Onderzoek over opraapdorsen van
Landbouwerwten
Conservenpeulvruchten
op Landbouwbedrijven in Sleeswijk-Holstein
ENKELE OPMERKINGEN
BETREFFENDE DE TOEPASSING
VAN DEZE WERKWIJZE
V KMO AG 2 AUGUSTUS lW3
Met het opraapdorsen van erwten wordt beoogd:
X. Arbeidsbesparing, met tevens de mogelijkheid de
oogstwerkzaamheden met minder mensen te kunnen
uitvoeren.
2. Arbeidsverlichting.
3. Behoud van kleur- en kookkwaliteit. Tevens zou in
natte seizoenen, waarin de ruiters lange tijd op liet
veld moeten staan, deze werkwijze tot een kwali
teitsverbetering kunnen bijdragen en wel i.v.m. een
korter inwerken van de slechte weersomstandig
heden op de erwt (kalkerwten, bruine vlekken e.d.).
Op de Peulvruchten Studiedag van de
P. S. C. van 28 juni 1963 te Kortgene is door
?r. M. A. v. d. Beek een inleiding gehouden
over „Onderzoek over opraapdorsen van
Lan d bon wer wten
Door gebrek aan arbeidskrachten tijdens
de oogst zullen meer percelen op deze manier
geoogst gaan worden. Bij gunstige weers
omstandigheden biedt deze methode zeker
perspectief.
I>£ TECHNIEK VAN HET OPRAAPDORSEN
IN de jaren 1959 t/m '61 is door de konsulent-
schappen in het Zuidwestelijkkleigebied een
onderzoek aangaande deze materie ingesteld. Een
samenvattend rapport van de resultaten hiervan
is opgesteld door de heer G. J. Bom (Rijksland-
bouwkonsulentschap Zeeuwse Eilanden).
Indien men wil overgaan tot het opraapdorsen
van erwten is het gewenst te letten op de volgende
punten, of althans trachten deze zo goed mogelijk
na te streven.
a) Een gelijkmatige afrij ping van het gewas.
b) Een gewas waarbij zo min mogelijk peulen en
stro op de grond zakken om te voorkomen dat
het gewas, althans pleksgewijs, gaat rotten en
vroegtijdig moet worden gemaaid.
c) Niet te veel onkruid, met name veel kamille
kan moeilijkheden opleveren bij het opraapdor
sen.
d) Men moet over de mogelijkheid beschikken de
erwten na het dorsen direkt te kunnen nadro-
gen. Vochtige erwten zijn reeds na enkele uren
warm en dan niet meer geschikt voor zaaizaad
en of consumptie.
TIJDSTIP VAN MAAIEN
)PR moet naar worden gestreefd het gewas zo
kort mogelijk in liet zwad te laten liggen
1.v.m. weersinvloeden en mogelijke kwaliteitsach-
ternitgang. Voorts bestaan er duidelijke aanwijzin
gen dat een niet rijpe erwt, ook bij zonnig weer,
in het zwad maar langzaam droogt.
De Koning en van het Westeinde vonden bij een
onderzoek in de Wieringermeer een toeneming van
de droge stof met slechts 23 per dag onder
gunstige omstandigheden. Dit stemt overeen met
de resultaten van het reeds genoemde onderzoek
in het Zuidwesten. Bij dit laatste onderzoek bleek
tevens dat bij wisselvallig weer het vochtgehalte
van gezwollen, nog niet rijpe erwten in het zwad
praktisch niet beneden de 30 daalt. Het stro staat
het water wel gemakkelijker en sneller af.
Tenslotte moet er óp gewezen worden dat bij het
dorsen van gezwollen erwten de kans op bescha
diging en achteruitgang van de kiemkracht toe
neemt.
Al met al is het daarom gewenst het gewas wat
later te maaien dan normaal bij ruiteren wordt
gedaan.
Indien het gewas bijna geheel is afgestorven, is
dat voor het maaien als zodanig geen bezwaar, wel
is dan bij scherp drogend weer voorzichtigheid ge
bod-en. Ook is dan de kans groot dat de kleur van
de erwten iets grijzer zal worden; voor konsump-
tie-erwten is dat minder gewenst, voor de kiem
kracht en daarmee voor zaaizaaderwten geen
enkel bezwaar. Bij gele erwten is deze verkleuring
juist aantrekkelijk.
DE ZWADEN
TER WILLE van de droging en hel verdere af-
rijpen in het zwad, moeten de zwaden bij
voorkeur dun gespreid en niet propperig zijn. De
erwten moeten na het maaien in het zwad „blijven
staan". Dikker en min of meer opgerolde zwaden
drogen moeilijker; tevens zullen hierbij de zwaden
praktisch altijd bewerkt moeten worden.
HET DORSEN
4. Het dorsen van erwten met een vochtgehalte tot
45 is mogelijk, doch beslist ongewenst.
2. Een vochtgehalte van ca. 3ó moet i.v.m. kiem
kracht en beschadiging als maximaal worden ge
zien.
3. Bij een vochtgehalte boven de 30 daalt de kiem
kracht relatief sterker dan dat het percentage be
schadigingen toeneemt.
4. Het vochtgehalte heeft een grotere invloed op de
beschadiging van de erwten dan het toerental van
de trommel.
5. Het toerental van de trommel moet laag zijn. Bij
een vochtgehalte groter dan 30 geen grotere
omtreksnelheden dan 1014 m/sec.
I.v.m. dit laatste punt is het zeker noodzakelijk
dat van te voren wordt nagegaan of bij de betref
fende maaidorser een voldoende laag toerental kan
worden bereikt. De schudders daarentegen mogen
beslist niet minder toeren maken, aangezien anders
gemakkelijk verstopping in de machine kan optre
den.
De mantels bij de dorstrommel moeten steeds
voldoende ruim worden afgesteld.
Bij maaiorsers met een tank kan ook de los-
vijzel bij vochtige erwten de beschadiging wat doen
toenemen. Dit is gebleken bij een onderzoek in
1962, uitgevoerd door het POC in Zeeland.
HET STRO
INDIEN onder gunstige omstandigheden kan
worden gedorst moet gerekend worden op
een stro-verlies van 2530 Zijn de omstandig
heden slecht en blijft het weer na het dorsen enige
tijd vochtig, dan zal het stro moeten worden af
geschreven en rest slechts de mogelijkheid het
onder te ploegen.
HET DROGEN VAN DE ERWTEN
UET drogen van de erwten kan het beste wor-
den vergeleken met de wijze van drogen zoals
dit bij zaaizaden moet worden gedaan een geringe
opwarming van de inlaatlucht (710 terwijl veel
lucht moet worden doorgeblazen. Hierbij is dus
sprake van een langzame droging. Te snel drogen
doet rimpelige erwten ontstaan.
Gebleken is dat erwten zich goed laten drogen
met de diverse vormen van droogapparatuur zoals
die in de praktijk aanwezig zijn. Bij zeer vochtige
erwten moet een storthoogte van 75 cm niet wor
den overschreden.
Indien de erwten niet te vochtig zijn, zijn ze
middels ventileren met koudere lucht enige tijd
goed te houden.
DE KOOKKWALITEIT
AANGAANDE dit punt is thans nog geen con-
crete uitspraak mogelijk. Wel zijn er vrij dui
delijke aanwijzingen dat de kookkwaliteit niet
wordt beïnvloed, indien op de gewenste wijze
wordt gewerkt.
Voordelen: arbeidsbesparing ca. 2530 m.u./ha,
minder mensen nodig voor de oogst
werkzaamheden, geen ruiters nodig.
Nadelen drogen in vele gevallen noodzakelijk,
stro-verlies vrij groot of stro geheel
verwaarlozen, door deze beide punten
I zal het in de meeste gevallen duurder
1 zijn dan de normale werkwijze.
Niettegenstaande de nadelen is gebleken
dat deze werkwijze goed uitvoerbaar is. Wij
zijn dan ook van mening dat het opraapdor
sen van erwten beslist perspectief biedt, met
name voor bedrijven die niet meer over vol
doende arbeidskrachten beschikken om gro
tere oppervlakten te kunnen ruiteren.
Wel moet er naar worden gestreefd op de
uitvoering als zodanig zo min mogelijk toe
te geven. Wil men tot opraapmaaidorseu
overgaan, dan is beginnen met een experi
mentele toepassing zeer aan te bevelen.
!N Sleeswijk-Holstein, een belangrijk landbouwgebied in het noorden van West-Duitsland, doet zich
de laatste jaren een opvallende ontwikkeling vo or. De teelt van conservengroenten is zich hier de
laatste jaren ook steeds meer gaan verplaatsen van het tuinbouwbedrijf naar het akkerbouwbedrijf.
Sleeswijk-Holstein behoort thans ,wat de omvang van de produktie aan groenten op akkerbouwbedrij
ven betreft, tot een van de belangrijkste gebieden van de Bondsrepubliek. Op welke manier men er de
teelt van doperwten, stamslabonen en tuinbonen beoefent, hoe het rassenonderzoek er geschiedt, hoe de
contractprijs bij conservendoperwten tot stand komt en verschillende andere onderwerpen, betrekking
hebbend op de landbouw in genoemd gebied, kan men lezen in een verslag dat kortgeleden is versche
nen1». Dit verslag werd samengesteld door ir. Kooistra (I. V. T.), ir. Lammers (P. S. C.) en ir. Riepma
(P. A. W.) en wel naar aanleiding van een studiereis die dit drietal in augustus 1962 naar Sleeswijk-
Holstein heeft gemaakt.
rijke plaats inneemt. Ir. Kooistra en zijn reisgeno
ten bezochten o.a. een bedrijf van 620 ha, dat 50 ha
doperwten, 30 ha stamslabonen en daarnaast nog
wortelen en boerenkool verbouwde. Deze groenten
werden allemaal op contract geteeld.
BESTEMMING VAN DE GROENTEPRODUKTIE
De groenten die men in Sleesvvijk verbouwd, zijn
voor het grootste deel bestemd voor de conserven-
industrie. Daartoe worden contracten tussen teler
en industrie afgesloten. Slechts een klein percen
tage van de groenten die op landbouwbedrijven
worden verbouwd, verkoopt men als vers produkt
op nabijgelegen verbruikcentra (o.a. in Hamburg),
De meeste doperwten en bonen worden ingeblikt.
De diepvriesindustrie neemt hier de laatste jaren
echter sterk in belangrijkheid toe. In welke ver
houding de diverse groenten tot diepvries en tot
blikconserven worden verwerkt is niet bekend.
KLIMAAT EN BODEM
Het klimaat in Sleeswijk-Holstein vertoont veel
overeenkomst met dat in Nederland. Er komt ge
durende het hele jaar veel wind voor. In verschil
lende streken ziet rnen dan ook, dat vele percelen
ter beschutting zijn omgeven door aardwallen, die
met struikgewas beplant zijn
Wat grondsoort betreft kan men Sleeswijk-Hol
stein globaal genomen in 3 gebieden verdelen. In
het oostelijke deel vinden we kalkrijke leemgrond
(met gemiddeld 20 koolzure kalk). Klei- en za
velgronden treffen we aan de westzijde langs de
Noordzeekust aan (met 5 a 10% koolzure kalk».
De zandgronden, veelal met wat leem vermengd,
liggen tussen de twee eerstgenoemde gedeelten in
en zijn de minst vruchtbare.
GEMIDDELD BOUWPLAN
Van de oppervlakte cultuurgrond (in totaal ruim
de helft van die in Nederland) wordt 57 inge
nomen door bouwland, 40 door grasland en 3
door tuinbouwgewassen. Van het bouwland is ruim
60 met granen bezet. Sleeswijk-Holstein is dus
overwegend een akkerbouwgebied, met granen als
belangrijkste groep gewassen. Rogge is het meest
verbouwde graangewas, gevolgd door tarwe.
PLAATS VAN DE GROENTETEELT
OP HET LANDBOUWBEDRIJF
De meest verbouwde groenten in Sleeswijk-Hol
stein zijn kool, doperwten, stamslabonen en wor
telen. Diverse van deze groenten worden in Slees
wijk-Holstein voor het overgrote deel geteeld op
landbouwbedrijven. Dit is vooral het geval bij dop
erwten (voor 97 op landbouwbedrijven geteelt),
stamslabonen (86%), kroten (86%), augurken
(75%), tuinbonen (70%), wortelen (65%). Het
grootste deel van deze landbouwbedrijven is groter
dan 20 ha. Op die grotere bedrijven wordt thans
meer dan 90 van de totale oppervlakte doperw
ten verbouwd.
Wanneer we verder eens bij de verschillende be
drijven kijken naar het aandeel van de groenteteelt
(op landbouwbedrijven) in verhouding tot de ak
ker- en weidebouw, dan valt het op dat in Slees
wijk-Holstein diverse grote landbouwbedrijven (de
z.g. Güter) zijn, waar de groenteteelt een belang-
IETS OVER DE TEELT
VAN DOPERWTEN EN STAMSLABONEN
Het aantal rassen dat men in Sleeswijk-Holstein
verbouwt, is vrij groot. Verschillende van deze ras
sen - - vooral bij stamslabonen vindt men ook in
Nederland, zoals de stamslabonenrassen Prelude,
Widusja, Dubbele Witte z.dr., Luca.
Bij ide bemesting vielen vooral de hoge stikstof
giften 'op, die men in de praktijk aan stamslabonen
en tuinbonen toediende. Bij stamslabonen ging men
zelfs tot 200 kg zuivere N per ha (de N-giften zijn
er volgens ir. Kooistra c.s. te hoog).
Het oogsten van conservendoperwten gebeurt
voor het grootste deel machinaal. Het machinaal
dorsen vindt plaats op de fabriek of (speciaal bi.j
de grote bedrijven) op het bedrijf zelf. In dit laat
ste geval heeft men het voordeel, dat het uitge-
dorste loof meteen ter plaatse kan worden inge
kuild. Ook de erwtendorsmachines die op het be
drijf zelf gaan dorsen, zijn eigendom van de fa
briek. Stamslabonen worden nog voor het meren
deel met de hand geplukt. De machinale pluk
neemt hier echter hand over hand toe. De zeer gro
te percelen in Sleeswijk-Holstein maken er het
machinaal plukken zeer aantrekkelijk. Bij tuin
bonen is plukken met de hand nog regel.
(Zie verder pagina 687)