koninklijke Postwagens" van kortweg gezegd
„Van Gend en Loos" en hij moest zorgen voor
verse paarden en ook voor reserve-rijtuigen. En
dat was dit keer wel nodig, zoals men trouwens
kon verwachten. De firma Van Gend en Loos had
namelijk de moordende concurrentie van tientallen
kleinere doch ook wel grote ondernemers als bij
voorbeeld de „Concordia" het hoofd kunnen bie
den door te zorgen voor uitstekende rijtuigen, zeer
wel verend, met goed opgestopte kussens, alles ter
dege onderhouden en getrokken door beste paarden,
gemend door koetsiers, die hun vak verstonden als
geen ander. De postiljons, tevens conducteurs, waren
Lehulpzaam en welwillend en het grondbeginsel van
de hele dienst berustte op het stipt vasthouden aan
de vastgestelde vertrek- en aankomsttijden.
Natuurlijk had Truitje ook met de „Koninklijke
Paardenposterij" haar reis kunnen maken, want
deze Staatsdienst had eveneens een dienst lopen op
Arnhem en zelfs misschien nog wel iets korter. Die
van Van Gend eri Loos liep over Wijk bij Duurstede
en Rhenen; die van de Paardenposterij over Doorn.
Truitje had de reis van te voren met haar neven
fn Leiden wel terdege bestudeerd, waartoe het
„Reysboek" haar waardevolle gegevens had ver
schaft. Het waren heerlijke uren geweest, waarin
zij routes en diensten, vertrekuren en tijdstippen
van aankomst, logementen en wisselplaatsen op
zocht en opschreef. Het was de pret van het vóór-
genieten, welke dikwerf groter is dan de eigenlijke
pret. Maar die uren waren niettemin serieus besteed
en het was niet dan na ampele overwegingen, dat
zij de zo gunstig bekend staande firma uitAnt
werpen de gunst van haar vervoer gunde.
Daar stond dan de grote geel-met-zwarte reis
wagen, waarop geschilderd met degelijke 19e eeuwse
letters: „UtrechtArnhem Vice Versa". Ja, dat
was zij. Daarmede zou zij het tweede deel van haar
reis naar de geliefde Achterhork maken. Het zou
omtrent 9 uur vergen, zodat zij verwachtte half 4
Arnhems poorten te kunnen binnenrijden.
De paarden waren reeds voorgespannen: drie
Ltuks neven elkander. De postiljon blies op zijn
koperen hoorn ten teken, dat het tijdstip van ver
trekken was aangebroken, nu de bagage wel ver
zekerd onder een zwaar zeil in de imperiale op het
d"ak van de koets lag.
Het was een goede instelling, dat de zitplaatsen
genummerd waren. Zo had Truitje een plaats in de
voorste kast kunnen reserveren en wel zodanig, dat
zij vooruit reed en aan het rechter raampje zat. Zij
was bij dat alles wel degelijk met voorbedachte
rade te werk gegaan, want zij wilde de Rijn zien,
waarlangs zij vanaf Wijk tot aan Arnhem zou
rijden
aan mijn wintervoeten" vond nogal een drukdoende
dame, ..dit heeft me nog nimmer bedrogen", ,,'t Is
niet te hopen", wierp een jong dragonderofficier
tussenbeide, „want dat kost oponthoud". „Kom,
kom," zei de diep in zijn jas gedoken koopman,
„zü'n vaart zal het direkt niet lopen." „Nou let maar
eens op. Als het glad wordt, moeten de paarden op
scherp worden gezet en er moet minstens één extra
paard voor het span van drie worden gespannen.
Een paard én. een man. Misschien wel twee paar-
d?n, wan vanaf Wageningen wordt het stijgen
naar Arnhem, tenzij men de onderkant neemt, maar
die is slecht, wanneer het niet gevroren heeft". Men
zweeg, want een dragonder-officier kon het
weten. Men wachtte af.
en die voor retour naar Utrecht. Men zag die va»
Nijmegen. Ook stonden er nog enkele boden-kar
ren, welke het vervoer van goederen verzorgden.
De „grote" bagage werd door deze nijvere lieden
vervoerd, want elke diligence-passagier mocht niefc
meer dan 12 Nederlandse ponden aan kleine vracht
meevoeren. Meestal werd dat dan boven op de
koets gestouwd.
Zo ~ok 't grote lederen valies van Truitje.
De knecht Van Sanderslede, de waard van .,'ft
Zwijnshoofd", stond bij het portier, toen de postil
jon de ijzeren trede had neergeslagen, zodat mem.
gemakkelijker de grond kon bereiken. Bereidwillig
stak hij de joffer, die als eerste het voertuig ver
liet, de hand toe. Hij kende haar, want mijnheer
Van de Dorre spande al jaren in ,,'t Zwijnshoofd"
uit, wannc-r hij voor zaken of anderszinr> in Arn-
brni moest zijn. En dan kwam de freule nogal eens
mee.
„Mijnheer Uw vader is even op bezoek bij no
taris Van der Klugge. Ik moest de joffer vragen een
wijle in de gelagkamer te wachten".
,,'t Is goed, Jochem. Zorg jij voor de bagage en
zij trippelde naar de ruime gelagkamer, waar het
rokerig en vol en rumoerig, maar tevens behaaglijk
warm was.
De dragonder-officier, die nog oostelijker moest,
doch geen aansluiting had, ruimde onmiddellijk en
g-lant een plaatsje voor de joffer in aan het vuur.
Bij zoveel gasten kon er wel een extra stobbe en
lakkebos op overschieten en de knecht bouwde een
voortreffelijk vuur op, dat al spoedig de enorme
ijzeren haardplaat zódanig verhitte, dat de reizigers
het door de zolen van hun stevels heen voelden.
Het v ater in de zwarte berookte koperen ketel
aan het haalijzer kookte en liet het klepje op de
tuit klepperen. Geuren van gebraden vlees en geu
rige soep vermengden zich met die van bier of nog
sterker dranken, welke vooral door de soldaten-
met-verlof, de koetsiers en voerlieden werden ge
consumeerd want of zij waren reeds half bevroren,
óf zij waren bang het te worden.
T IEVE Truitje, welk een voorspoedige reis heb
je blijkbaar gehad en mijnheer Van dei-
Dorre begroette zijn dochter met een klinkende zoen
en met blijkbaar grote vreugde over het weerzien.
Even later stapten de beide vossen voor de dege
lijke calèche van de familie Van der Dorre de stad
uit. Het laatste wat de joffer hoorde, waren de hel
dere klanken van verscheidene posthoorns, welke
aankondigden, dat weer nieuwe ritten een aanvang
namen of reizigers het einde van hun reis in zicht
hadden.
De lichtjes van de stad waren spoedig uit zicht
en het was aarde-donker onder de statige beuken
van de weg, welke naar Dieren liep. Vooral de
schone Middachter Allee een bezienswaardigheid
was duister en bij deze grauwgrijs sneeuwavond
Te Wageningen, toen er weer gewisseld werd en
de koud en stijf geworden reizigers zich even kon
den vertreden, stak de postiljon de grote lantarens
maar aan, want het zag er niet naar uit, dat het
die dag nog licht zou worden.
„Wat denk je ervan vroeg de dragonder aan
de postiljon.
„'t Ziet er belabberd uit", meende de man van
de koperen hoorn. „Of we Arnhem nog halen zón
der sneeuw zal me benieuwen".
En jawel, nauwelijks was men de Wageningse
berg over of de eerste sneeuwvlokken vielen al.
Het gele kaarslicht der grote rijtuiglantarens
viel juist door de ruitjes van de portieren van de
voorste kast naar binnen. Truitje vond het eigenlijk
wel gezellig. Jammer, dat die mannen zo rookten.
Het sloeg op je ogen.
„De sneeuw blijft gelukkig niet liggen op de
straatstenen" meldde de hooggehoede notarisklerk
bij het andere portier.
„Dus geen scherp onder de paarden; en dus geen
oponthoud", besloot de dragonder.
Inderdaad, wél moest de koetsier zijn paarden
flink in de hand houden en goed uitkijken, al leverde
dat moeilijkheden op nu het uitzicht zo zeer belem
merd werd en hij meer verkeer van allerhande
rijtuigjes en karren tegen kwamen dan op gewone
dagen het geval was. Maar zij het met ietwat
vertraging Arnhem werd bereikt en bij het loge
ment „In 't Zwijnshoofd" werd haltgehouden.
ARNHEM was in die dagen een der belangrijkste
verkeersknooppunten van ons land. Het was
een station van grote betekenis op de internatio
nale routes. Ook de Koninklijke Pruisische Post
wagens reden tot aan Arnhem en brachten mede
met behulp van die van .de .befaamde Thurn und
Taxische, de reizigers tot ver in Zuid-Duitsland en
Oostenrijk.
Bij ,,'t Zwijnshoofd" was het dan ook een prettige
di-ukte.. Men zag de wagens der lijnen naar Zutphen
was zelfs dc lichte streep boven, tussen de boom
toppen, niet te zien. De rijtuiglantaarns gaven wei
nig licht en deden eigenlijk alleen de ruggen dei-
paarden glimmen. Maar de oude Willem kende het
pad, de paarden trouwens ook.
Dan nog de IJssel over en om Doesburg heenge
reden (want de poorten waren inmiddels reeds ge
sloten) duurde het eigenlijk niet zo lang meer om
thuis te komen.
Truitje had haar vader veel te vertellen, wat
alles straks thuis aan mama nögmaals zou verhaald
worden. En papa liet niet na tot in de kleinste
bijzonderheden te schilderen het wel en wee van
de veestapel, van de paarden cn de pachters. Vooral
de jacht werd onder het vergrootglas genomen, want
welke Achterhoekse jonker /as er nu geen jager
Truitje voelde dat met hem mede, want zij was
en blerf het meisje van het land, alle steedse op
voeding ten spijt. Zij genoot van papa's verhalen,
maar ook van het geklikklak der hoefijzers op de
spaarzame stukjes bestrate wegen: van het snuiven
der paarden; van het geritsel in takken en struiken;
van de frisse winterlucht en de pittige geuren van
het v ->s.
En dan voelde zij intuïtief, dat zij de laan van
het buiten opreden. Nog even en de grote voordeur
zoü worden opengeworpen en mama zou in de deur
opening staan, terwijl Nol, de huisknecht, met zijn
grote koperen lantaarn naar buiten zou komen om
de reizigers voor te lichten.
Het water in de koperen rijtuigstoof was koud
geworden; de kaarsen in de rijtuiglantaarns waren
bijm geheel opgebrand; de paarden waren warm
en moe en thans sneeuwde het dat het een lieve
lust was. Maar in huize Van der Dorre was dank
baarheid voor de behouden thuiskomst van Geer-
truida, de lieve dochter, wier gezelschap zij met
Kerstmis zeker niet hadden willen missen. En een
reis was honderd jaar geleden een hele onderne
ming, voor welke goede afloop men dankbaar diende
te zijn.