Ir. Knottnerus in Algemene Vergadering K.N.L.C.
893
o.m. over:
DE LONEN
HET MELKPRIJSBELEID
LAND- EN TUINBOUWONDERWIJS
DE BESTE DIEPTE-INVESTERING
HET ONDERWIJS VOOR
LAND- EN TUINARBEIDERS
VB IJ DAG 2 5 OKTOBER 1963
DE voorzitter van het Koninklijk Nederlands
Landbouw Comité ir. C. S. Knottnerus heeft
bij de opening van de Algemene Vergadering van
het K.N.L.C. op 22 oktober j.l. een rede uitge
sproken, waarin hij een aantal actuele onderwer
pen aansneed.
Ir. Knottnerus wees in het begin van zijn rede
op de recente moeilijkheden ontstaan door het
doorbreken van het loonsysteem. Voor het systeem
van de loonvorming in Nederland, vastgelegd in
C. A. O.'s is een apparaat opgebouwd (College van
Rijksbemiddelaars, Stichting van de Arbeid, S.E.R.
en Planbureau) waarmee de Nederlandse Over
heid en bedrijfsleven trachten onze economie zo
danig te ontwikkelen dat wij tot een steeds gro
tere welvaart geraken.
Wat wij in Nederland tot nu toe deden, aldus
ir. Knottnerus, was gezamenlijk, d.w.z. overheid,
werkgevers en werknemers, afspreken hoe de ver
deling tussen lonen en investeringen ongeveer zal
zijn. Daarbij dient in aanmerking te worden ge
nomen dat praktijken alleen het niet voor het zeg
gen hebben. Allerlei factoren van buiten of kun-
nén de zaak in de war sturen en de S. E. R. gaat
ieder half jaar na of bijgestuurd moet worden.
De toekomstige ontwikkeling vloeit echter voort
uit de huidige situatie en niet uit de geplande.
UOOR de ontwikkeling van het land- en tuin-
bouwonderwijs is in de komende jaren nog
grote inspanning nodig. Het gaat daarbij allereerst
om twee dingen: het in te voeren leerlingenstelsel
zal geleidelijk tot ontwikkeling moeten worden ge
bracht en het zal dienen te komen tot verbetering
van de deelneming van toekomstige werknemers
aan het onderwijs, aldus minister Biesheuvel bij
de opening van twee lagere tuinbouwscholen in het
Westland.
Minister Biesheuvel was van mening, dat zonder
goed land- en tuinbouwonderwijs een gezonde ont
wikkeling van de land- en tuinbouw niet mogelijk
is en dat daardoor land- en tuinbouwonderwijs de
beste diepte-investering in de landbouw is. Hij stel
de daarbij tevens, dat de geslaagde vernieuwing van
het landbouwonderwijs de lagere land- en tuin
bouwschool reeds tot een volwaardige lagere be-
roepsschool heeft gemaakt.
Op de vernieuwing van de lagere land- en tuin
bouwscholen zullen moeten volgen: een vernieu
wing van de middelbare land- en tuinbouwscholen
de huidige middelbare land- en tuinbouwschol
is als enige vorm van middelbaar onderwas ver
ouderd en zal aan nieuwe eisen moeten worden
aangepast, waarbij de ouders een grotere keuzemo
gelijkheid wordt geboden en de invoering van
het leerlingenstelsel, in het bijzonder voor de meest
praktisch ingestelde oud-leerlingen van lagere land
en tuinbouwscholen voor wie de middelbare school
niet de passende vervolgopleiding is. De minister
vertrouwde, dat de commissie onder voorzitterschap
van prof. ir. A. Moens advies zal uitbrengen over
een praktisch systeem om het leerlingenstelsel in
de land- en tuinbouw toe te passen.
Voorts zal in de komende jaren veel aandacht
moeten worden besteed aan vernieuwing van de
inhoud van het onderwijs. Hiervoor is de gezamen
lijke inspanning van overheid, landbouw- en land
arbeidersorganisaties, leraren en paedagogische
bureaus der centrale landbouworganisaties nodig.
MINISTER Biesheuvel wees in zijn rede bij de
opening van een nieuw schoolgebouw in het
Westland ook op de mogelijkheden tot het volgen
van land- en tuinbouwonderwijs voor toekomstige
land- en tuinarbeiders. Deze zijn voldoende aan
wezig en zullen met invoering van het leerlingstel
sel nog worden verbeterd. De lagere land- en tuin
bouwschool is ook voor toekomstige geschoolde
werknemers de aangewezen basisopleiding, vak-
kennisonderwijs en hand- en vakwaardigheidson-
derwijs. Voor oudere werknemers zijn er bovendien
mogelijkheden gekomen tot het volgen van prak
tische cursussen, die voor de nodige bijscholing kun
nen zorgen. Er wordt evenwel door land- en tuin
arbeiders nog te weinig gebruik gemaakt van de
opleidingsmogelijkheden, zeker, indien daarbij wordt
gelet op de hoge graad van geschooldheid waaraan
de werknemers in de land- en tuinbouw nu reeds,
in de toekomst nog meer, moeten voldoen.
Werkgevers en werknemers gaan intussen het
vraagstuk van de opleiding van het toekomstig per
soneel als een gezamenlijk probleem van het be
drijfsleven zien en dat is een winstpunt met alle
aanleiding om initiatieven te steunen.
Onze huidige situatie is nu zodanige, dat
van een gereglementeerd ingrijpen nauwe
lijks meer sprake is. Wij zijn nu zeer dicht
genaderd bij een zeer primitieve toestand,
waar iedereen probeert voor zichzelf het
grootste gedeelte van de koek te bemachti
gen. Waar dit toe zal leiden is volkomen
duidelijk als men de ontwikkeling van de
industrie tot op heden goed bestudeert. Er
zijn mensen, die de theorie verkondigen van
vrije loon- en prijsvorming maar deze vrije
economie heeft ons zo nu en dan tot ontzet
tende crises gevoerd. De huidige voorstan
ders van vrije loonvorming en bedrijf sge-
wijze afwijking van C. A. O.'s mogen dit nog
wel eens bedenken. Voor de overheid is dat
nog in veel sterkere mate het geval want het
ingrijpen van de overheid dient m.i. voor
namelijk gericht te zijn op het voorkomen
van calamiteiten; op het in evenwicht hou
den van de economie en om er voor te zor
gen, dat geen van de staatsburgers of een
groep van onderdanen in de verdrukking
komt.
Ir. C. S. Knottnerus, Voorzitter K. N. L. C.
HET blijkt echter in de huidige situatie, dat
noch de werkgevers noch de werknemers zich
wensen te houden aan de bestaande collectieve
arbeidsovereenkomsten. Dit instituut wordt daar
door ernstig bedreigd, en dit niet alleen, maar ook
he.t gehele stelsel van geordende loonvorming zo
als wij dit kennen. Het lijkt dus verstandig de
oorzaak van dit verschijnsel weg te nemen. De
belangrijkste oorzaak is dat ondernemingen kans
zien om door het inschakelen van meer arbeid
meer winst te maken.
Dit zal echter gepaard moeten gaan met een
flinke loonsverhoging, omdat anders de winstmo
gelijkheid van de bedrijven nog groter wordt, waar
door de situatie in de toekomst alleen maar wordt
verslechterd. Bovendien leidt hoger loon tot een
gunstiger verhouding van arbeidbesparende ma
chines tot arbeidvragende en deze is hard nodig.
Nu Nederland binnen de E. E. G. toch een uitzon
derlijk laag loon- en prijspeil heeft en aanpassing
toch in de loop van de overganstijd moet worden
verwacht is dit temeer een reden om een flinke
stap in de richting van een Europees loonpeil te
doen. Het is echter duidelijk en dit is een taak van
de overheid, dat men tegelijkertijd op moet pas
sen dat ook het prijspeil in de richting van het
Europees prijspeil gaat en dat alle abnormale si
tuaties binnen ons economisch stelsel, zoals huur
subsidies e.d. worden afgeschaft.
Er moet gezorgd worden, dat de grotere hoe
veelheid loon die de onderneming moet betalen
ook daar terecht komt waar zij beslist nodig is en
dat is bij de huishuren, opdat de huursubsidies
kunnen worden afgeschaft en ook bij de prijzen
van vele landhouwprodukten, opdat de achterstand
in beloning van boer en landarbeider kan worden
ingelopen. Bovendien zal de overheid moeten zor
gen, dat ook de vergeten groepen aan hun trek
ken komen.
Het is voor mij duidelijk, dat dit complex van
maatregelen alleen succes zal hebben als alle par
tijen willen samenwerken. Maar dat houdt dan
ook in, dat allen zich weer aan de gemaakte af
spraken zullen moeten houden, want anders be
tekent het alleen maar dat de zaak op een hoger
niveau op dezelfde voet wordt voortgezet.
Om praktisch te zijn lijkt een uitvoering in 2
gedeelten de juiste, n.l. een algemene loonmaat
regel op een bepaalde dag, zeg 1 januari a.s., waar
bij ook de regering partij is. Daarna kan de bij
het aflopen van de C.A.O.'s de normale proce
dure worden gevolgd. Over de concrete hoogte
van deze beide loonsverbeteringen valt nu nog
alleen maar te zeggen, dat ze een einde moeten
maken aan zwart loon, liefst zonder de toekom
stige werkgelegenheid in gevaar te brengen.
DE SITUATIE IN DE LANDBOUW
BETREFFENDE de slechte situatie in de land
bouw merkte ir. Knottnerus op dat de moei
lijkheden zich vooral voordoen bij die produkten
die men gewoonlijk tot de eerste levensbehoeften
rekent (eieren, melk, aardappelen, suiker en
granen). Men hoort tegenwoordig vaak de vraag:
waarom past de landbouw zich niet aan de ge
wijzigde omstandigheden aan
Is het landbouwbedrijf ook niet een economische
bezigheid en moet dit ook niet voor de markt pro
duceren, waarbij de prijs als regulator voor de
markt dienst kan doen. Men gaat nog wel eens
verder en beweert dat het de huidige structuur
van de landbouw is welke oorzaak is van alle
moeilijkheden.
Als een groot concern de landbouwproduktie in
Nederland zou overnemen dan zouden alle moei
lijkheden spoedig zijn opgelost.
Afgezien van het feit of dit maatschappelijk
wenselijk zou zijn, waarover in Nederland ver
schillende meningen zullen bestaan en waarbij de
boerenstand zich met hand en tand tegen zo'n
produktiesysteem zou verzetten worden daar
bij toch ook twee belangrijke dingen over het
hoofd gezien. In de eerste plaats dat de landbouw
produktie niet in een fabriek, maar buiten op het
veld plaatsvindt, waardoor geen vaste planning
van de arbeid van tevoren kan worden opgesteld.
Iedere dag opnieuw is men verplicht naar de
weerssituatie en de bodemtoestand te kijken voor
dat men kan besluiten wat er moet gebeuren op
die dag. Ook de invloed van het weer op de op
brengst, dus op de rentabiliteit, is bijzonder groot.
Men moet dus altijd weer een behoorlijke marge
nemen. Ook een groot concern zou dit moeten
doen. Maar er is nog een belangrijke oorzaak
waardoor, hoe men de produktie ook organiseert,
de moeilijkheden nooit zullen verdwijnen en dit
is nooit duidelijker gedemonstreerd dan in de af
gelopen jaren op de aardappelmarkt. Hier wordt
de produktie-aanpassing aan de wet van vraag en
aanbod overgelaten, althans dat was de bedoeling.
Zodra echter de aanpassing zodanig is gelukt, dat
redelijke winstgevende produktie is bereikt, komt
heel Nederland in rep en roer en moet er worden
ingegrepen.
Ir. Knottnerus wees in dit verband ook op de
de grote overschotten van boter en suiker, die in
enkele maanden tijds als sneeuw voor de zon ver
dwenen en in tekorten werden omgezet.
HIJ ontkende niet, dat bijv. in de melkveehou
derij vandaag aan de dag velen de mening
zijn toegedaan dat, een goede prijs de zaak wel
gezond zou maken, maar het zou toch ook onjuist
zijn te denken, dat men in de landbouw zijn ogen
sluit voor de realiteit. Wij voelen ons alleen maar
hulpeloos omdat wij zo weinig andere mogelijk
heden zien en als wij ze zien, omdat die andere
mogelijkheden nog zoveel moeilijkheden in zich
bergen. Het is een onomstotelijk feit, dat de hoe
veelheid arbeid, met moderne machines verricht,
op veel kleine bedrijven zo gering gaat worden.
Wat moet men dan daarvoor in de plaats stellen
en wat moet diegene doen die op grond zit die al
leen maar voor melkveehouderij geschikt is, als
niet uit deze melk en het bijbehorende vlees het
redelijk inkomen kan worden verkregen? In vele
gevallen is het niet zo, dat men niet geneigd zou
zijn te veranderen, maar dat men niet weet waar
heen en in welke richting en dat men niet weet
wat men moet doen. Ondertussen zit men in een
cirkel van afnemende inkomsten en steeds hoger
wordende kosten, waarbij dan nog komt, dat de
laatste twee jaren speciaal voor de veehouderij
wel bijzonder duur en slecht zijn geweest.
De oprichting van het Ontwikkelings- en Sane
ringsfonds heeft een ogenblik de hoop doen leven,
dat spoedig oplossingen zouden worden gevonden.
De ongeveer een jaar geleden begonnen werk
zaamheden van dit fonds tonen echter aan dat,
zelfs al beschikt men over middelen, het nog niet
eenvoudig is om op korte termijn oplossingen aan
de hand te doen. Gelukkig ziet het er nu naar uit,
dat binnenkort met de beschikbaarstelling van
gelden voor bedrijfsbeëindiging kan worden be
gonnen.
(Zie verder volgende pag.)