DE VOEDING VAN HET MELKVEE""
JN een vorig artikel werden enige algemene
richtlijnen gegeven voor de voeding van het
melkvee. In het kort kwam dit neer op het samen
stellen van een deugdelijk basisrantsoen aangevuld
met een variërende hoeveelheid krachtvoer. Laat
het basisrantsoen een produktie toe van bijv. 10
kg melk dan is voor elke 2Vz kg melk die een koe
méér geeft 1 kg rundveebrokjes of -meel A nodig.
Voor het bepalen van de hoeveelheid krachtvoer
kan een nuttig gebruik worden gemaakt van de
melkcontrólegegevens.
GOEDKOPER VOEDEREN
DUWVOER is belangrijk goedkoper dan kracht-
voer. De voeding van het melkvee wordt dus
goedkoper naarmate méér ruwvoer wordt aange
wend. Behalve het krachtvoer moet dan ook het
ruwvoer naar produktie worden gerantsoeneerd.
Bij een zo groot mogelijk ruwvoederrantsoen krijgt
men echter wel te maken met het opname-Ver
mogen van de dieren. Dit betekent voederen naar
de individuele behoefte van het vee. Individueel
voederen vraagt meer persoonlijke zorg en kost
meer tijd. Nu de arbeid duur en schaars is past het
wellicht minder hier op te wijzen. Toch zijn de
voordelen van individueel en met zorg voederen
onmiskenbaar. De extra arbeid daarvoor nodig valt
bij goede organisatie wel mee. Als de nodige be
langstelling voor het vee aanwezig is dan gaat het
haast vanzelf.
KUWVOEDEROPNAME
PEN grote ruwvoederopname door het melkvee kan men niet dwingen. Elke
veehouder, die met aandacht en oplettendheid zijn vee verzorgt, weet bij
ervaring dat
van smakelijk en fijn hooi meer en vlotter gegeten wordt dan van grof
en minder goed gewonnen hooi. Van het laatste komt ook meer afval.
een flink rantsoen voederbieten het opname-vermogen van de koeien nau
welijks beïnvloedt. Dit komt omdat voederbieten zeer gemakkelijk verteren
en daardoor slechts een geringe vulling van de pens geven.
nieuwmelkse koeien, die volop in produktie zijn, grager zijn en zowel van
hooi als van sappig ruwvoer veel meer op kunnen dan oudmelkse en
droogstaande koeien.
kuilvoer in het rantsoen het opnamevermog^n verkleint. Dit is destemeer
het geval naarmate het kuilvoer minder smakelijk, natter en grover is.
Aan de kwaliteit van het kuilvoer moet daarom de grootst mogelijke zorg
worden besteed. Van minder goed kuilvoer is het afvalpercentage groot.
In het bijzonder van de kneuskuilen zowel van gras als snijmais - valt
de opname niet mee, vooral niet als dit kuilvoer minder dan 20 droge
stof bevat. Gekuild bietenloof wordt bij een gelijk drogestof-gehalte beter
gegeten omdat het in vergelijking tot gekuild gras of snijmais een lager
ruwe celstofgehalte heeft en deze celstof bovendien gemakkelijker verteert.
Hierdoor is voor gekuild bietenloof de 'passagetijd door het spijsverterings
kanaal korter.
de wijze van toediening van het rantsoen grote invloed heeft. Bij voorraad-
voedering gemakkelijk uit een oogpunt van arbeid wordt de voeder
opname kleiner doordat warm geblazen voeder niet meer wordt gegeten.
Voorts gaat hierbij meer voer verloren omdat het vee meer selecteert. Bij
voederen in verschillende kleinere porties per maaltijd is de voederopname
het grootst omdat het vee grager blijft en gaat er minder verloren. Gezien
de huidige hoge prijzen van het ruwvoer is het wel van belang aan de wijze
van toediening aandacht te schenken.
JONGE KOEIEN EN INDIVIDUELE VERSC HILLEN
PERSTE kalfskoeien, die rond de 2-jarige leeftijd het eerste kalf gaven,
k zijn lang niet uitgegroeid. Het opnamevermogen voor ruwvoeder is daar
om veel kleiner dan van de oudere koeien. Aangezien deze jonge koeien naast
het produceren van melk ook zelf nog moeten groeien hebben ze meer kracht
voer nodig dan de oudere collega's. Gemiddeld komt dat wel op 2 kg kracht
voer neer.
Bij de oudere koeien kan het opname-vermogen sterk uiteenlopen. Dit is
niet alleen een kwestie van groter of kleiner zijn maar- ook van meer of min
der krachtig ontwikkelde spijsverteringsorganen.
In totaal kan de opname aan drogestof wel uiteenlopen van 9 kg vóór een
jonge koe die slecht eet tot 22 kg en soms nog meer voor een goed ontwik
kelde koe met ruime en sterke spijsverteringsorganen.
ENKELE VOEDERRANTSOENEN
IN het volgende staatje zijn enkele rantsoenen uitgewerkt waarbij er van
is uitgegaan dat een matig grote hoeveelheid weidehooi van goede kwali
teit, volop voederbieten en ingekuild bietenloof en voorts gerste- of graszaad
stro gevoederd kan worden. De rantsoenen hebben betrekking op:
A. Eerste kalfskoe, gekalfd op 2-jarige leeftijd, levend gewicht ca. 450 kg,
melkgift 15 kg met rond 4 vet. Goede eter.
B. Oudere oudmelkse koe die nog hoogstens 10 kg melkgift (of reeds droog
slaat), levend gewicht 550 kg. Slechte eter.
C. 'Als B doch beste eter.
D. Wat kleine oudere melkkoei. 500 kg gewicht, met een dagproduktie van
20 kg melk met rond 4 vet. Zeer matige eter.
E. Ruim gebouwde koe van 600 kg, beste eter, die 30 kg melk geeft met ca.
4 vet.
De voedernormen van he Centraal Veevoederbureau géven voor deze ge-
rallen de voederbehoefte als volgt aan:
A
B en C
D
E
kg
droge stof
10-14
10—15
11—16
15—20
g
zetmeelwaarde
7367
5611
8124
11331
g voedernorm
ruw eiwit
1470—1635
900—1002
1450—1610
2060—2293
De rantsoenen in kg per dier per dag kunnen in deze 5 gevallen als volgt
worden berekend.
Koe
A
B
C
D
E
weidehooi
4
4
6
4
8
gerst- of graszaadstro
2
voederbieten
25
25
10
25
50
gekuild bietenloof
10
10
20
10
15
D-brokjes of -meel
2%
IV»
0.8
VA
4
A-brokjes of -meel
IV»
4
Deze rantsoenen bevatten dan:
kg ds
12.8
10.4
12.7
13.9
20.
g ZW
7384
5609
5706
8209
11393
g vre
1499
945
906
1505
2111
Rekenen we het hooi a 12, stro a 8, bieten a 2 XA, kuilvoer a 2, D-brokjes
a 38 en A-brokjes a 33 ct per kg dan kosten deze 5 rantsoenen respectievelijk
2,85, 1,88, 1,83, 3,20 en 4,03, waarin het aandeel krachtvoer is resp.
54, 29, 16, 59 en 38
Per kg geproduceerde melk kosten deze rantsoenen dan achtereenvolgens
19. 18,8, 18,3, 16 en 13,4 cent.
Koe E zou bij hetzelfde ruwvoederrantsoen als de koeien A, B en D 1% kg
D en 8 kg A-brokjes moeten hebben. In dit rantsoen dat 4,52 per dag kost
maken de kosten van het krachtvoer zelfs 71 uit.
Koe C zou best meer hooi, kuilvoer en bieten op kunnen. Het heeft echter
geen enkele zin zo'n dier maar raak te voederen. Heeft zij aan 2 kg stro bij
dit rantsoen nog niet genoeg dan kan zo'n oudmelkse koe zo nodig nog meer
stro opnemen.
TOEPASSING IN DE PRAKTIJK
UA deze beschouwing is het wel duidelijk hoeveel „muziek" er zit in bet
goed samenstellen van de voederr^itsoenen. Een goede verzorging van
iet vee staat voorop. De voederopname van de verschillende koeien kan door
nawegen worden gecontroleerd. Dit nawegen is echter niet eenvoudig en >n
elk geval mag de afval wat soms veel is niet meegewogen worden. Aan
de hand van berekening van de voederrantsoenen kan de hoeveelheid
samenstelling van het meest passend krachtvoer worden vastgesteld.
Bij het berekenen van het basisrantsoen stuit men .steeds op de vraag welke
voederwaarde aan het hooi, het kuilvoer en zelfs aan de bieten toegekend kun
nen worden. De voederwaarde van al deze voedermiddelen loopt zeer veel
uiteen. Wie zuinig en toch goed wil voeren kan een analyse van de voornaam
ste ruwvoeders, verstrekt door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Ge-
wasonderzoek te Oosterbeek, niet missen. De kosten voor 3 monsters ruwvoei
staan ongeveer gelijk met de prijs van 100 kg krachtvoer.
MINERALEN
TENSLOTTE nog enkele opmerkingen over het bijvoederen van mineraleh.
In evenwichtig samengestelde rantsoenen, aangevuld met een passende
hoeveelheid meng voerbrok jes, valt de voorziening met de belangrijkste mine
ralen wel mee. Extra voorzieningen zijn dan niet nodig. Alleen oudmelkse
koeien, die weinig krachtvoer ontvangen, moeten een aanvulling hebben van
50 a 100 gram van een mineralenmengsel. Voor zeer melkrijke koeien, die tot
een jaarproduktie komen van meer dan 6000 kg melk, is de kans groot op een
tekort aan mineralen. Voor deze dieren is het aanbevelenswaardig gedurende
de gehele stalperiode ca. 50 gram mineralen extra te geven. In het algemeen
is het beste daarvoor mineralenmengsel II te kiezen, vooral als in het ruw
voer luzernehooi en/of erwtestro voorkomt.
December 1963.
C DEN ENGELSEN.
N
u