m Akkoord over landbouwlonen en mantelcontract 1963-'64 Engelse akkerbouwers bezochten de W ilhelm inapolder VRIJDAG 3 MEI 1963 WETENSWAARDIGHEDEN VOOR WERKGEVERS LOON ADVIES IN de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap is overeenstemming bereikt over een aan contracterende partijen in de provincies uit te brengen loonadvies voor het contractjaar 1963-'64. In het mantelcontract dat eveneens werd vastgesteld werden slechts enkele wijzigingen van onderge schikte betekenis aangebracht. DE LONEN Voor alle mannelijke volwaardige arbeiders van 23 tot 65 jaar is een uurloonsverhoging van 13 ct overeengekomen. Bovendien wordt partijen in overweging gegeven de looncompensatie die per 1 jan. j.l. is ingevoerd i.v.m. de premieverhoging A. O. W./A. W. W.. in de lonen te verwerken. Aangezien hiermee 2 ct extra is gemoeid, zullen de basisuurlonen in totaal met 15 ct omhoog gaan indien de Stichting van de Arbeid aan een en ander haar goedkeuring verleent. In de loonsverhoging is begrepen een looncompensatie voor een verdere arbeidstijdverkorting welke voor de veehouderij wordt aanbevolen op globaal 60 a 75 uur en voor de akkerbouw op 50 uur. In die rayons en sectoren waar reeds een 45-urige werkweek werd bereikt zal geen verdere arbeidstijdver korting worden doorgevoerd. Het gaat hier om de provincies Groningen en Drente voor wat de akker bouw betreft. (Voor Zeeland is voor de akkerbouw (en de tuinbouw) sprake van een arbeidstijdverkorting die boven de geadviseerde 50 uren uitgaan. Indien hierover overeenstemming bereikt zou worden, zal deze meerdere arbeidstijdverkorting met een extra uurloonverhoging gecompenseerd moeten worden. In dat geval zal voor Zeeland de uurloonverhoging boven de 15 ct komen. RED.) HET LOONOVERLEG losmakelijk was verbonden aan de indiening van Daar het nieuwe contractjaar reeds aangevan- een aantal voorstellen, ter verbetering van de eco- gen is werd het loonadvies, vooruit lopende op de beslissing van de Stichting, reeds naar partijen verzonden met verzoek het overleg over de nieuwe c.a.o. te beginnen. Over het resultaat van dit over leg zullen nadere berichten in de landbouwbladen volgen, terwijl nieuwe c.a.o.-boekjes t.z.t. aan de werkgevers worden toegezonden en op het kantoor der Z. L. M. verkrijgbaar zullen zijn. DE LOONRUIMTE Het is buiten twijfel dat het bereikte akkoord uitgaat boven de 2,7 ruimte welke voor het jaar 1963 aan het georganiseerde bedrijfsleven, voor loonsverbeteringen beschikbaar is gesteld. Dit richtinggevend percentage is destijds op advies van de S. E. R. door de regering vastgesteld na verkregen overeenstemming met de Stichting van de Arbeid. De Stichting nam op zich er voor te zorgen dat de loonontwikkeling in 1963 niet of niet noemenswaard boven de 2,7 zou uitgaan. De ervaring welke tot dusver werd opgedaan, geeft aanleiding tot de verwachting dat de loonontwik keling zich iets boven de gestelde limiet zal gaan bewegen. Een stringente toepassing van voormelde loon- richtlijn zou voor de landbouw betekenen dat bij compensatie van de overeengekomen arbeidstijd verkorting en rekening houdende met de wijzigin gen van materiële aard die in de mantel zijn aan gebracht, slechts ruimte bestaat voor een verho ging van de basisuurlonen met 10 ct. In deze ge- dachtengang is verondersteld dat de Stichting ermee zal instemmen dat voor de arbeidstijdver korting geen ruimtebeslag in rekening wordt ge bracht omdat de wekelijkse arbeidstijd in de agra rische bedrijfstak nog hoger is dan 45 uur. Dit in tegenstelling tot de arbeidstijden in de meeste andere bedrijfstakken. De 3 ct extra, welke werd overeengekomen moet worden gezien als een ge deeltelik inhalen van de loonachterstand in de landbouw. DE LOONTOETSING Het is niet uitgesloten dat het Landbouwschap moeite krijgt het loonakkoord te realiseren. De Stichting heeft er n.l. geen twijfel over laten be staan dat, indien loonvoorstellen worden ingediend waarvan de kostenstijging meer bedraagt dan 2,7 deugdelijke argumenten op tafel moeten worden gelegd om hiervoor de vereiste goedkeu ring te verkrijgen. De argumenten welke de Hoof af deling van het loonadvies kan aanvoeren zijn ongetwij feld sterk. Immers, in 1962 reeds, werd de aan dacht van de regering en het College van Rijks bemiddelaars gevraagd voor de in de landbouw ontstane achterstand. Van de loonaktie welke on- nomische positie van de landbouwbedrijven, is maar heel weinig terecht gekomen. De regering bleek niet bereid het Landbouw schap op een bevredigende wijze tegemoet te ko men. Zij volstond met verruiming van de krediet mogelijkheden, terwijl daarnaast de instelling van een Ontwikkelings- en Saneringsfonds in uitzicht werd gesteld. De landarbeiders kwamen er nog slechter af want die klagen niets. Het College van Rijk'sbemiddelaars weigerde n.l. goedkeuring te 'Verlenen' aah:" een tussentijdse verhoging per 1 november 1962 van de basisuurlonen met 10 ct; en een extra verkorting van de arbeidstijd per 1 mei 1963, omdat een tussentijds „openbreken" van de landbouw-c.a.o.'s strijdig werd geacht met de geldende richtlijnen voor de loonpolitiek. WERKGEVERS NIET GEBONDEN Door het mislukken van de aktie van het Land bouwschap waren de landbouwwerkgevers formeel niet meer gebonden aan de voorgestelde loonsver hoging. Maar dit deed niets af aan 't feit dat niet alleen zij, maar ook de landarbeiders in een nare positie waren korren te verkeren. Immers, de ge schetste gang van zaken had er onwillekeurig toe geleid dat bij de landarbeiders de verwachting was gewekt dat er iets aan de lonen zou worden ge daan. Het rapport over de loonachterstand is destijds ook aan de looncommissie van de Stichting van de Arbeid voorgelegd. Conclusies zijn toen niet ge trokken. Wel werd van de zijde van de looncom missie tegen de berekende achterstand een aantal critische opmerkingen gemaakt. De berekeningen in bedoeld rapport waren uitgevoerd aan de hand van gegevens over 1960. De indruk bestaat dat de loonachterstand sedertdien eerder toe- dan afge nomen is. BEOORDELING LOONADVIES Beziet men het loonadvies tegen de zojuist om schreven achtergrond dan moet worden geconsta teerd, dat, rekening houdende met de voor het jaar 1963 beschikbare lopnruimte van 2,7 de voor gestelde uurloonsverhoging slechts weinig meer omvat dan de voorstellen van het najaar van 1962. Hieruit blijkt dat de Hoofdafdeling zich wel dege lijk bewust is van het feit dat de huidige moge lijkheden voor het invoeren van loonsverbeterin gen beperkt zijn. Welk standpunt de Stichting van de Arbeid gaat innemen, moet intussen worden afgewacht. STANDPUNT K. N. L. C. 70WEL de afdeling Werkgeversleden als het Hoofdbestuur hebben de K. N. L. C.-vertegen- woordigers in de Hoofdafdeling verzocht naar overeenstemming met de landarbeiders te streven. Bij het innemen van dit standpunt werd overwo gen dat de slechte economische positie van ver schillende sectoren van onze bedrijfstak, hoe be treurenswaardig overigens ook, onder de gegeven omstandigheden op zich niet voldoende aanleiding geven tegen een verhoging van de rechtens gel dende arbeidskosten verzet aan te tekenen. Het K. N. L. C. meent dat, hoe groot het on behagen bij de ondernemers ook moge zijn over het mislukken van de Landbouvvschapsaktie in 1962, in de loonsector toch een beleid dient te worden gevoerd dat er op gericht is de ontwik keling van de Ionen in de andere bedrijfstakken te volgen. Gebeurt dit niet, dan ontstaan gevol gen die veel erger zijn. Bedacht moet n.l. wor den, dat bij een voortdurende hoogconjunctuur en een krapte op de arbeidsmarkt geen land- bouw-werkgever er aan ontkomt, lonen te be talen die op één lijn liggen met die welke elders worden verdiend. Dit betekent dat, indien de c.a.o.-lonen achterblijven de praktijk een uit weg gaat zoeken in zwarte lonen, d.w.z. lonen die niet officieel worden geregistreerd zodat in de landbouw een kosten versluiering gaat op treden. Met zwarte Ionen kan geen rekening worden gehouden bij het voeren van landbouw politiek. Mede gelet op de schriele landbouw politiek welke de regering nu al enkele jaren heeft gevoerd, zou de situatie voor de onder nemers nog worden verergerd. Het zijn o.m. deze overwegingen op grond waarvan het K. N. L. C. meent dat het zijn steun aan het loonadvies van de hoofdafdeling niet mag ont houden. MANTELCONTRACT 1963-'64 Zoals vorenstaand reeds werd opgemerkt, zijn de wijzigingen van materiële aard die in het man telcontract landbouw zijn aangebracht slechts van ondergeschikt belang. Zij bestaan o.m. in een ver hoging van de beloning voor overwerk op zater dagmorgen, welke is gebracht op 150 De belo ning voor overwerk op zaterdagmiddag bedroeg reeds 150 Ook de beloning voor vrouwenarbeid wordt enigermate verhoogd en gebracht op 90 van het loon van dienovereenkomstige mannelijke arbeid. Deze beslissing houdt verband met de verplichtin gen die ons land in de E. E. G. heeft aangegaan betreffende de invoering van een gelijke beloning voor mannen en vrouwen voor gelijkwaardige ar beid. Het maximum van de diplomatoeslagen, bij cumulatie, d.w.z. wanneer de arbeider meer dan één diploma heeft, is gebracht op ƒ7,50 per week. De vakantie voor de vaste jeugdige arbeiders werd gebracht op 18 dagen per jaar, waarvan 13 aaneengesloten; een regeling die analoog is aan die welke voor de tuinbouw tot stand is gekomen. Nieuw is de bepaling dat in de c.a.o.'s regelen kunnen worden gesteld met betrekking tot de in voering van gepremiëerde spaarregelingen. Het gaat hier evenwel om een facultatieve bepaling waaruit voor het overleg in de provincies geen verplichting voortvloeit. Ten slotte heeft de Hoofdafdeling partijen bij de c.a.o.'s geadviseerd bij het toekennen van een reis tijdvergoeding deze slechts te doen gelden voor af standen van meer dan 20 km, waarbij het eerste half uur van de heen- en terugreis voor rekening van de arbeider dient te blijven. De vergoeding voor afstanden boven 15 km werd geadviseerd op 1,per dag. Met betrekking tot het kort verzuim met behoud van loon zij nog opgemerkt dat, ingevolge de nieu we mantel de arbeider bij huwelijk recht zal heb ben op 2 dagen verlof. Bij een tienjarig dienstver band krijgt de arbeider recht op een extra dag vakantie. Engelse akkerbouwers. HORIGE week woensdag toonde een gezelschap van ongeveer 25 Engelse boeren grote belangstelling voor het werk in de Wilhelminapolder. Zij waren afkomstig uit Wisbech, gelegen ten noorden van Cambridge. Zonder uitzondering waren het eigenaar/ van akkerbouwbedrijven, enkele zelfs van zeer grote bedrijven, in oppervlakte gelijk aan de Wilhelminapolder. De ove rige bezaten farms van ca. 50 en meer ha. Onder leiding van de Directeur van de Wilhelminapolder, de heer ir. J. Minderhoud en in samenwerking met ambtenaren van de Rijkslandbouw- voorlichtingsdienst, werden speciaal die perceten bezocht, waar men druk be zig was met de grondbewerking vóór het poten der aardappelen en met het poten zelf. De Engelsen toonden veel interesse voor alle details der bewerkin gen nodig om een zo fijn mogelijke verdeling der grondkluiten te ver krijgen. De structuur van de grond, de plantaf stand en -diepte, de ge bruikte eggencultivators en pootmachines waren alle objecten van een nauwkeurige bestudering en met fototoestel en filmcamera wer den vele details vastgelegd. Het gezelschap kwam op het juiste ogenblik, omdat op verschillende per celen door de Voorlichtingsdienst uitgebreide proeven ten aanzien van grond bewerking en pootmethoden werden genomen, waarbij kenmerkend is dat de aardappelen a.h.w. niet in maar op de grond worden gepoot en door aanaarding voldoende grond boven zich krijgen. Bij het rooien geeft dit het voordeel dat ook na een regenperiode niet te veel moeilijkheden worden ondervonden. Dit alles had de volle aandacht der Engelse farmers en niet minder hetgeen ir. Minderhoud daarna, staandè op de zeedijk bij Kattendijke, vertelde om trent oorzaak en gevolgen van dijkvallen. Van de bedrijfsgebouwen werden tenslotte de aardappelbewaarplaatsen, machinehallen en werkplaatsen nog uitvoerig bezichtigd. v. J.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 5