Van het Landbouwschap
931
Betaling van melk naar
hygiënische kwaliteit
C.T. W. buiten temporisering
staatsuitgaven
Wist IJ dat
Voorlopige regeling
Uitbetaling melkprijstoeslag alléén via
zuivelfabrieken, aangesloten bij organen
voor melkhygiëne
De minister van Landbouw en Visserij is voor
nemens te bepalen, dat met ingang; van het nieuwe
melkprijsjaar (april 1964) een melkprijstoeslag
slechts wordt verleend aan zuivelfabrieken, die zijn
aangesloten bij een orgaan voor melkhygiëne, dat
op zijn beurt is aangesloten bij en zich onder toe
zicht heeft gesteld van de Stichting Centraal Orgaan
voor Melkhygiëne. Een dergelijke bepaling vormt
als het ware een „sluitstuk" op de thans bestaande
opzet, waarbij het niet mogelijk is gebleken deel
neming door alle zuivelfabrieken geheel vrijwillig
te bereiken.
De voorgenomen maatregel, die nog slechts tege
moet komt aan minimale eisen, is in overeenstem
ming met de adv iezen, die de minister en zijn ambts
voorganger hebl>en bereikt van het Landbouw
schap, de Koninklijke Nederlandse Zuivelbond
F. N. Z. en de grootst mogelijke meerderheid van
een door de direkteur-generaal van de Landbouw
ingestelde werkgroep, bestaande uit vertegenwoor
digers van het Landbouwschap, de Stichting Cen
traal Orgaan voor Melkhygiëne en het departe
ment. Slechts de Vereniging voor Zuivelindustrie
en Melkhygiëne heeft de voorgenomen maatregel
afgewezen. De voorgestelde maatregel moet naar
de mening van minister Biesheuvel gezien worden
als een voorlopige, teneinde reeds met het in april
aanvangende melkprijsjaar de betaling van melk
naar hygiënische kwaliteit te stimuleren. Het ligt
in zijn voornemen in overeenstemming met het
advies van de werkgroep binnenkort een commissie
in te stellen, waarin alle belanghebbenden zijn ver
tegenwoordigd en welke tot taak zal hebben van
advies te dienen over 't vraagstuk van de kwaliteit
van de melk in de ruimste zin, zowel in het sta
dium van de voortbrenging als van de verwerking
en de afzet. Mede aan de hand van een dergelijk
advies zal beraad moeten plaats hebben over opzet
en inhoud van een meer duurzame en uitgewerkte
regeling van het vraagstuk der uitbetaling van
melk naar hygiënische kwaliteit.
In de Memorie van Antwoord op het voorlopig
verslag van de Tweede Kamer der Staten Generaal
naar aanleiding van de indiening der Miljoenennota
voor 1964, bevestigt de minister van Financiën, dat
de investeringen van de Rijksoverheid direct in
gaand zijn getemporiseerd, d.w.z. aan vertraagd
tempo van besteding onderworpen voor een totaal
van 102 miljoen overeenkomende met ongeveer
vijf procent van het investeringsbedrag voor 1964.
Eveneens komt dan nog een tweede 100 miljoen,
zonder de woningbouw die betrekking heeft
op de investeringen van de lagere publiekrechte
lijke lichamen.
In de temporisering der overheidsuitgaven draagt
het departement van Landbouw en Visserij voor
5 miljoen bij. Echter blijkt uit de Memorie van
Antwoord, dat de opschorting van uitgaven geen
betrekking heeft op de cultuurtechnische werken
en op de gelden van het Landbouw-Egalisatiefonds.
Het bedrag van 5 miljoen heeft betrekking op een
groot aantal andere posten van het budget, waarbij
tevens te bedenken valt, dat de bedragen, die voor
de verschillende departementen onder de werking
van de temporisering der uitgaven vallen, niet uit
sluitend de invloed op de rijksbegroting weergeven,
doch mede betrekking hebben op gevallen, waarbij
het Rijk door garanties of (gedeeltelijke) subsidië
ring is betrokken.
Verder blijkt uit deze Memorie van Antwoord,
dat in de ontwerp-rijksbegroting voor 1964 nog
geen rekening is gehouden met een verhoging van
landbouwprijzen, die als gevolg van E.E.G.-regelin-
gen tot stand kunnen komen.
Een overzicht van de overheidsuitgaven laat
zien, dat in 1964 op het totaal van overheidsuitga
ven (zonder afschrijvingen) 5,3 procent der gelden
zal worden besteed, ten behoeve van landbouw en
visserij, zijnde een bedrag van 690,6 miljoen. Een
overzicht van subsidies in de loop der jaren uit het
Landbouw-Egalisatiefonds geeft een bedrag van
ƒ316,9 miljoen voor 1964 aan voor de producenten
in de landbouw op een totaal van prijs verlagende
subsidies van de Rijksoverheid van 536,4 miljoen.
MINISTER VAN LANDBOUW EN LANDBOUWSCHAP ZETTEN OVERLEG OVER HET PRIJS
BELEID VOORT
AFGELOPEN week ontving de minister van Landbouw wederom de Landbouwschapsdelegatie voor
het geregelde maandelijkse overleg. Ditmaal waren de prijzen voor de landbouwprodukten oogst
1964 het eerst aan de beurt. In het bijzonder over de suikerbietenprijs voor 1964 werd inleidend uit
voerig van gedachten gewisseld. Opnieuw drong het Landbouwschap aan op een belangrijke ver
hoging van deze prijs in vergelijking met 1963*.
In de eerste plaats werd gewezen op de moeilijkheden welke zich bij de bietenteelt voordoen, waar
door er bij de boeren een geringe animo is om bij onvoldoende prijsverhoging bieten, te zaaien,
terwijl Nederland een belangrijk grotere uitzaai dan voor 1963 dringend nodig heeft. Daarbij is het
ook gewenst het uitstekend geoutilleerde verwerkingsapparaat in de suikerindustrie zo intensief
mogelijk te benutten.
Ten tweede de hoge prijs voor suiker op de wereldmarkt, waardoor ons land al te grote offers
moet brengen bij de aankoop van suiker buitenslands wanneer wij zelf onvoldoende produceren.
En ten slotte de sterk stijgende arbeidskosten die bij een arbeidsintensief gewas als suikerbieten zeer
sterk tot uiting komen.
Een forse verhoging lijkt het Landbouwschap daarom volkomen gemotiveerd, terwijl het Landbouw
schap opnieuw aandrong op een zeer spoedige beslissing in deze om te komen tot een nationaal-econo-
misch zo gewenste uitbreiding van het suikerareaal.
De minister van Landbouw zegde toe uiteraard na kabinetsberaad een spoedige beslissing
te zullen bevorderen.
OVER de graanprijzen is een eerste gesprek ge
voerd, doch hierbij kon men uiteraard nog
niet tot nadere beslissingen komen, daar eerst
moet worden afgewacht welk voorstel de Euro
pese Commissie te Brussel over de graanprijzen
in de E. E. G. binnenkort zal doen. Zou ten deze
uiterlijk begin 1964 geen overeenstemming be
staan, dan dringt het Landbouwschap aan op
spoedige beslissingen op dit punt op nationaal ni
veau. In het bijzonder werd door het Landbouw
schap hierbij ook op de positie van de gemengde
bedrijven gewezen. Ook voor de gevolgen van een
graanprijsverhoging voor de veredelingsbedrijven
vroeg het Landbouwschap nog eens de aandacht.
De minister zegde toe dat al het mogelijke zal
worden gedaan om omstreeks de jaarwisseling de
slotuitkering uit het L. E. F. over het afgelopen
melkprijsjaar uit te doen betalen, hetgeen ook
voor de uitkering uit het Zuivelfonds geldt. De
voorschotuitkeringen voor de winterperiode zul
len in totaal 1,per 100 kg hoger zijn dan vorig
jaar.
Het Landbouwschap vroeg thans in deze in het
bijzonder ook de aandacht van de minister voor
een bevredigend rundvleesbeleid. In september
j.l. waren de rundvleesprijzen die de boeren voor
de uitstootkoeien (3e kwaliteit) ontvingen, nog
lager dan in 1961. Te lage rundvleesprijzen zijn
funest voor de veehouders, zoals in de dertiger
jaren en ook in 1962/1963 weer is gebleken.
Het Landbouwschap vroeg de aandacht voor de
zorgelijke situatie van een aantal veehouderijbe
drijven en deelde de minister mede, dat het voor
stellen tracht uit te werken voor hulpmaatrege
len ten behoeve van die veehouderijbedrijven die
in bijzondere moeilijkheden verkeren (vooral ook
bepaalde laagveengebieden). De minister wees
erop, dat men er niet op mag rekenen dat hier
voor thans directe hulp uit de Rijksschatkist is te
verkrijgen. De minister wacht overigens voorstel
len van het Landbouwschap voor de eerder ge
noemde hulpmaatregelen af.
De minister werd onder de aandacht gebr?cht
dat naar de mening van het Landbouwschap de
algemene lonoontwikkeling, gezien zijn implica
ties voor de beloning in de landbouw, zowel voor
de zelfstandigen als voor de landarbeiders, conse
quenties zal moeten hebben in het prijsbeleid.
De minister deelde mede, dat hij heeft besloten
per 1 april 1964 een voorlopige regeling in wer
king te doen treden inzake de uitbetaling van de
melk naar hygiënische kwaliteit. Dit is indertijd
door het Landbouwschap en het Centraal Orgaan
voor Melkhygiëne bepleit.
Een eerste gesprek is vervolgens gewijd aan de
nieuwe grondslagen voor het prijsbeleid, welke
naar het oordeel van het Landbouwschap in het
bijzonder in acht moeten worden genomen bij de
prijsvaststelling van de melk voor de periode
1 april 1964/1 april 1965. Deze nieuwe grondsla
gen zullen naar de mening van het Landbouw
schap ook betrekking moeten hebben op de graan
prijzen. Dit is om tweeërlei reden van belang. Ten
eerste bij het bepalen van het Nederlandse stand
punt inzake het E. E. G.-graanprijsbeleid en ten
tweede voor het geval zich de situatie voordoet
dat er toch nog voor 1964 graanprijzen alleen voor
Nederland moeten worden vastgesteld.
Tegenwoordig de bedrijfsopvolging in de landbouw in bet middelpunt van de belangstelling staat? Natuurlijk
wist U dat. Het is ook allerminst een nieuw, thans pas opduikend verschijnsel. Dat de zoon zijn vader in het
landbouwbedrijf opvolgt is vermoedelijk een verschijnsel ongeveer even oud als de mensheid.
Door alle tijden heen zal dit feit wel problemen hebben opgeworpen. Dat er thans zeer speciaal aandacht aan
wordt geschonken, moet dus wel zeer speciale redenen hebben. Inderdaad, dit is het geval. Het zou misschien zeer
interessant zijn om eens in de geschiedenis der oudheid na te gaan of en zo ja welke problemen t.a.v. dit vraagstuk in
het grijs of later verleden voorkwamen. We doen dit nu niet, maar willen eens aandacht schenken aan het probleem
zoals dit zich thans voordoet.
Het is eigenlijk niet juist om te spreken van het probleem, het betreft hier een grote verscheidenheid van pro
blemen, variërend van geval tot geval. Toch is ondanks veel verscheidenheid wel sprake van een aantal ongeveer
gelijke verschijnselen.
De problemen betreffen zowel de vader die het bedrijf verlaat als de zoon die het bedrijf van hem overneemt.
BEGINNEN we eens met de vader. Welke vragen zullen zich aan hem voordoen. Ik noem er enkele.
Is mijn vermogen groot genoeg om van mijn vermogensopbrengsten te kunnen leven? Welk bedrag zal ik aan
mijn mij opvolgende zoon moeten lenen en zal hij in staat zijn uit zijn bedrijf mij rente te betalen? Welke rol speelt
het feit dat ik meerdere kinderen heb? Zal ik in staat zijn om op één of andere wijze mijn te geringe vermogens-
inkomsten aan te vullen? Welke zijn de fiscale gevolgen als ik mijn bedrijf beëindig?
En de zoon? Hoe groot is mijn eigen vermogen? Hoeveel en van wie en op welke voorwaarden kan ik lenen?
Biedt het bedrijf mij redelijke waarborgen dat ik uit de opbrengst met mijn gezin zal kunnen leven en ook nog iets
voor oudedagsverzorging kan sparen? Kan ik niet beter bij de tegenwoordige loonhoogte bij derden gaan werken,
enz. enz. j j
Stellig werden deze vragen ook in vroeger tijden gesteld. Als zodanig is er „mets nieuws onder de zon maar in
onze tijd drukken deze vragen toch wel extra-zwaar.
ALS een b.v. 60-jarige vader en zijn b.v. 30-jarige zoon voor deze problemen staan, kost dit meermalen nachtrust.
Vader redeneert als volgt. Mijn vermogen is f200.000,—. Voor de bouw van een eenvoudige passende woning
is nodig f30.000,— (exclusief bouwgrond). Resteert f 170.000Als ik hiervan, de lening aan mijn zoon inbegrepen,
gemiddeld 4 rente trek is dit per jaar f
Stel de huurwaarde van mijn huis op 700,
Dan is mijn inkomen f 7.300,—
Hiervan moet ik betalen aan Inkomstenbelasting f 831,
Mijn vermogensbelasting Personele belasting kost „1 000,
Resteert afgerond
of na aftrek van de huurwaarde der woning
resteert als geldinkomen f 5-000.
Ef N blijft er dus voor vader als leeftocht wellicht nog evenveel over als thans bij het loonoverleg in Nederland
H het minimale loon wordt genoemd. Hier volgt direct de vraag, hoe de levensomstandigheden van deze
vader zijn.
Het is zeer goed mogelijk dat hij van dit inkomen wel meent te kunnen leven, maar het omgekeerde is ook
mogelijk. Dat over vijf jaren de A.O.W. zijn positie zal kunnen verbéteren is een troost op 3 jaar afstand.
Misschien kan hij in deze periode nog voor een deel in het bedrijf blijven deelnemen of op andere wijze zijn in
komen nog wat aanvullen. Men realiseert zich lang niet altijd dat iemand met een niet onaardig vermogen van
f200.000,in geen betere inkomenspositie verkeert. Denk echter maar eens aan het geval dat vaders gehele ver
mogen in zijn bedrijf is belegd. Hoeveel risico blijft hij dan niet dragen. We willen een vogende week nog eens verder
praten. MEIJERS.
„1.831,—
f5.700-
700,-