Zorg voor goede ondernemers A' De nieuwe C.A.O. Land- en Tuinbouw 1963-1964 VRIJDAG 10 MEI 1963 MORGEN, ZATERDAG 11 MEI, „BLOESEMRIT" Lonen en arbeidstijden per 1 mei 1963 Frankering bij abonnement: Terneuzen 51e Jaargang No. 2680 „Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van Land- en Tuinbouw en Veeteelt in Zeeland" IIET is weer de tijd van het jaar waarin, zoals wel eens gekscherend wordt gezegd „de ene helft van ons land bezig is de andere helft te exami neren". Ook in de sector van het land- en tuinbouwonderwijs kennen we zo'n periode van examens, die over het algemeen wat vroeger valt dan bij andere onderwijsinstellingen het geval is. Op de gebruikelijk eindlessen, al dan niet gecombineerd met een oudermiddag of -avond, vindt dan de officiële diploma uitreiking plaats. Wij waren de afgelopen periode in de gelegenheid om enkele van deze eindlessen zowel van het lager land- en tuinbouwonderwijs alsook van het middelbaar landbouwonderwijs bij te wonen. Hoewel van enkele eind lessen reeds verslagen in het Landbouwblad zijn opgenomen willen we toch graag nog eens enkele punten naar voren brengen die bij deze gelegenheden werden gezegd en in dit verband over de opleiding in de land- en tuinbouw een paar opmerkingen maken. DE OPLEIDINGEN OP verschillende plaatsen is bij deze diploma uitreiking het woord gevoerd door de inspec teur van het landbouwonderwijs ir E. C. F. Bollen. De heer Bollen wees in zijn toespraken op enkele belangrijke zaken. In de eerste plaats op de grote verandering die zjch in het lager agrarisch beroeps onderwijs (de lagere land- en tuinbouwscholen) heeft voltrokken. Van een onderwijs van slechts 1 dag per week is dit uitgegroeid tot volwaardig dagonderwijs gedurende een hele week. Het is voorts een onderwijsinstelling waar naast nieuwe (en nog toenemende) aandacht aan de algemene vorming de praktijk een zeer grote rol speelt. Dit onderwijs, aldus de heer Bollen, is dan ook een goede basis zowel voor de toekomstige werkgever als werknemer. Het is gezien bovenstaande wel begrijpelijk, maar het heeft ons niettemin verheugd dat de inspecteur het standpunt van het bestuur der Z. L. M. inzake de positie en taak van de lagere land- en tuin bouwscholen opgenomen in het Zeeuws Land bouwblad van 26 april j.l. duidelijk onderstreep te. Een volgend belangrijk onderwerp dat de heer Bollen aansneed en waarvan wij met instemming nog eens melding maken, was gericht tot gediplo meerden van de lagere land- en tuinbouwscholen en hun ouders. Hij wees namelijk op de noodzaak om door te gaan met de studies; indien enigszins mogelijk aan een middelbare landbouwschool of voor de tuinders: aan de middelbare tuinbouw- opleiding die nu in Goes mogelijk is geworden. MET deze opmerkingen van de inspecteur van het landbouwonderwijs in ons gebied willen wij volstaan. De strekking van het gezegde zal duidelijk zijn, en zal ook een ieder wel onder schrijven. Wat wij nodig hebben in land- en tuin bouw zijn goede ondernemers. Dit geldt zeker ook voor de toekomst. Noodzakelijk zal voor de toe komstig ondernemer in land- en tuinbouw zijn een goede vaktechnische kennis, een brede algemene vorming en de bereidheid om de snelle ontwikke ling bij te houden en zich aan te passen aan de zich zeer snel wijzigende omstandigheden. Hiervoor is, zoals voor iedere ondernemer in welke bedrijfstak dan ook, een goede opleiding noodzakelijk. De opleidingen in de land- en tuinbouw passen zich regelmatig aan bij de gevoelde behoefte om beter onderwijs en onderricht te geven aan de toe komstige boer en tuinder. Over de wijzigingen die zich op de lagere land- en tuinbouwscholen voltrekken spraken we reeds hierboven. Ook in het middelbaar landbouwonderwijs is een zelfde ontwikkeling gaande. Voor ons ligt een recent rapport van het K. N. L. C. waarin gepleit wordt voor verdere uitbreiding voor deze tak van onderwijs, resulterend in o.a. een 3-jarige opleiding. Laten we hopen dat hier spoe dig een besluit wordt genomen. Voor degenen die nog verder willen met hun opleiding, staat de Hogere Landbouwschool te Dordrecht open. Zie „Plattelandsjeugd" voor bijzonderheden. WIE BOER UOORAL omdat wij in onze land- en tuinbouw- sector geen verplichte voorwaarden stellen voor de toekomstige ondernemer, rust een grote verantwoording op de ouders om te zorgen voor goede ondernemers die straks de bedrijven zullen overnemen. In een periode van arbeidsschaarste, zoals we die doormaken is de verleiding wel eens erg groot om meerdere jongens in de landbouw sector te houden, en wat ook vrij veel voorkomt om te volstaan met een bepaalde opleiding terwijl er een vervolgopleiding (middelbare landbouw school, vakschool, cursussen) op zou moeten vol gen. Wat de meerdere zoons op één bedrijf betreft: is het over het algemeen hierbij niet zo dat de toe komst van de niet-opvolgers door de onmogelijk heid om in de toekomst een landbouwbedrijf te krijgen niet bijzonder onzeker wordt? Is het dan niet gewenst om tijdig dat wil zeggen na de lagere school deze zoon een andere richting en dus ook een andere opleiding te laten kiezen? En wie moet er dan die „andere" richting kiezen? Degene die „leren" kan? Hoewel dit misschien wel een handelwijze is die voorkomt, geloven we dat het beter is om in zo'n geval ons af te vragen wie moet er boer worden. En dat zal de jongeman zijn die in zijn hart boer is, die voelt voor dit beroep. In de tweede plaats zal hij de capaciteiten moeten hebben om uit te groeien tot ondernemer en zal hij de opleidingen die wij in land- en tuinbouw sector hebben, met goed gevolg moeten kunnen aflopen. Met andere woorden, hij zal ook moeten kunnen „leren". Of een jongen van 12 jaar, want op die leeftijd zal er een keuze gemaakt moeten worden, voelt voor de boerderij, kunnen de ouders wel bepalen. Moeilijker wordt het om te be palen of er een ondernemer in zit, die een bedrijf met niet alleen problemen van vaktechnische maar ook van financiële en bedrijfseconomische aard, kwestiees van koop en verkoop, enz. kan leiden. Ook de capaciteiten om de landbouwschooloplei ding te doorlopen zijn veel moeilijker te bezien. Nu in alle andere beroepen en voor het volgen van allerlei opleidingen de jongeren vaak een test wordt afgenomen, die een richtlijn kan zijn voor de keuze van de ouders (en de jongen) waarom die ook niet toegepast voor de toekomstige onder nemers in onze sector? De mogelijkheden in onze provincie zijn hiertoe aanwezig. Als Z. L. M. nemen we deel in de Zeeuwse Stichting voor Beroeps keuze-voorlichting, die gaarne een advies zal wil len geven. Nog één opmerking moet ons van het hart ten aanzien van degenen die voor land- en tuin bouw voelen maar door allerlei omstandigheden -geen ondernemer zullen worden. Voor deze jonge ren zijn er natuurlijk mogelijkheden in de sectoren die nauw met landbouw zijn verbonden; te denken valt o.a. aan de landbouwindustrie, voorlichting enz. Voor degene die hierin een plaats wil vinden is een lanbouwopleiding natuurlijk zeer zeker op zijn plaats. KRITISCH Ié"OMEN we zo na kritisch beraad en we zul- len kritisch moeten zijn als het gaat om de toekomst van onze kinderen en zeker als het de toekomstig opvolger op het bedrijf betreft tot de conclusie dat de zoon de landbouwschool moet volgen, dan zullen we ook moeten volhouden. Vol houden in die zin dat we zorgen dat de jongens dan ook de opleiding af maken. Het vertrek van leerlingen aan de lagere land- en tuinbouwscholen na het bereiken van de leerplichtige leeftijd (na de 2e klasse) is vaak van een betreurenswaardige om vang. Er mag toch wel eens op worden gewezen dat een halve opleiding eigenlijk géén opleiding is. Ondanks alle moeilijkheden die er ongetwijfeld zul len zijn is het bepaald zo dat de cost (het missen van een goede arbeidskracht) voor de baet (een goede opleiding voor de zoon) uitgaat. Van volhouden kan er ook gesproken worden als het gaat om de verdere vervolgopleiding. Hier over spraken we hierboven reeds. Dat de ouders hier een grote steun in moeten hebben zal duideiyk zijn. Is het dan teveel gezegd als we stellen dat de huidige generatie bepaalt hoe de toekomstige boe renstand er uit zal zien? Inderdaad, de opleiding alléén maakt de boer of tuinder niet. Maar het is een zeer belangrijke en onmisbare voorwaarde voor goede toekomstige ondernemers en volwaardige leden van onze maat schappij. Laten we van de mogelijkheden die er zijn ge bruik maken. Pr. IN de Sociale Commissie van het Landbouwschap is overeenstemming bereikt over de nieuwe ionen en arbeidstijden voor het contractjaar 1 mei 1963 tot en met 30 april 1964. De betreffende voorstellen zijn in de op 7 mei j.l. gehouden vergadering van de Gewestelijke Raad voor Zeeland goedgekeurd, en zullen thans via de Hoofdafdeling Sociale Zaken aan de Stichting van de Arbeid ter goedkeuring worden voorgelegd. De nieuwe lonen en arbeidstijden zijn eerst officieel nadat ze door genoemde stichting zijn bekrach tigd. De belangrijkste wijzigingen zijn: 1. Invoering van 52 vrije zaterdagen, waarbij is bepaald dat op een aantal zaterdagen, variërende van 810, welke in onderling overleg moeten worden vastgesteld, kan worden gewerkt tijdens de zaai en oogstperiode en in de pluktijd, alsmede in de bloembollenteelt en de boomkwekerij; Een verkorting van de arbeidstijd met 80 uur per jaar. Dit is 30 uur meer dan door de Hoofd afdeling Sociale Zaken is geadviseerd, hetgeen echter noodzakelijk was door de invoering van 52 vrije zaterdagen; In verband niet het gestelde onder 1 en 2 zijn alle stoptijden komen te vervallen, en mogen de schafttijden niet als arbeidstijd worden beschouwd; Op basis van het loonadvies een loonsverhoging voor alle categorieën volwaardige mannelijke ar beiders van 23 tot 65 jaar van 13 cent per uur, met daarnaast een verhoging van 2% cent per uur voortvloeiende uit de extra arbeidstijdverkorting van 30 uur. (Zie verder pagina 407.) 2.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 1