Nieuwe wegen in de behandeling van de mest 954 ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD DOOR het steeds toenemende gebrek aan arbeidskrachten genieten de vereenvoudiging en de mechanisatie van het uit mesten van de stal veel belang stelling. In ons land kennen wij twee methoden van opslag van stalmest, n.l. de gescheiden be waring van stalmest en gier en de gemengde bewaring. Bij de gescheiden bewaring worden stalmest en gier afzon derlijk verzameld en opgeslagen. Bij haar eenvoudigste uitvoering zijn de investeringskosten bij deze methode relatief gering, maar vergt de verwerking van de mest vrij veel inspanning en tijd. Een belangrijke arbeidsbesparing kan worden verkregen door het uitrijden en verspreiden van de mest aan loonwerkers uit te be steden. De volledige mechanisatie van het uitmesten en van de verdere behandeling van de mest op het bedrijf is tamelijk kost baar. Bovendien zijn sommige in stallaties bij vorst niet voldoende bedrijfszeker als ze onvoldoende worden onderhouden. De afge lopen strenge winter was in dit opzicht heel leerzaam. Minder kwetsbaar is de ge mengde bewaring van vaste en vloeibare uitwerpselen. Deze methode biedt het voordeel dat het dikvloeibare mengsel te ver pompen is. In tegenstelling tot de gescheiden bewaring heeft het gebruik van stro hier alleen maar nadelen, omdat het een vlotte werking van de pomp in de weg staat. Op vele bedrijven in West- Nederland, de Friesche Wouden en Drente kent men al van ouds her het produkt van de ge mengde bewaring onder de naam mengmest, Schiedammermest, keldermest, vloeimest (of ten onrechte drijfmest). Opslag van dunne mest in grassilo's op de niet meer gebruikte mestplaat bij de heer S. Kunne te Oldeboorn. scheiden bewaring moet immers voor de opslag van de gier gerekend worden met een kelderinhoud van 2 tot 4,5 m3 per koe per stalperiode van 180 dagen, al naar de hoeveelheid mest- en spoelwater (0 tot 2,5 m3 per koe) die men in de winter opvangt. De produktie van dunne mest vergt daarentegen een keldercapaciteit van 9 m3 per koe en indien deze mest wordt verdund met 25 water (spoelsysteem), zelfs 12 m3 per dier. Op be drijven waar de mest van begin maart af kan worden uitgereden, kan met driekwart van deze cijfers worden gerekend. En daar waar het mogelijk is de mest ge durende de hele winter uit te rijden, met 1/5 tot Ve van de cijfers. Is de kelder te klein, dan kan in de winter ook over de sneeuw worden uitgereden, mits het land zo ligt, dat niet al te veel mest verloren gaat door wegvloeien in de sloten. In tegenstelling tot gier heeft men met onverdunde of weinig verdunde dunne mest, uitgereden over sneeuw, geen last van verbranding. Wel zal de be mestende waarde in dit geval ongeveer 25 geringer zijn dan bij toediening in het voorjaar. Goede vondst Toch kan met enige vindingrijkheid ook op bedrijven die door de slappe grond de mest 's winters niet kwijt kunnen, vaak een oplossing worden gevonden voor het probleem om met een te kleine gierkelder de winter door te komen. De heer S. Kunne te Oildeboorn bij voorbeeld, die van gescheiden bewaring op bereiding van dunne mest overschakelde, moest met een gier kelder van 120 m3 een mestproduktie van 400 m3 (waar van 300 m3 tot maart) zien te bergen. Hij loste dit probleem als volgt op: In december, na de eerste, maar nog niet doorzettende vorst, wordt de kelder leeg ge reden. De gierkelder kan in de winter dus een tweede maal worden gevuld. Op de boven de gierkelder gelegen en overbodig ge worden mestplaat heeft hij vier grassilo'§ gebouwd van 40 m3 elk. Drie van deze silo's worden zodra ze leeg zijn met behulp van een pomp met dunne mest uit de kelder gevuld. Op deze wijze is dus een extra opslag capaciteit verkregen van 120 m3, waarmede het mogelijk is het volgende voorjaar te halen. In het voorjaar wordt eerst de gierkelder leeggereden, waarna men de silo's weer hierin laat leeglopen. Meteen worden dan de silo- wanden schoon gespoten om aankoeken te voorkomen. Goed roerwerk Een goede kelder voor dunne mest moet voldoende ruim zijn en uitgerust met een roerapparaat. Hieraan wordt nog veel te weinig aandacht besteed. Dit is even wel beslist noodzakelijk, omdat bij langdurige bewaring de vaste mest gaat drijven en een taaie koek vormt bovenop de gier. Zet men hier zonder meer een pomp in of een apparaat met slechts een beperkt plaatselijk mengeffect, dan wordt eerst de vloeibare massa (gier) weggezogen en zakt de dikkere mestkoek op de kelder bodem, vanwaar hij moeilijk kan worden verwijderd. Vleugel roer der. Ook de uitgereden mest wordt dan ongelijk van samen- ster'ng. Eerst krijgt men de stikstof- en kalirijke gier, die maar weinig fosforzuur bevat, vervolgend de mest koek die minder (ook minder werkzame) stikstof en kali en praktisch alle fosforzuur bevat. Om bij het uit rijden overal mest van gelijke kwaliteit te verkrijgen, moet de inhoud van de gierkelder eerst goed worden geroerd. Het roerwerk moet niet alleen bij het uit brengen in werking worden gesteld, maar minstens een uur voor het uitrijden of verspuiten. Om dezelfde reden is het nuttig het roerwerk tussentijds geregeld enkele malen te laten draaien. Hoewel er pompen zijn, die de betrekkelijk dikke brij goed kunnen verwerken, werkt men gemakkelijker en sneller als 25 tot 30 water aan de dunne mest is toegevoegd. Bij het uitrijden met een giertank is het economischer zo weinig mogelijk te verdunnen. Wil men de mest echter verspuiten met een beregeningsinstal- latie, dan is sterke verdunning (1 deel mest op 3 4 delen water) noodzakelijk. Hiervoor moet het bedrijf niet alleen over voldoende water kunnen beschikken, maar de percelen moeten ook aaneengesloten liggen. Bovendien moet de gierkelder voldoende groot zijn om de gewenste verdunning te kunnen bereiken. Of er moeten voor dit doel één of twee kleinere mengkelders van 15 a 20 m3 inhoud aanwezig zijn, waarin het meng sel kan worden aangelengd alvorens te worden ver spoten. In het laatste geval worden de investerings kosten echter hoger. De landbouwkundige waarde De samenstelling van dunne mest ligt ongeveer tus sen die van stalmest en gier in. Bij een gift van 15 m3 per ha zijn de werkzame bestanddelen: onverdund verdund met 25 °/o water stikstof 40 kg 30 kg fosforzuur 30 kg 25 kg kali 100 kg 80 kg (Zie verder pag. 956.) OM verwarring te voorkomen met de kunstmest- mengstoffen spreken wij liever niet van mengmest, maar van „dunne mest". Naast de oorspronkelijke bereiding van dunne mest, waarbij mest en gier door een met de hand bediende schuif of houten bord uit de grup in de kelder werden geschoven, zijn er verschillende vloei- en spoelsystemen ontwikkeld. Bij het vloeisysteem is de vergrote en ver diepte grup afgedekt met een rooster, dat op gelijke hoogte ligt met de stalstand. De mest valt door dit rooster in de grup en vloeit vanzelf door zijn dikvloei bare karakter naar de kelder. Is de mest te dik of gebruikt men kort gehakseld stro, dan kan de reiniging van de grup ook plaatsheb ben door met een pomp water of gier door de grup te pompen en zo de mest in de kelder te spoelen (spoel systeem). Rubbelmatten maken het gebruik van strooisel en het daaraan verbonden werk overbodig. Het werk be steed aan strooien en uitmesten, is dus tot een mini mum beperkt, terwijl de stallucht toch opvallend fris blijft. Ook de verdere behandeling van de mest is een voudiger en vergt minder inspanning. Opslag en mestrijden sterk bepalend Er zijn evenwel enige punten, waaraan bij de be reiding van dunne mest nog onvoldoende aandacht wordt besteed. Bij de bereiding van dunne mest ver krijgt men een strooiselarme brij van mest, urine en eventueel water. Men voegt in ons land meestal zo weinig mogelijk water toe, wegens de te geringe capa citeit van de gierkelders die er niet op berekend zijn deze grotere hoeveelheid te bergen en ook om het aan tal ritten bij het mestrijden te beperken. Bij de ge- Hekroerder

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 10