5Ö0
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
Q E geschiedenis van het waterschap*- Hlfit W3 t C TS C li 3 D S 6S tC l
bestel in ons land leert, dat storm- zs
Alvorens Gedeputeerde Staten van Zeeland konden overgaan tot voorberei
ding van algehele centralisatie van het dijksbeheer eilanösgewijze of tot be
vordering van een volledige waterschapsconcentratie per gebied moest eerst
overleg worden gepleegd met de Minister van Verkeer en Waterstaat over de
calamiteuze polders, die eveneens in het grotere verband zouden worden opge
nomen.
Bij schrijven van 2 april 1954 aan Gedeputeerde Staten verklaarde de Minis
ter dat hij bereid was te bevorderen dat het Rijk aan de te vormen grote
waterschappen, waarin de bestaande calamiteuze polders zouden worden inge
past. jaarlijks een subsidie zou verlenen gelijk aan de bijdragen die het Rijk
over da^ jaar aan die calamiteuze polders ingevolge de wet van 19 juli 1870
zou hebben verleend indien deze polders in stand waren gebleven.
De principiële toezegging van de Minister was voor Gedeputeerde Staten
aanleiding om reeds in de jaren 1954 en 1955 de eerste voorbereidingen te
treffen om tot grotere waterschapsverbanden te komen.
Adviescommissies werden ingesteld voor de gebieden Schouwen-Duiveland,
Tholen. Noord-Beveland en Zuid-Beveland. Deze adviescommissies moesten
Gedeputeerde Staten adviseren omtrent de wijze waarop een samenvoeging
van polders en waterschappen tot stand zou kunnen worden gebracht en aan
welke vorm van concentratie de voorkeur zou moeten worden gegeven.
Na een uitvoerige en diepgaande studie, waarbij alle facetten van het vraag
stuk nauwkeurig waren bezien, kwamen deze adviescommissies tot de positieve
conclusie en wel met de grootst mogelijke meerderheid dat alle water -
schapstaken aan grote nieuw te vormen waterschappen moesten worden opge
dragen, m.a.w. aan één groot waterschap per eiland. De positie van de cala
miteuze polders ken zodanig worden geregeld dat het binnenbeheer in het
nieuwe waterschap werd geïncorporeerd, terwijl de waterkering (het buiten-
beheer) administratief als zelfstandig lichaam kon blijven voortbestaan tot de
wet van 19 juli 18-70 zou vervallen.
IN de Statenzittingen van 15 april 1957 en 10 november 1958 vielen de be-
sluiten en wel met algemene stemmen waarbij 155 polders en water
schappen werden opgeheven en 4 nieuwe waterschappen werden opgericht.
Dit betekende een forse ingreep in het waterschapsbestel in Zeeland. Terecht
werd in de openbare vergaderingen van de Staten bij dit historische feit geme
moreerd de wijze waarop de polder- of waterschapsbesturen zich steeds met zorg
vuldigheid van hun taak hadden gekweten en hoe zij tijdens en na de waters
noodramp met grote toewijding en doortastendheid waren opgetreden. Hierbij
werd er ook op gewezen, dat de concentratie de mens niet onberoerd laat; im
mers de functie van verantwoordelijk waterschapsbestuurder, zo innig ver
weven met het ontstaan en voortbestaan van de grond, was voor velen een
levensvervulling geworden.
Nadat reeds eind 1958 de Koninklijke goedkeuring op de reglementen van de
nieuwe waterschappen werd verkregen konden de waterschappen Schouwen-
Duiveland, Tholen, Noord-Beveland en De brede watering van Zuid-Beveland
met ingang van 1 januari 1959 hun taak aanvangen.
Op Zuid-Beveland betekende de concentratie per 1 januari 1959 samenvoe
ging van 61 polders en waterschappen. Toen was bereikt, wat men zich ook al
in vroegere tijd voor ogen had gesteld. Dit moge blijken uit een resolutie der
Staten van Zeeland van 8 augustus 1592 luidende: „Is geresolveert ter naeste-r
Dachvaert weder een Poinct van Bescrijvinge te maken, om die Polders van
Zuijt-Bevelandt te brengen onder een Contributie van Dijckage". In de be
schrijvingsbrief van de Gecommitteerde Raden van Zeeland van 5 december
van dat jaar tegen 16 december daaraanvolgende is dit denkbeeld aldus onder
woorden gebracht: „dat het eiland int geheele van alle d'annexe Polders ge-
stelt werde onder een generale opzigt, beleyt ende regerynge van Dijckage".
De belangrijkste taken van het waterschap De brede watering van Zuid-
Beveland zijn het beheer en onderhoud van de hoogwaterkeringen, de zorg
voor de waterbeheersing en het beheren en onderhouden van wegen.
1. HOOGWATERKERINGEN.
Voor de afsluiting van de Zandkreek en het Veerse Gat had het waterschap
in onderhoud 110 km zeedijken, t.w. ca. 10 km langs de Zandkreek en het
Noord-Sloe, ca. 46 km langs de Oosterschelde en ca. 54 km langs de Wester-
schelde en het Zuid-Sloe. Na de afsluiting van de Zandkreek en het Veerse Gat
bedraagt de totale lengte hoogwaterkeringen nog ca. 100 km.
De hoog waterkeringen langs de Westerschelde moeten op deltahoogte wor
den gebracht. De uitvoering vindt plaats volgens een door Gedeputeerde Staten
in overleg met de Minister vastgesteld tijd- en urgentieschema, dat de werken
verdeelt in 4 perioden van 5 jaar, over het tijdvak van 19581978. Tot heden
is dit schema gevolgd kunnen worden, mede dank zij de goede verhouding en
samenwerking met de Rijks- en Provinciale Waterstaat. De hoogte van de
deltadijken varieert, afhankelijk van de windrichting en golfoploop, van 7.50 m
tot 11.50 m N.A.P. De kruinsbreedte bedraagt 2.50 m. Het buitenbeloop helt
onder 1 3Vz en op ca. 5.50 m -f N.A.P. wordt een buitenberm aangebracht met
een breedte van minstens 5 m. Het binnenbeloop verkrijgt een helling van 1 3
terwijl op ongeveer N.A.P. een binnenberm, breed 6 a .7 m, wordt aangelegd,
waarop een verharde weg, ter breedte van 3 m. De steenglooiingen worden op
getrokken tot ca. 4 m a 4.50 m -r N.A.P. Naar Zeeuwse begrippen dijken met
respectabele afmetingen.
Van de 54 km zeedijken langs de Westerschelde is reeds uitgevoerd 14,75 km,
momenteel in uitvoering 4,8 km (o.a. het dijkvak Waarde—Westveer), 6,6 km
ter goedkeuring ingezonden, 3,4 km momenteel in voorbereiding, terwijl 24 km
in de periode 19641978 moet worden voorbereid en uitgevoerd.
Dat de plannen van deze werken door de eigen diensten kunnen worden ont
worpen is voor de waterschappen van grote betekenis, omdat op deze wijze
reeds van de aanvang af met alle andere waterschapsbelangen rekening kan
worden gehouden. Deze dijkswerken zijn n.l. geen objecten die volkomen op
zichzelf staan; in de meeste gevallen behoort bij de opzet rekening te worden
gehouden met voorzieningen die in het belang van de waterhuishouding nodig
zijn, waarbij we denken aan wijziging c.q. vervanging of uitbreiding van de
zich in de zeedijk bevindende suatiemiddelen. Het zelf opstellen van plannen
en het onder eigen directie uitvoeren heeft het voerdeel dat voortdurend
rekening kan worden gehouden met de overige waterschapsbelangen. De directe
verantwoordelijkheid voor de algemene veiligheid wordt daarmede gedragen
door de lichamen die met deze zorg van oudsher zijn belast geweest en blijft
berusten bij de lokaliteit wier eigen belangen in het geding zijn. De kosten van
deze deltawerken bedragen exclusief voorbereidings- en toezichtkosten ca.
1.4GC.000,per km. Ruw geschat zal met de uitvoering van deze dijksver-
beteringen een totaal bedrag gemoeid zijn van 75.000.000,—.
UOOR de reeds uitgevoerde werken, welke voorlopig zijn gefinancierd met
kasgeld, is een voorschot op de rijksbijdrage ontvangen van 80 ®/o, 75
cf 60 o, terwijl voor de werken, welke na de polderconcentratie tot stand zijn
gekomen, de rentelast van het aandeel van het waterschap op de bouwrekening
van deze werken kan worden bijgeschreven. De lasten van deze werken druk
ken dus voorlopig niet op de gewone dienst van de begroting en beïnvloeden
daarom ook het dijkgeschot niet.
Zodra het ontwerp „Bijdragenwet deltawerken", dat kortgeleden bij de
Tweede Kamer der Staten-Generaal werd ingediend, tot wet zal zijn verheven,
zal het waterschap weten waar zij uiteindelijk financieel aan toe is. Mogen
de cp grond van art. 9 van genoemde wet te verwachten bijzondere bijdragen
voor het waterschap zodanig zijn, dat de kosten van de deltawerken voor het
waterschap tot een minimum zullen worden beperkt.
Door de grote strerm recreatiezoekenden is in Zeeland het vraagstuk der
dijkreereatie ontstaan. Ook het waterschap wordt met dit vraagstuk gecon
fronteerd. Gelukkig wordt over dit punt door Gedeputeerde Staten overleg
gepleegd met de waterschappen. Verwacht maar worden dat het resultaat van
vloeden en daarmede gepaard gaande dijk
doorbraken van invloed zijn op het tot
standkomen van waterschapsconcentraties.
Zo is bekend dat de overstroming in Zee
land op 12 maart 1906 aanleiding is ge
weest voor de concentratie van het dijks
beheer op Flakkee in de provincie Zuid-
Holland, waar in 1908 de Dijkring Flak
kee tot stand kwam. Verder, dat de waters
noodramp in januari 1916 in Nrd-Holland
heeft geleid tot de oprichting van "t hoog
heemraadschap Noordhollands Noorder
kwartier, hetwelk belast werd met het be
heer en onderhoud van de Zuiderzeedijken
ten noorden van het I| en van een gedeelte
van het Noorderkwartier langs de Noord
zee.
Het behoeft dan ook geen verwondering
te wekken, dat men na de watersnoodramp
van 1 februari 1953 concentratie van dijks
beheer noodzakelijk achtte. In Zeeland
kwam het initiatief van de belanghebben
den zelf, n.l. op Noord-Beveland en op
Schouwen-Duiveland, waar de ramp op zo
wrede wijze had aangetoond dat het ge
hele gebied belang beeft bij de dijkzorg.
HET OP DELTAHOOGTE BRENGEN VAN DE HOOGWATERKERINGEN.
Links de nieuwe zeedijk van de Breede Watering bewesten Yerseke met op de
rechterzijde nog juist zichtbaar de oude 3 a 4 meter lagere zeedijk van de
Willem Annapolder.