Proeven met mestvee op een
akkerbouwbedrijf
832
JAARVERSLAG
I. B. V. L.
1962
In de toekomst geen grazend vee meer in de wei
ZEEUWS LAND- EN TUINBOUWBLAD
ER bestaat momenteel in ons land een toene
mende belangstelling voor de mestveehouderij.
Het aantal slachtingen van nuchtere kalveren blijkt
in de laatste tien jaar met ruim 50 te zijn terug
gelopen. In de andere E. E. G.-landen neemt de
produktie van rundvee op het ogenbhk ëveneens
toe, maar de verwachting bestaat, dat de consump
tie in West-Europa ook nog belangrijk zal stijgen
en dat er in het bijzonder een grotere vraag naar
vlees van jonge dieren zal komen. Momenteel kan
het E. E. G.-gebied nog maar voor ruim 90 in
zijn eigen behoefte aan vlees voorzien. Vooral in
West-Duitsland en Italië blijkt nog een belangrijk
tekort te bestaan. Het lijkt dan ook zeker verant
woord in ons land de vleesproduktie nog verder
uit te breiden. Ondanks het feit dat het aantal be
schikbare nuchtere kalveren reeds aanmerkelijk is
teruggelopen bestaat er nog een groot overschot
en wel speciaal in de maanden februari t/m april.
Gedurende de laatste jaren zijn vele akkerbou
wers zich gaan toeleggen op het mesten van vlees
stieren tot een leeftijd van 15 a 18 maanden. Het
is gebleken dat de mestveehouderij als neventak:
op een akkerbouwbedrijf diverse aantrekkelijke
kanten heeft. Bijprodukten van de akkerbouw, in
het bijzonder bietenkoppen en -blad, kunnen op
deze wijze tot waarde worden gebracht.
Een perceel kunstweide, dat veelal in het bouw
plan is opgenomen, kan worden benut voor bewei
ding door stierkalveren en voor het winnen van
een hoeveelheid hooi voor de winterperiode. Een
nevenvoordeel van weidegang op kunstweide is, dat
het gevaar voor parasitaire infekties minder groot
is. De verzorging van mestvee vraagt betrekkelijk
weinig arbeid. De arbeidsbehoefte is het grootst
In de wintermaanden en kan dan bijdragen tot bet
verhogen van de arbeidsnroduktiviteit van de vaste
arbeidskem van het bedrijf. De geproduceerde stal
mest betekent tenslotte voor vele bedrijven een
welkom nevenprodukt van de mestveehouderij.
IN het jaarverslag van het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Land-
bouwprodukten over het jaar 1962 zijn, afwijkend van de twee voorgaande jaar
verslagen, naast de onderzoekaktiviteiten van het Instituut een aantal artikelen
opgenomen over actuele onderwerpen. Eén dezer artikelen: „Proeven met mestvee
op een akkerbouwbedrijf", door ir. S. Schukking lijkt ons voor onze lezers interes
sant om kennis van te nemen. Wij ontlenen hieraan het volgende.
Zelfvoedering via een voerliek aan de sleufsilo
OP de Proef boerderij De Bouwing is reeds gedurende enkele jaren ervaring
opgedaan met het mesten van vleesstieren. In het kader van de nieuwe
bedrijfssystemen zijn op dit bedrijf een open loopstal en een sleufsilo ge
bouwd. In de loops-al kunnen 20- 24 stierèn worden gehuisvest, terwijl de
silo bestemd is voor het inkuilen van 150200 ton bietenblad. Elk jaar wor
den in de maand januari 2530 stierkalveren van een week tot tien dagen
oud aangekocht en gehuisvest in de bestaande oude koestal.
Het eerste jaar (1960) zijn de kalveren betrokken van enkele proef boer
derijen, het tweede jaar werden de stiertjes aangekocht via een veemarkt.
Vooral'bij deze laatste groep dieren liet gedurende de opfokperiode (met over
wegend kunstmelk) de gezondheidstoestand van de kalveren te wensen over.
Van de 30 aangekochte stiertjes stierven er 4 in de eerste zes weken.
Aangezien er in het eerste jaar nog geen kunstweide aanwezig was hebben
de kalveren toen gedurende de zomerperiode geweid op de Waiboerhoeve te
Millingen aan de Rijn. De meeste dieren hadden toen in meerdere of mindere
mate te kampen met parasitaire infekties. Het jaar daarop, met weidegang
op een kunstweide, werden de dieren niet aangetast. De eerste 2 maanden
van deze weideperiode werd per dier per dag 1 kg eiwitarme kalverbrokjes
verstrekt, de laatste 3 maanden IV2 kg. De groei over de gehele weideperiode
in 1961 bedroeg 950 gr per dier per dag. Medio oktober bedroeg het levend
gewicht van deze 9 maanden oude dieren 270 kg, terwijl in het eerste
jaar dit gewicht bij ongeveer even oude dieren 220 kg was.
In de winterperiode '60'61 hadden de dieren in de eerste helft van deze
periode veel last van huidschimmels en in de tweede helft kwamen veel hor-
zelbulten voor. In de winterperiode van '61'62 liet de gezondheid niets te
wensen over.
In beide jaren werden in de loop van de winterperiode twee systemen van
voedering met elkaar vergeleken n.l. onbeperkte voorraadvoedering met bie
tenkoppen en -bladkuil en beperkte zelfvoedering met hetzelfde produkt. Het
eerste jaar betrof het meer een oriëntering en ook al gezien de gezondheids
toestand van de dieren, was het moeilijk om konklusies te trekken. Er werd
echter de indruk verkregen, dat er geen grote verschillen optraden tussen de
beide proef groepen van 10 stieren.
IN de stalperiode van '61'62 is de proef derhalve herhaald. Van half ok-
tober tot begin december kregen beide groepen eenzelfde hoeveelheid
vers bietenblad en vervolgens tot half januari een gelijke hoeveelheid inge
kuild bietenblad. In beide gevallen werd het rantsoen aangevuld met wat hooi
en krachtvoer.
Aan het eind van deze periode met gelijke voedering was het gewicht van
beide groepen nog nagenoeg gelijk. Hierna werd de ene groep op zelfvoedering
gezet, terwijl de andere op dezelfde wijze a7s voorheen werd gevoederd. Bij de
voorraadvoedering werd per dag zoveel voer verstrekt, dat de restanten aecep-
tabel waren. Naast het kuilvoer werden aan beide groepen per groep per dag
10 kg droge pulp 10 kg B-brok verstrekt, terwijl verder hooi naar behoefte
ter beschikking stond.
Aan het eind van de proefperiode, die ongeveer 2 maanden duurde, bleek de
zelfvoedergroep per dier per dag 45 kg kuil en 0.1 kg hooi en de andere groep
38.7 kg kuil en 0.6 kg hooi te hebben opgenomen. Het eerste rantsoen bevatte
450 gr zw meer dan het tweede. De bruto voeropnamen bedroegen resp.
47.5 en 39.6 kg. Bij de zelfvoederingsgroep waren de voerverliezen (5.7 dus
nog al wat groter dan bij de andere groep (2.3
Na <ïe proefperiode bleken de stieren die op zelfvoedering hadden gestaan,
gemiddeld 7.5 kg per dier meer te zijn gegroeid dan de stieren die het voer
In voorraad verstrekt kregen. Dit verschil in levend gewicht tussen de beide
koppels bleef tot het tijdstip van aflevering 7 weken later) gehandhaafd.
Op een leeftijd van 16 maanden zijn de dieren afgezet. Het levend gewicht
bedroeg toen gemiddeld 495 kg. De stieren die tijdelijk op zelfvoedering had
den gestaan werden na het slachten iets beter beoordeeld dan de andere
groep, ze bleken gemiddeld rijper.
Verder willen wij nog opmerken, dat bij zelfvoedering het dagelijks voeren
der dieren minder tijd vraagt dan bij voorraadvoedering. Het uitmesten daar
entegen vraagt iets meer tijd, aangezien ook de ruimte in de silo geregeld
moet worden schoongemaakt. Dit laatste behoeft echter niet op vaste tijden
te geschieden. De tijdens het weekeinde te verrichten arbeid kan derhalve bij
een systeem met zelfvoedering minimaal zijn.
Al met al mag dan ook worden gekonkludeerd, dat zelfvoedering van bieten
koppen en -bladkuil voor meststieren een aantrekkelijke methode van voeren
is. Wat betreft de financiële resultaten van de mestveehouderij op „De Bou-
wing" kan tenslotte nog worden vermeld, dat het eerste jaar, waarin met het
mesten van stieden werd gestart, het saldo negatief was tengevolge van de
slechte gezondheidstoestand van de dieren. Het tweede jaar daarentegen werd
het netto overschot van het bedrijf ondanks het feit dat meer kunstweide
dan voorheen in het bouwplan was opgenomen als gevolg van de mest
veehouderij met 1875,verhoogd.
Farm Journal", een vooraanstaand Amerikaans
tijdschrift op het gebied van landbouw en veeteelt,
komt met het opzienbarende bericht, dat wellicht
binnen afzienbare tijd het vertrouwde beeld van
weilanden met grazende koeien en schapen en
met wellust in de modder rondwroetende varkens,
voorgoed geheel zal zijn verdwenen. De gehele
levende have van de boerderijen, ook het pluim
vee, zal dan het gehele jaar door in stallen of
hokken verblijven.
Deze ingrijpende verandering zal een gevolg zijn
van de snelle ontwikkeling van de wetenschap en
de techniek, waardoor het mogelijk is, aanzienlijk
meer opbrengst per ha te verkrijgen dan ooit het
geval was. Dit en het feit, dat het machinale oog
sten meer voer binnenhaalt dan het vee met gra-
Zu.i kan bereiken, maakt dat hierdoor veel meer
veevoer ter beschikking komt.
„Farm Journal" wijst er op, dat het vroeger niet
mo-'Mjk zou zijn geweest het vee steeds in de
stallen te houden, toen er nog geen antibiotica,
v ines en andere medicijnen bestonden om ,de
ziekten onder de dieren te bestrijden. Tegenwoor
dig beschikt de veterinaire wetenschap over een
uitgebreid assortiment van antibiotica om het plot.
selinge uitbreken van epidemieën te voorkomen.
De hygiënische inrichting der verblijfplaatsen van
de dieren, waarbij veei meer dan vroeger aandacht
wordt geschonken aan temperatuur, vochtigheids
graad, verlichting, draagt voorts belangrijk bij tot
het gezondhouden van de dieren.
Uit recente studies is gebleken, dat slachtvee
bij 50 graden Fahrenheit meer in gewicht toeneemt
dan bij 80 graden F., dat melkvee minder melk
geeft als de temperatuur bij de 75 graden F.
stijgt en dat legkippen meer eieren leggen en met
sterkere schalen bij gemiddelde temperaturen en
een vochtigheidsgraad van ongeveer 50 percent.
Het blad besluit met vast te stellen, dat deze ont
wikkeling in de landbouw en de veeteelt beschouwd
moet worden als een laatste en logische stap in
het streven om voor de voeding van de mens het
hoogst mogelijke te bereiken.