BIJDRAGENWET 876 ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD (Vervolg van 1ste pagina) BEGRIP „BELANGHEBBEND GEBIED" VOLKOMEN NIEUW WA dit korte resumé over hetgeen is voorafge- gaan aan de Bijdragenwet Deltawerken ko-« men wij thans tot het wetsontwerp zelf, waarvan ik de hoofdpunten onder Uw aandacht wil bren gen. De kern van het ontwerp Bijdragenwet Delta werken wordt bepaald door twee elementen, n.l.: het nationaal belang der werken en de draag kracht van het belanghebbend gebied. Deze zijn bepalend voor de hoogte van de éénmalige rijks bijdrage in de kosten van deze kapitaalwerken. Het begrip „belanghebbend gebied" is volkomen nieuw. In het wetsontwerp wordt dit in art. 2 om schreven als: De gebieden, welke door de tot standkoming van de deltawerken beveiligd wor den tegen hoge stormvloeden. De aanwijzing als belanghebbend gebied heeft plaats door de minister vanVerkeer en Waterstaat, Gedeputeerde Staten van de provincie gehoord. Onder „belanghebbend gebied" is dus te verstaan het gehele gebied dat bij de waterkering belang heeft, ongeacht de feitelijke situatie wat betreft het beheer van deze waterkeringen. Dientenge volge zullen ook de aangrenzende gebieden, die behoren tot waterschappen welke geen hoogwa- ferkeringen in beheer en onderhoud hebben en die welke niet in waterschapsverband zijn inge deeld in de kosten moeten bijdragen. Het criterium van de bijdrageplicht is derhalve het al of niet beschermd of beveiligd worden door de hoogwa terkeringen. Naar het ons voorkomt zal de aanwijzing van de belanghebbende gebieden in Zeeland uitge zonderd Zeeuwsch-Vlaanderen weinig aanlei ding geven tot verschil van opvatting. Volgens de memorie van toelichting is men bij het verrichten van onderzoekingen naar de draag kracht ervan uitgegaan, dat de Zeeuwse eilanden elk als één geheel zullen worden beschouwd en dat ook Zeeuwsch-Vlaanderen voorshands als één geheel is opgevat. Dit wijst erop, dat verwacht kan worden, dat de aanwijzing ex art. 2 van de Bijdragenwet door de minister van Ver keer en Waterstaat wat de Zeeuwse eilanden betreft dienovereenkomstig zal plaats hebben en dus het belanghebbend gebied en het ter ritoir van de waterschappen daar identiek zul len zijn. ONDUIDELIJKHEDEN IN WET EN MEMORIE VAN TOELICHTING VERWACHT mag worden, dat aanwijzing van Zeeuws-Vlaanderen als één belanghebbend gebied door G. S. van Zeeland in nadere beschou wing zal worden genomen. Indien de minister mocht afwijken van het advies van G. S. kan het college tegen de ministeriële beschikking voor ziening vragen bij de Kroon. Het komt mij voor dat de begrenzing van het belanghebbend gebied uitsluitend op waterstaat-technische gronden en niet op grond van financiële overwegingen kan geschieden. Een aanwijzing volgens welke normen door het belanghebbend gebied moet worden bijgedragen bevat noch de wet noch de memorie van toelich ting, zodat de vraag rijst of de bijdrage dezelfde is als die welke voor het eigenlijke waterschaps- gebied zal gelden, of minder. Onduidelijk is ook de betekenis van artikel 8, 2e lid, luidende: „De Staten van de provincie re gelen voor zoveel nodig de wijze waarop het be langhebbend gebied aan zijn bijdrageplicht vol doet". Voor zover deze aangeglegenheid van in terprovinciale aard zal zijn, zal de wet of do Kroon ook hieromtrent nadere voorzieninen die nen te treffen. BIJDRAGE EEN VOORUITGANG, ECHTER ONVOLDOENDE! DÉN van de maatstaven welke voor de kosten- verdeling tussen het rijk en het belanghebbend gebied worden gehanteerd, is het belang dat het rijk en de streek geacht wordt bij de totstand koming der werken te hebben. Met inachtneming van de draagkracht van de streek heeft dit beginsel er toe geleid, dat de per centages 75 en 25 in het wetsontwerp zijn opgeno men. In artikel 3 wordt bepaald, dat een rijksbijdrage van 75 °/o wordt toegekend in de kosten van door beheerders uit te voeren werken, terwijl volgens artikel 6, dat als complement op het eerstgenoemde artikel is te beschouwen, aan de beheerders een bijdrage van 25 oplegt in de kosten van door het rijk uitgevoerde werken. De hier bedoelde rijkswer ken bestaan uit twee groepen: de afsluiting van de zeearmen als gevolg waar van de hoogwaterkeringen geen of slechts een geringe versterking behoeven; b. de door het rijk verhoogde en verzwaarde hoog waterkeringen. De aan de waterschappen op te leggen bijdrage van 25 wordt in het eerstgenoemde geval be rekend van de bespaarde versterkingskosten en in bet tweede geval van de door het rijk werkelijk be taalde kosten. We moeten erkennen dat de percentages 75 en 25 een vooruitgang betekenen t.o.v. de oude formule, Het dijkvak Hoedekenskerke HavenBoonepolder in oude toestand. die tijdens de behandeling van het ontwerp Delta wet in de beide Kamers der Staten-Generaal zoveel bezwaren en protesten heeft uitgelokt. Maar vol doende is deze verhoging ik kom hier straks nog op terug zeer zeker niet. DE AANPASSINGSWERKEN UET wetsontwerp bevat nog meer belangrijke be- palingen over de bijdragepercentages en wel t.a.v. de aanpassingswerken. Deze aanpassingswer- ken moeten wij ook weer onderscheiden in twee groepen n.l.: Ie. de aanpassingswerken welke een noodzakelijk gevolg zijn van de afsluiting van de zeearmen. 2e. de aanpassingswerken welke een gevolg zijn van de versterking van de hoogwaterkeringen. Voorbeelden van de eerste categorie zijn de vier gemalen welke het waterschap Nooi*d-Beveland heeft moeten stichten, omdat natuurlijke lozing niet meer mogelijk was tengevolge van de afsluiting van de Zandkreek en het Veerse Gat. Voorbeeld van een aanpassingswerk behorende tot de 2de categorie is het verlengen van een sluis- koker of persleiding van een gemaal eventueel ge paard gaande met een vergroting van de capaciteit indien deze voorzieningen het directe gevolg zijn van de verhoging en verzwaring van de voorliggen de zeedijk. Voor de eerstgenoemde aanpassingswerken geldt een bijdragepercentage van 100 en voor de tweede categorie van 75. De voorschotten welke thans op de rijksbijdragen worden ontvangen, zijn dus afge stemd op de in het wetsontwerp vastgelegde per centages. De toekenning van een rijksbijdrage van 100 voor de aanpassingswerken die het gevolg zijn van de afsluiting van de zeearmen zal de belang hebbenden tot tevredenheid stemmen, doch met het vermelde in de memorie van toelichting over de exploitatiekosten van deze werken zijn wij min der ingenomen. Daarin wordt n.l. woordelijk ge zegd: Aangenomen kan worden, dat deze hogere exploitatiekosten voor de beheerders geen on evenredige zware lasten met zich zullen brengen, terwijl tegenover nieuwe vervangende werken vaak naast de noodzakelijke aanpassing nog andere economische voordelen met zich zullen brengen. Toegegeven, dat de in de memorie van toelichting gesignaleerde omstandigheden zich kunnen voordoen, komt het ons toch niet rede lijk voor een vergoeding voor de hogere exploi tatiekosten reeds bij voorbaat geheel uit te slui ten. Behalve door de verhoging en verzwaring van de hoogwaterkeringen wordt volgens artikel 5 van hel wetsontwerp ook een rijksbijdrage \7an 75 °.'o toege kend aan degenen, die werken ter versterking van rwakke plaatsen hebben uitgevoerd. 75—25 I\E tot nu toe genoemde percentages zijn die waarop elk waterschap recht heeft dat dijks- werken uitvoert in 't kader van de Deltawet en die aan de waterschappen in rekening kunnen worden gebracht voor door het rijk tot stand gebrachte Del tawerken. In artikel 9 wordt een en ander nader uitgebouwd en worden de algemene regels verfijnd. Op grond van dit artikel kunnen wijzigingen aangebracht worden in de algemene percentages; zo kan de rijks* bijdrage van 75 °/o worden opgetrokken en kan de bijdrage van 25 °/o aan het rijk worden verlaagd, Deze wijzigingen vinden hun weerslag in de toe kenning van een bijzondere bijdrage dan wel in de verlaging van de door de waterschappen te betalen 25 °/o-bijdrage. De bijzondere bijdrage geldt dus voor: a. de verhoging en verzwaring van de zeedijken; b. de aanpassingswerken uitgevoerd als gevolg van de dijksverzwaringen en c. de versterking van zwakke plaatsen. Als complement op deze bijzondere bijdrage heb ben wij ook hier weer dat een verlaging mogelijk is van de 25 Vo-bijdrage die de waterschappen wordt opgelegd voor: a. de bespaarde versterkingskosten van de zee weringen als gevolg van de afsluiting van de zee* armen en b. de door het rijk uitgevoerde verhoging en ver zwaring van de hoogwaterkeringen. Of een bijzondere bijdrage zal worden toegekend dan wel het bijdragepercentage van 25 zal worden verlaagd hangt geheel af van de draagkracht van de belanghebbende waterschappen, c.q. het belang hebbend gebied. Met betrekking tot de in het wetsontwerp genoem, de percentages van 75 en 25 zou ik nog enkele op merkingen willen maken. De memorie van toelich* ting bij het ontwerp Deltawet bevatte reeds de overweging dat het belang van de werken zozeer een algemeen karakter kan dragen, dat het ver antwoord kan zijn de kosten van bepaalde werken of een deel daarvan voor rijksrekening te nemen, Als beginsel werd gesteld, dat er reden is de spe ciale belangen naar de mate van die belangen en volgens draagkracht te belasten. Krachtens dit be ginsel zouden dan ook de nationale belangen dienen te worden afgewogen tegen de specifieke streek- belangen en zou anderzijds rekening gehouden moe ten worden met de draagkracht. Voor het nationale belang moet dus het rijk betalen en voor de streek- belangen de streek. HET DRAAGKRACHTPRINCIPE; NATIONAAL BELANG HOGER DE toelichting op de Bijdragenwet Deltawer ken geeft grond door de veronderstelling dat de bepaling van de algemene rijksbijdrage on dergeschikt is gemaakt aan de draagkracht. Naar onze mening is dit geen juist uitgangspunt. Het is o.i. logisch, dat voor alles zo objectief mogelijk en los van de draagkracht het aan het nationaal

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 12