Begroling Landbouwschap voor 1964 vastgesteld
989
GROTER SLAGVAARDIGHEID
VLEESBELEID
VARKENS STEUNEN KOEIEN
V R IJ DAG 2 9 N O V E M B E K 1963
Ï\E hele vleeswereld is wat overspannen, blijk-
baar uit het industriële kamp klinken wat
angstaanjagende geluiden op. De slagers hebben
14 dagen terug al enkele klaroenstoten wegge
geven. Economische Zaken roert eveneens wat in
de vleespot, kortom de gemoederen zijn wat over
verhit. De oorzaak? Hoe kan het ook anders: dat
zijn de prijzen waarvoor de be- en verwerkers hun
inkoop moeten betalen. Het is wel om er zenuw
achtig van te worden. Een paar wekken terug be
reikten we nauwelijks de 3,per kg. geslacht
gewicht. Een recordprijs in de geschiedenis en zie
daar, onder de hand zitten we in de buurt van de
3,25.
Thans wordt een enorm misbaar gemaakt over
de abnormale hoge varkensprijzen. Niemand die
tegenspreekt, dat de prijzen niet abnormaal hoog
zijn, ook de mesters niet. Ieder weldenkend mens
zal ervan overtuigd zijn, dat de industriële ver
werking tot vleeswaren en conserven, een niet te
missen schakel is in onze gehele vee- en vlees
wereld. Daar gaat het niet over, maar het doet
wel wat gezwollen aan wanneer de heren van de
industrie thans by hoog en bij laag pleiten voor
een grotere slagvaardigheid van ons vleesbeleid.
Hierin wordt warm gesteund door de heren en
dames van Economische Zaken en de slagers. De
grootst mogelijke druk wordt thans weer uitge
oefend om de invoerheffing op Argentijns vlees
eerder dan 1 januari en met meer dan 30 cent
verlaagd te krijgen. Let wel, dit gebeurt nu de
prys van de varkens wel zeer hoog is doch de
koeien nog weinig of niets boven het peil van
1961 liggen.
Kennelijk vergelijken de heren industriëlen en
slagers met gezichten vol zelfbeklag de prijzen van
een jaar terug met nu. Maar de heren vergeten
er bij dat toen de landbouw bij hoog en bij laag
om een grotere slagvaardigheid van ons vleesbe
leid smeekte. Er werd toen alles aan verloren en
de koeien golden niets. Onder de hand lieten de
heren het beleid ta.v. het bevroren vlees uit Ar
gentinië ontwrichten en lieten het P. V. V. sme
ken om toch wat vlotter deel te nemen aan een
invriesregeling voor varkens en runderen.
Het waren dezelfde industriëlen die toen be
weerden dat het meedoen aan een dergelijke rege
ling niet zo interessant was, zodat mondjesmaat
werd ingevroren.
De heren wisten wel dat niet te hard lopen om
meer slagvaardigheid in het vleesbeleid te krijgen
hen langer in het genot stelden van afbraakprij-
zen voor de grondstof. De weerslag ondervinden
we nu, nadat de schrik bij de boeren gezet was
terwijl de mesters in vele gevallen de stroppen
nog lang niet vergeten zijn. De laatste jaren heb
ben de boeren aan het kortste eind getrokken.
Met een tikkeltje leedvermaak beluistert men
thans de klaagzang van de vertegenwoordiger van
de industrie. Het is zeer eenvoudig om de prijzen
te drukken, moeilijker is het om te lage prijzen op
te krikken. Voorwaar, wanneer de kwestie van
de E. E. G. niet zou spelen was er reeds lang een
heffing op de export van varkens, daar had de
industrie, met Economische Zaken en de slagers
wel voor gezorgd. Het was dan in het belang van
de werkgelegenheid geweest, of, zoals één der ar
beiders vertegenwoordigers beweerde, om in het
belang van de industrie nog een vakvaardig kern-
personeel aan het werk te houden.
Laat ons hopen dat de heren industriëlen, eco
nomen en slagers thans geleerd hebben dat het
ook him belang is, dat de boeren voor slachtvee
een lonende prijs ontvangen. Als men op dit punt
slagvaardig is, en dan beter dan in 1962/63, krijgt
men niet die problemen, waar deze heren thans
voor menen te staan.
De problemen waar tienduizenden veehouders
voor gesteld zijn zijn overigens zeker niet klei
ner.
D.
T\E heer De Veer, voorzatter van het Produkt-
schap Vee en Vlees, deelde in de laatstge
houden vergadering enige cijfers mede betreffende
in enkele slagerijen in flinke steden waar hij in
formaties van kreeg. Hieruit blijkt wel zeer dui
delijk, dat, wanneer de hausse in de varkens-
prezen er niet geweest was, de koeien op dit mo
ment nog goedkoper zouden zijn gebleven dan in
1961. In april/mei van dit jaar was de omzet in
deze slagerijen 55 a 60% varkensvlees en 40 a
50% rundvlees.
In juni 50% varkensvlees en 50% rundvlees
oktober 36% varkensvlees en 64% rundvlees
november 31% varkensvlees en 69% rundvlees
De omzet van rundvlees is dus globaal met ca.
50 gestegen sinds een half jaar terug. De herfst-
uitstoot is daardoor voor een flink deel opgevan
gen, en zo kon het prijspeil van 1961 bereikt wor
den.
TJET bestuur van het Landbouwschap heeft in de openbare vergadering van 20 november 1963 de
1 A begroting voor het jaar 1964 vastgesteld. Het totaal van de uitgaven ten laste van de Gewone Dienst
beloopt 7.508.435,Hier staat een bedrag van 7.189.335,aan inkomsten tegenover. Er is dus een
nadelig saldo van 319.100,waarvoor dekking moet worden gevonden in de Algemene Reserve.
Het was aanvankelijk de bedoeling, dat de begroting in de oktobervergadering van het bestuur zou
worden behandeld. De verschuiving naar november werd noodzakelijk in verband met 't tijdstip waar
op het eindrapport gereed kwam van de Commissie ad hoe begroting 1964. In enkele interim-rappor
ten had de commissie reeds advieven gegeven, waarmee bij het opstellen van de begroting rekening is
gehouden.
Als gevolg daarvan is thans de grens beneden welke geen algemene heffing wordt opgelegd, verhoogd
van 6,tot 10,De bezettingsnorm voor de pluimveebedrijven is thans van 400 op 1.000 hennen of
eenden per bedrijf gebracht. Door deze wijzigingen zal een groter aantal kleine bedrijven vrijgesteld
worden van de algemene heffing. Bovendien wordt de pluimveebedrijven met minder dan 1.000 hennen
of eenden geen aanslag opgelegd naar de grondslag veebezetting.
Enige verlagingen van beleidskosten en secretariaatskosten leidden voorts tot een verlaging van de
geraamde kosten met 100.000,De personeelsformatie zal na 1 januari 1964 niet uitgebreid worden.
Voorts voorzag de begroting in een begrenzing van de uitgaven ten behoeve van de subsidies. Zo is de
post subsidies terzake van werkzaamheden op het gebied van het toegepast natuurwetenschappelijk onder
zoek teruggebracht van 641.500,— in 1963 tot 331.250,in 1964. Ook de post subsidies terzake van
werkzaamheden op bijzondere gebieden is verminderd. Aan de betrokken instellingen is kennis gegeven
van de vermindering of beëindiging van de subsidies. Hierop is een aantal reacties ontvangen. Naar aan
leiding daarvan heeft de commissie voor Natuurwetenschappelijk Onderzoek zich nog beraden over een
mogelijke herverdeling van de subsidiegelden. Overeenkomstig het advies van de commissie zijn vervolgens
nog enkele wijzigingen in de begroting aangebracht. Door enkele verschuivingen kon voor de Peulvruchten
Studie Combinatie voor 1964 alsnog een bedrag van 5.000,worden opgenomen. Voor het Instituut voor
Landbouwtechniek en Rationalisatie is alsnog een bedrag van f 25.000,uitgetrokken. De subsidie van
50.000,voor het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Landbouwprodukten is echter terug
gebracht tot 40.000,en de subsidie aan het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek is met 20.000,
verminderd tot 60.000,
Verder zag het bestuur geen mogelijkheden om wijziging te brengen in de subsidieverlening. Men
onderschreef het standpunt van de commissie voor Natuurwetenschappelijk Onderzoek, dat eventuele
verdere ingrepen met betrekking tot de vaststelling van de begroting voor het jaar 1965 vroeg in over
weging genomen moeten worden. De instellingen welke subsidies ontvangen van het Landbouwschap, kun
nen dan met deze wijzigingen rekening houden bij het opstellen van hun begrotingen.
Met betrekking tot de subsidiëring van de tuinbouwproefstations zal aan de hoofdafdeling Tuinbouw
in overweging worden gegeven om te komen met een voorstel om een bestemmingsheffing in te voeren
ten behoeve van deze instellingen.
Ter vergadering werd er de aandacht op gevestigd, dat het begrotingstekort waarschijnlijk nog zal
stijgen tot 600.000,700.000,Dit is een gevolg van de salarismaatregelen die getroffen zullen
moeten worden. Bovendien zullen nog uitgaven nodig zijn in het kader van de voorlichting.
Het vraagstuk van de financiering van de dierziektenbestrijding is in bespreking met de overheid.
Mede-financiering door de overheid is in studie. Daarbij stelt het Landbouwschap zich op het standpunt
dat dierziektenbestrijding ook een algemeen belang is en niet alleen de landbouw aangaat.
Enkele bestuursleden betreurden het, dat de begrotingscommissie de contributieaftrek van het heffings
bedrag niet heeft bezien. De mogelijkheid van een lager aftrekpercentage zou overweging verdienen.
Medegedeeld werd, dat het overleg met de overheid zal worden voortgezet over de wijze van invordering
van de heffingen. Het bestuur hoopt, dat een eenvoudiger methode zal kunnen worden gevonden.
Het bestuur besloot in principe dat de begrotingscommissie in stand gehouden zal worden. Het dage
lijks bestuur zal zich beraden over een uitbreiding van de taak van de commissie, die o.m. de functie van
het Landbouwschap in verband met de veranderende omstandigheden in het kader van de E.E.G. zal
moeten bestuderen.
ONTWERP BIJDRAGENWET DELTAWERKEN
DESLOTEN werd een rekwest betreffende de ontwerp-Bijdragenwet Deltawerken te zenden aan de
leden van de Tweede Kamer. Dit rekwest kwam tot stand na besprekingen in de Studiecommissie Delta
plan, de commissie Waterstaats- en Waterschapsaangelegenheden en de Commissie Grondgebruik van het
Landbouwschap. Met de Unie van Waterschapsbonden is daarbij steeds nauw contact onderhouden. In het
rekwest dringt het Landbouwschap er met klem op aan, dat een regeling wordt getroffen waarbij het
rijk uit de algemene middelen een bijdrage verleent in de kosten van de waterschappen.
Voor het beantwoorden van de vraag, hoe de kostenverdeling tussen rijk en waterschappen moet zijn
in het kader van de Bijdragenwet, dient men te weten in welke verhouding het belang staat, dat het gehele
land heeft bij een goede zeewering tot het belang van de streek in de nabijheid van de zeewering. Het is
niet eenvoudig deze verhouding in een bepaald percentage uit te drukken. Kenmerkend voor de grootte
van het nationale belang acht het Landbouwschap het, dat de wetgever in de Deltawet bepaalt, dat de
beherende waterschappen de zeekeringen op deltapeil moeten brengen, en wel volgens door de minister
vastgestelde plannen.
Het Landbouwschap komt vervolgens tot de conclusie, dat de verhouding nationaal belang en streek-
belang aanvaardbaar wordt afgespiegeld in de percentages 95 - 5. Het Landbouwschap dringt dan ook ten
stelligste aan op een lastenverdeling tussen rijk en waterschappen in deze zin. Nabuurlanden waarderen het
nationale belang in dezelfde orde van grootte. Het Landbouwschap meent, dat een principieel foute benade
ringswijze ten grondslag ligt aan de in het wetsontwerp genoemde verdeling 75 - 25, die vooral als een
verbeterde 60 - 40 moet worden gezien.
Het Landbouwschap bepleit voorts, dat niet alleen de kosten van de uitvoering subsidiabel worden
gesteld, maar ook de gekapitaliseerde geschatte toekomstige onderhoudskosten. Tevens zal moeten worden
bepaald dat het belanghebbende gebied in deze kosten van het beherende waterschap bijdraagt.
Het systeem van het wetsontwerp roept ook bedenkingen op voor het belanghebbende gebied, dat niet
tot het territoir van het beherende waterschap behoort, meent het Landbouwschap. Op zichzelf is het een
aantrekkelijke gedachte, dat niet alleen de uiterste kuststrook, maar een groter gebied de lasten draagt
welke voor rekening van „de streek" komen. Dit gebied droeg tot dusver echter geen lasten van water
kering. Het zal thans in de financiering van de zeekering worden betrokken. Deze lasten behoeven op
zichzelf niet groot te zijn, maar zij komen bij de lasten welke het gebied reeds uit hoofde van andere
taken draagt. Alle lasten bij elkaar kunnen de algemene draagkracht van het belanghebbende gebied
overschrijden. Er kan dus in die gebieden een aarzeling zijn om de nieuwe figuur van belanghebbend
gebied te aanvaarden, terwijl juist door de creatie van deze figuur het waterschapswezen tot een grotere
erkenning van zijn taak ten aanzien van de zeekering kan geraken.
Het Landbouwschap vestigt in het rekwest ten slotte de aandacht op artikel 7 van het wetsontwerp.
Daarin wordt bepaald, dat indien de vereiste veiligheid wordt bereikt door de uitvoering van werken
door een ander dan de beheerder, deze laatste in de kosten hiervan moet bijdragen. Het Landbouwschap
meent, dat het praktische nut niet voor handhaving van dit artikel pleit en dringt erop aan, dat het ge
schrapt wordt.
UITBREIDING TEELTRECHT BLOEMKWEKERIJ
OVEREENKOMSTIG het standpunt van de afdeling Bloemkwekerij werd instemming betuigd met het
voorstel van het Produktschap voor Siergewassen inzake de uitbreiding teeltrecht bloemkwekerij.
Het bestuur van het produktschap had de mening van het Landbouwschap over dit voorstel gevraagd. Het
voorstel behelst: 1. Het uitbreidingspercentage voor bedrijven vallende in de grootteklasse van 04.999 m'2
open grond jaarcultuur wordt vastgesteld op 10; voor de overige bedrijven op 7. 2. Voor de uitreiking aan
beginnende kwekers dient teeltrecht beschikbaar te worden gesteld.
WIJZIGING VERORDENING BERENHOUDERIJ 1963
OP voorstel van de hoofdafdeling Veehoyderij werd besloten tot een wijziging in de Verordening beren-
houderij 1963. De geldigheidsduur van de aanhoud vergunningen voor dekberen, die op grond van de
oude verordening waren afgegeven, wordt verlengd tot 1 augustus 1964.
BENOEMING VOORZITTER H. A. SOCIALE ZAKEN
Thr. Mr. L. E. de Geer van Oudegein heeft ontslag genomen als voorzitter van de hoofdafdeling Sociale
Zaken. In de aldus ontstane vacature heeft het bestuur van het Landbouwschap op voordracht van
de hoofdafdeling benoemd de heer Mr. A. van Vuure te Wassenaar. De heer Van Vuure is kantonrechter
in Den Haag.