DELTAWERKEN
VB IJ DAG 18 OKTOBER 1989
Hetzelfde dijkvak wordt op Deltahoogte gebracht.
belang aequivalerend percentage wordt vastge
steld. Bij het afwegen van het nationaal belang
dient o.i. in het bijzonder in aanmerking te wor
den genomen:
le. dat de Deltawet de beheerders verplicht tot
uitvoering van werken, waarvan de plannen
door de Minister worden vastgesteld;
2e. dat door de Deltawerken een reeks van belan
gen worden gediend waarvan er slechts een
deel voor het opleggen van speciale bijdragen
via de aanslag in het dijkgeschot grijpbaar is;
3e. dat bij de afsluiting van de Zuiderzee en de
Brielse Maas geen verrekeningen hebben plaats-
gevonden, m.a.w. aan derden geen bijdrage in
de kosten is opgelegd;
4e. dat in nabuurlanden het nationaal belang voor
de versterkingswerken hoog wordt aangeslagen.
In Duitsland, één van de E.E.G.-landen, komt
het percentage van de rijksbijdrage praktisch
neer op 95.
Deze zojuist genoemde factoren geven steun aan
de opvatting dat het nationaal belang aanzienlijk
hoger moet worden aangeslagen, dan tot uitdruk
king komt in een bijdragepercentage van 75.
Uitdrukkelijk merken wij hierbij op, dat het niet
in de bedoeling ligt, om een percentage van 100 na
te streven, Hiertegen verzet zich het feit, dat de
vanouds op de waterschappen rustende taak niet
alleen 't onderhouden van de buitenwaterkeringen
omvat met periodieke verhogingen, maar ook
wordt bepaald door de plicht het risico van storm
schade te dragen.
Het nationale belang, dat bij deze werken
is betrokken dient bij de kostenverdeling tussen
het rijk en de waterschappen zo goed mogelijk tot
uitdrukking te komen. Ditzelfde geldt voor de door
het rijk op te leggen bijdrage in de door haar uit
gevoerde dijksverzwaringen. En dit geldt eveneens
voor de bijdragen waartoe de waterschappen ver
plicht kunnen worden uit hoofde van de bespaarde
versterkingskosten als gevolg van de aanleg van de
afsluitdammen. Het Bestuur van onze Polderbond
Is dan ook van mening, dat een percentage van 95,
resp. 5 meer in overeenstemming zou zijn met het
nationaal belang.
STIJGING DER KOSTEN
VOOR het onderzoek naar de draagkracht van de
streek zijn de meest voor de hand liggende
gebieden gekozen, zo leest men in de memorie van
toelichting.
Op welke wijze die onderzoekingen zijn ver
richt en van welke gegevens daarbij gebruik is
gemaakt, wordt echter niet meegedeeld. Het lijkt
gewenst dat hieromtrent nadere details in de open
baarheid worden gebracht. Het moet n.l. niet uit
gesloten worden geacht dat de basisgegevens wel
ke zijn gebruikt thans niet meer met de werke
lijkheid overeenstemmen. De stijgende tendens van
kosten kan oorzaak zijn dat verzameld cijferma
teriaal spoedig veroudert en aan waarde inboet
naar mate de tijd verstrijkt. Proefberekeningen,
door een aantal Zeeuwse waterschappen opgesteld,
hebben duidelijk doen uitkomen dat de onder
houdskosten der waterkeringen de laatste jaren
aanmerkelijk zijn gestegen.
Indien het in het ontwerp vastgelegde percentage
van 75 belangrijk wordt verhoogd, dan betekent dit
voor de waterschappen met een groot draagvlak een
aanmerkelijke verbetering. Hetzelfde geldt voor de
waterschappen waar de maximale draagkracht nog
niet is bereikt.
Weliswaar opent het wetsontwerp de mogelijk
heid van het toekennen van een bijzondere bijdrage
aan die waterschappen, waarvoor de algemene bij
drage niet voldoende is, m.a.w. waar de draagkracht
is of zal worden bereikt, doch dit impliceert niet
dat hiermede alle waterschappen zijn gebaat.
FACULTATIEF
r redactie van art. 9 is bovendien facultatief
gesteld. Op aanvraag van de belanghebbende
„kan" de minister een bijzondere bijdrage toeken
nen indien de draagkracht daartoe aanleiding geeft.
Ofschoon tegen de beslissing van de minister voor
ziening kan worden gevraagd bij de Kroon lijkt
het toch wel zeer gewenst om de facultatieve be
woording van het betreffende artikel te vervan
gen door een imperatieve en dus het woord „kan"
te wijzigen in „xoordt", waardoor het recht op
een bijzondere bijdrage in de wet uitdrukkelijk
wordt vastgelegd. Volgens hetzelfde artikel, n.l.
artikel 9, bepaalt de minister de draagkracht van
het belanghebbend gebied. Daarbij wordt uitgegaan
van de norm dat de jaarlijkse hoogwaterkeringslas-
ten 10 °/o van de pachtwaarde van de tot het belang
hebbend gebied behorende ongebouwde eigendom
men, vermeerderd met 5 ®/o van de belastbare op
brengst van de gebouwde eigendommen van dat
gebied, niet mogen overschrijden.
In Zeeland hebben verschillende waterschappen
deze aanvaardbare draagkracht reeds verre over
schreden, zodat deze in aanmerking komen voor
een totale rijksbijdrage van 75 °/o 25 °/o 100
Ondanks de toekenning van een bijzondere bijdrage
van 25 #/o zullen verschillende waterschappen toch
nog boven hun draagkracht belast kunnen blijven
als gevolg van hoge kosten uit hoofde van hun zorg
voor de waterkeringen. Om die reden blijft dan ook
de noodzaak bestaan, dat naast de Bijdragenwet
Deltawerken, die voorziet in de toekenning van
éénmalige bijdragen in de kosten van de delta
werken, een z.g. tweede kering" in de vorm vcm
een Algemene Bijdragenwet wordt vastgesteld,
Slechts deze wet zal de waarborg kunnen ver
schaffen, dat op de schouders van de schotplich-
tigen in het belanghebbend gebied geen ondrage
lijke lasten worden geladen en dat de overige ta
ken van het waterschap hierdoor niet in het ge
drang komen.
De Zeeuwse waterschappen hebben naast de
zorg voor de waterkeringen een omvangrijke taak
op het gebied van de waterbeheersing en het we-
genonderhoud. Wanneer een te groot gedeelte van
de beschikbare middelen moet worden aangewend
voor de kering van het buitenwater zal dit toi
onvermijdelijk gevolg hebben, dat de aan het bin-
877^
nenbeheer te besteden koeten moeten worden ge
drukt tot schade vooral van die ingelanden, dig
het merendeel van het geschot opbrengen.
Tenslotte dient hierbij in aanmerking te worden
genomen, dat in die waterschappen waar in de af
gelopen jaren herverkavelingswerken in uitvoering
waren de aan de waterlopen en de wegen bestede
kosten relatief laag zijn geweest. Na voltooiing van
deze werken zullen de normale onderhoudskosten
daarvan in aanzienlijke mate stijgen.
DE ALGEMENE BIJDRAGENWET VERVALLEN
DIJ de behandeling van de Deltawet werd toege-
zegd, dat een spoedige indiening van de Bij
dragenwet Deltawerken zou plaats vinden, aanvan
kelijk met het vooruitzicht, dat tegelijkertijd een
ontwerp voor een Algemene Bijdragenwet zou wor
den ingediend, welke tevens zou moeten dienen ter
vervanging van de Wet op de calamiteuze polders.
Deze beleidszwenking van de minister hebben we
altijd in Zeeland diep betreurd. In de memorie van
toelichting op de Bijdragenwet Deltawerken treft
men de motivering aan van het achterwege laten
van een Algemene Bijdragenwet. Gesteld is n.l. dat
bij nader inzien een algemene bijdragenregeling het
welhaast onvermijdelijke gevolg zou hebben dat 'n
deel van de in het waterschapsbestel nog bestaande
zelfstandigheid en verantwoordelijkheid zou dreigen
te loor te gaan. En dit acht de minister ongewenst.
Op zichzelf moet het worden gewaardeerd, dat do
minister voor het behoud van de zelfstandigheid
Van de waterschappen opkomt. Deze zelfstandigheid
|s een hoeksteen van een gezond en krachtig water--
echapsbestel.
Naar onze mening wordt echter de waterschaps
zelfstandigheid juist bevorderd door regelingen
Welke een waarborg verschaffen tege» financiële
overbelasting van deze instellingen.
We realiseren ons dat als tegemoetkoming voor
het niet meer invoeren van een Algemene Bijdra-j
genwet in de Bijdragenwet Deltawerken het begrip
„belanghebbend gebied" is geïntroduceerd en dafcj
tevens de garantieregeling van 10 °/o van de pacht-^
waarde van de ongebouwde eigendommen en 5 °/«r
Van de belastbare opbrengst van de gebouwde
eigendommen werd ingebouwd. Het behoeft ech
ter geen betoog, dat de Algemene Bijdragenwet
althans voor wat de Zeeuwse waterschappen be
treft, verre de voorkeur verdient omdat deze rege-
ling de waterschappen zou behoeden tegen de ho
ge jaarlijkse onderhoudslasten van de zeewerin
gen. De argumenten voor het prijsgeven van de
Algemene Bijdragenregeling zijn o.i. dan ook niet
overtuigend. Het bestuur van de Zeeuwsche Polder
en Waterschapsbond heeft in zijn advies aan de
Unie aangedrongen op een Algemene Bijdragen
wet, die mede de wet van 19 juli 1870 zou kun
nen vervangen.
WAT ZIJN „KOSTEN"
UET is niet mogelijk thans detailkwesties te be-
spreken, dit zou ons te ver voeren. Maar toch
wil ik nog wijzen op enkele punten die bij de uit
voering van de wet, naar het mij voorkomt, van
essentieel belang zullen blijken te zijn.
Een belangrijk punt is welke inhoud zal worden
gegeven aan het begrip „kosten van de werken".
Volgens artikel 10 derde lid kunnen daaronder da
kosten van uitvoering worden begrepen en de me
morie van toelichting omschrijft dit nader met da
mededeling: „Globaal kan worden gesteld, dat tot
die kosten gerekend kunnen worden alle aan de
uitvoering van de werken en voorzieningen ver
bonden uitgaven, voor zover niet vallende onder
de normale personele en materiële uitgaven van
het uitvoerend lichaam". Waarom, zo vragen wij
ons af, moet dit artikel zo vaag worden gesteld
waarom wordt niet zonder meer gezegd dat de
kosten van voorbereiding en uitvoering tot de
kosten der werken worden gerekend. Het is o.i.
toch volkomen logisch en redelijk dat de kosten
van voorbereiding en toezicht als integrerend deel
van de werken worden beschouwd.
MENINGSVERSCHILLEN OVER KOSTEN
WATERSCHAPPEN die in eigen beheer omvang
rijke werken als dijksverzwaringen moeten
uitvoeren, zullen daarvoor vanzelfsprekend extra
kosten moeten maken en hun technische dienst moe
ten uitbreiden. Zo gezien zullen de aan de dijksver
zwaringen verbonden voorbereidings- en uitvoe
ringskosten wel nimmer tot de normale personele
en materiële uitgaven behoren. Ware dit wel het
geval dan zou dit betekenen dat de waterschaps
diensten onder normale omstandigheden overbezet
zouden zijn. Dit zou toch wel een veronderstelling
zijn die elke grond mist. Wij vrezen dat artikel 10
lid 3 volgens zijn huidige redactie aanleiding zal
kunnen geven tot meningsverschillen tussen het
rijk en de waterschappen over de vraag of bepaalde
kosten al dan niet tot het werk moeten worden ge
rekend. Wij gronden deze veronderstelling op de
ervaringen die wij in de afgelopen jaren hebben
opgedaan bij de voorschotverlening. Immers op de
kosten van een ingenieursbureau wordt een rijks
voorschot verstrekt maar niet op de voorbereidinge
en toezichtkosten voor werken, welke yn eigen
beheer werden gevoerd. Met het oog hierop zon
de rechtszekerheid van de waterschappen er mede
zijn gediend en zouden alle mogelijke menings
verschillen zijn uitgesloten indien voor de hier.
bedoelde kosten een vast percentage van de aan-
nemingssom werd gesteld, gebaseerd op ervarings
cijfers dan wel berekend volgens objectieve maat
staven.
(Zie i*I#er p^jizm S79J