HOE STAAT HET MET DE E. E. G. Scheve ontwikkeling in de E.E. G. Vrijdag 26 april 1963 369 SUIKERPRIJS-1963 KAN NOG NIET WORDEN VASTGESTELD Omvang van het areaal suikerbieten moet eerst bekend zijn (Vervolg van pagina 367) PROF. Dr. A. H. M. Albregts, president-com missaris van de Gront Mij te De Bilt, spreken, de op de onlangs gehouden algemene aandeelhou dersvergadering wees in zijn inleiding onder meer op de scheve ontwikkeling in de ,E. E. G. ten aan zien van de uitbreiding van het areaal cultuur grond in de verschillende E. E. G.-landen. Niet zel den betreft het daarbij gronden welke men in Nederland „marginaal" zou noemen. Wij achten het juist, aldus prof. Albregts, indien in ons eigen land bepaalde complexen slechte grond zouden worden aangekocht t.b.v. het urgente vraagstuk der recreatie. Maar indien daarbij wer kelijk 'n agrarische productiebeperking 'n punt van overweging zou zijn, dan is dit onlogisch en onbe vredigend, zolang de partnerlanden in lijnrechte tegenstelling daarmee voortgaan met omvangrijke complexen gronden van matige tot slechte kwali teit te ontginnen, waardoor de agrarische productie wellicht op een kostbare wijze wordt verhoogd, terwijl hieraan in E. E. G.-verband niet de minste behoefte bestaat. Prof. Albregts was dan ook van mening dat hier een gemeenschappelijke gedrags lijn moet worden opgesteld en dat uitbreiding van het cultuurgrond-areaal onderworpen moet worden aan een goedkeuring op E. E. G.-niveau, teneinde te voorkomen dat in de naaste toekomst moeilijk heden op agrarisch gebied nog verder zullen toe nemen. Prof. Albregts bepleitte met klem, dat wij in ons land nog meer moeten doen aan structuurverbete ring. Het standpunt van de Minister bij de behan deling van de Landbouwbegroting in de Eerste Kamer, waarbij de bewindsman bezwaar maakte tegen een vergelijking met West-Duitsland, omdat daar meer behoefte zou zijn aan structuurverbete ring, verklaarde Prof. Albregts slechts ten dele te kunnen volgen. Immers uit het urgentieprogramma van verka veling en andere cultuurtechnische werken, dat enkele jaren geleden door de Centrale Cultuur technische Comnvssie is gepubliceerd, blijkt maar al te duidelijk welk een grote behoefte ook in ons land bestaat aan ontsluiting, waterbeheersing en verkaveling. Ultimo 1962 waren de ruilverkavelingsvverken in Nederland voltooid voor een oppervlakte van 166.000 ha, hetgeen nog geen 10 van de verka- velingsbehoeftige oppervlakte omvat! Verder is ruilverkaveling in uitvoering over een oppervlakte van 340.000 ha, terwijl daarnaast ruilverkaveling is aangevraagd voor i.200.000 ha. Dit betekent bij het huidige tempo een programma van 35 jaar, zodat er alle aanleiding is om in Nederland even als in de ons omringende landen gebeurt, het tem po te verhogen. Prof. Albregts drong er op aan om ook in Neder, land een meer gepreciseerd 5- of 10-jarenplan op te stellen, zodat men weet waar men aan toe is. In gebieden, die niet voor ruilverkaveling op korte termijn in aanmerking komen, zouden dan partiële werken als ontsluiting, waterbeheersing e.d. aan de orde kunnen komen en ook nog meer werk ge maakt kunnen worden van eenvoudige ruilverka velingsovereenkomsten. Het ontwikkelings. en saneringsfonds zal niet alleen een negatieve taak moeten krijgen, ni. in hoofdzaak ten behoeve van bedrijfsbeëindiging. Het fonds zou ook kunnen bij dragen aan bedrijfsvergroting, verbetering van de bedrijfsgebouwen, het stimuleren van nieuwe be drijfssystemen en tevens aan de subsidiëring van cultuurtechnische verbeteringswerken binnen de be drijven. Dergelijke verin»teringen binnen de bedrij ven vormen een moeilijk te missen sluitstuk van verkavelings- en waterbeheersingswerken, waar mee het rendement van de investeringen wordt verhoogd, aldus prof» Albregts. REKENING houdend met de sterk gewijzigde om standigheden is, in afwijking van vorige ja ren, de suikerprijs af-fabriek voor de oogst 1963 vastgelegd in een formule waarbij de dit jaar te verbouwen oppervlakte suikerbieten bepalend zal zijn voor de definitieve vaststelling van de suiker prijs af-fabriek. De in overeenstemming met de beetwortelsuikerindustrie vastgelegde formule is zodanig, dat bij een normale opbrengst per ha de fabrieken de garantieprijs voor suikerbieten, die in januari 1963 is vastgesteld op 54 per 1000 kg bij een suikergehalte van 16 gemiddeld aan de producenten zullen kunnen uitbetalen. Aldus de Minister van Landbouw en Visserij in zijn ant woord op vragen in de Tweede Kamer, die op be kendmaking van de prijs had aangedrongen. De Minister concludeert, dat aangezien het areaal suikerbieten dat dit jaar zal worden verbouwd, uiteraard nog niet bekend is de definitieve sui kerprijs af-fabriek nog niet kan worden gepubli- cèerd. VELE BEZWAREN HIERTEGEN TEGEN dit uiterst belangrijke voorstel zijn van alle kanten bezwaren gerezen. Het zou on doenlijk zijn deze hier allemaal te bespreken. De voornaamste zijn, dat de Duitsers zich fel kanten tegen de voor hen uit het voorstel voortvloeiende verlaging van hun graanprijzen. De Italianen ach ten de verlaging van hun tarweprijs een bittere pil, terwijl de voor hen noodzakelijke verhoging van de gerstprijs tegen hun beleid indruist, het- welke de veredelingsproduktie wil aanmoedigen. Maar ook voor de Nederlandse landbouw kleven er ernstige bezwaren aan het voorstel. Ten aan zien van de tarwe zijn er geen moeilijkheden, daar de prijs reeds verhoogd is. Maar de uit het voor ste] voortvloeiende verhoging van de gerstprijs zou in het huidige stelsel van de reeds in werking zijnde Europese verordeningen voor varkensvlees, eieren en slachtpluimvee, een slechte invloed heb ben op onze uitvoermogelijkheden naar de overige E. E. G.-landen. Een deel van de heffing, die met name Duits land op onze veredelde produkten mag leggen, bestaat uit het prijsverschil van de voergranen. Wanneer dit verschil kleiner wordt door prijstoe- nadering moet de heffing dus lager worden. Deze verlaging werkt door het stelsel, dat in de ge noemde verordeningen is neergelegd, echter pas na ongeveer negen maanden en het is duidelijk, dat dit op onze uitvoer een hoogst ongunstige uit werking zou hebben. Vandaar ook, dat Nederland met dit prijstoe- naderingsvoorstel nooit akkoord kan gaan, wan neer de verordeningen voor varkensvlees, eieren en slachtpluimvee op dit punt niet worden ge wijzigd. Voorts zou het prijstoenaderingsvoorstel een zodanige prijsverhoging voor de rogge be tekenen, dat hierdoor in ons land de verhouding tot bijvoorbeeld de gerstprijs op een ontoelaat bare wijze zou worden verbroken. GEEN BESLISSINGEN OP KORTE TERMIJN TE VERWACHTEN onderhandelingen over dit voorstel zijn in de Raad van Ministers wel begonnen, doch ook hiervan is het einde nog niet in zicht. Het moet dan ook betwijfeld worden of er voor de oogst 1963 nog gevolgen uit zullen voortvloeien. Tenslotte heeft de Europese Commissie nog voorstellen gedaan om te komen tot oprichting van een Garantie- en Oriëntatie Fonds, uit het welk in de toekomst de kosten betaald zouden moeten worden, die voortvloeien uit het op de markten moeten ingrijpen en uit de resituties, de terugbetalingen bij uitvoer dus en voorts de kosten, die uit marktverbeterende maatregelen voortvloeien. Tevens om te komen tot een gemeen schappelijk fonds voor de verbetering van de landbouwstructuur in de zes landen. Gezien het bijzondere karakter van deze Fond sen, willen wij hier slechts opmerken, dat beslis singen hierover onzes inziens ook niet op korte termijn zijn te verwachten en dat de landbouw organisaties van de zes landen, verenigd in hun gezamenlijke organisatie, het C.O.P.A., deze voor stellen ernstig bestuderen. DE KANSEN OP VERDER GAAN WANNEER wij dan nu, na uitvoerig te hebben aangegeven weke onderwerpen op dit ogen blik op een regeling wachten en welke hoofdpro blemen zich daarbij voordoen, iets willen zeggen over de kansen voor het verder gaan, dan zouden wij het volgende willen opmerken. De onderhandelingen over de toetreding van Engeland, die 16 maanden geduurd hebben, heb ben op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vertragend en verwarrend ge werkt. Dit temeer, doordat zij mislukt zijn. Maar ook tijdens deze onderhandelingen bleek steeds, dat het ontbreken van een afgerond stelsel de zes E. E. G.-landen parten speelde. Het is immers erg moeilijk, zo niet onmogelijk, als zes met een zevende te onderhandelen, als men zelf nog niet weet wat men wil en waar men naar toe wil. Dit was met name bij twee belangrijke onderwerpen het geval: het zuivelbeleid en de prijstoenadering. Onzes inziens is het nu eerst zaak het gemeen schappelijk landbouwbeleid af te maken. Onder handelingen met Engeland over eventuele toe treding zijn toch opgeschort en zij zullen zeker vruchtbaarder verlopen, wanneer de zes reeds verenigd zijn in eenzelfde systeem. GEEN HALF WERK AOK voor de landbouw in de zes landen en v zeker ook in Nederland, is het noodzakelijk, dat het half afgemaakte stelsel gecompleteerd wordt. Daarbij diene men eens te bedenken, dat het een teken van deze tijd is, dat de Westerse mens teveel hooi bp zijn vork wil nemen. Hij wil alles tegelijk aanpakken en liefst nog in zijn leven of zijn regeerperiode afmaken. Maar veel beter is het de dingen, waaraan men begonnen is, tot een goed en degelijk einde te brengen, alvorens nieu we, grote zaken aan te pakken. De boeren weten dit maar al te goed. Zij zaaien akker voor akker en daarbij niet alles door elkaar. Het tot stand brengen van een gemeenschap pelijk landbouwbeleid in de zes landen van de E. E. G. is reeds een dermate grote en zware op gave, dat velen hier hun handen meer dan vol aan hebben. De tegengestelde belangen in dit grote gebied zo te groeperen, te harmoniseren en ten slotte te bundelen vergt van hen, die dit moeten doen, grote kennis van problemen en zaken, een grote mate van begrip, verbeeldingskracht, or ganisatietalent en overredingskracht. Daarbij moet dan tevens nog de nodige rekening gehou den worden met de belangen en wensen van de rest van de wereld. DUITSLAND ZWAARDERE OFFERS? INMIDDELS hebben zich de eerste lentever - schijnselen voorgedaan. Op de laatste, in april te Brussel gehouden ministers vergadering waren de gezichten weer' vriendelijk. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Schroder, was degene, die met verschillende voorstellen de E. E. G. weer op gang poogde,te brengen en de reacties van zijn collega's waren zodanig, dat er weer hoop is, dat de impasse doorbroken is. Uit de verslagen bleek echter, dat hij op het terrein van de landbouw dingen heeft gezegd, die ons niet erg aanstaan. Hij meende namelijk, dat Duitsland ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zwaardere offers had gebracht dan de andere E. E. G.-landen en dat men daarom de landbouwzaken voorlopig moest laten rusten, totdat de andere sektoren van het bedrijfsleven even ver waren. Dit nu vermogen wij niet in te zien: De extra offers van West-Duitsland kennen wij niet. Door de ingevoerde heffingssystemen blijft voorlopig de Duitse landbouwproductie volledig beschermd. Aan prijstoenadering heeft Duitsland nog niets ge daan. Wel zijn sommige handelsstromen meer ver legd, zodat de E. E. G.-partners van Duitsland thans wat meer leveren en de handel met andere landen wat ingekrompen is. Maar dat is een on vermijdelijk gevolg van de E. E. G. INDUSTRIËLE SEKTOR VERDER MET INTEGRATIE UOORTS is de industriële sektor bepaald ver- der met de integratie dan de landbouwsek- tor. Zolang de eerder in dit artikel besproken aan de orde zijnde voorstellen niet aanvaard zijn, is er van een goed begin van een gemeenschappe lijk landbouwbeleid nog slechts gedeeltelijk sprake. Want zelfs als er een eerste prijstoenadering tot stand is gekomen, dan nog blijft er de verdere uitwerking in de komende jaren, welke nog moei lijkheden genoeg zal opleveren. Wanneer men daartegenover de steeds verder gaande afbraak van invoerrechten en conting entering en in de in dustriële sektor beschouwt, dan moet het duide lijk zijn, dat de landbouw eerder op zal moeten schieten, wil hij niet achter komen en wil er in de eindphase van de E. E. G. in 1970 werkelijkeen gemeenschappelijke markt ook voor landbouwpro- dukten zijn ontstaan. Wij blijven nog altijd van mening, dat de Nederlandse landbouw, die, zoals Minister Marijnen in zijn Memorie van Toelich ting op de begroting 1963 heeft aangetoond, een onmisbare welvaartsfaktor blijft, belang heeft bij die eindfase. Daarom kunnen wij in dit opzicht het Franse standpunt onderschrijven, dat ervan uitgaat, dat dit landbouwbeleid eerst behoorlijk geregeld moet zijn alvorens met vrucht besprekingen over ver ruiming van de wereldhandel en agrarische pro dukten en over het inpassen van de Engelse land bouw in de E. E. G. gevoerd kunnen worden. Wij weten natuurlijk wel, dat er bij deze beide genoemde Vraagstukken ook andere economische en politieke overwegingen een belangrijke rol spelen. Maar aan de andere kant menen wij, dat het goed is, dat ook de belangen van de landbouw 'eens duidelijk naar voren worden gebracht. Dat kan in ons land geen kwaad. IN NAJAAR VOORUITGANG TE VERWACHTEN TOT slot van deze uitvoerige uiteenzetting dient opgemerkt te worden, dat inderdaad de eerste lentetekenen zijn gesignaleerd, maar dat één zwaluw nog geen volledige lente maakt, noch één sneeuwklokje. Het zal de vraag zijn of veel belangrijke beslis singen over de landbouwvoorstellen vóór septem ber genomen zullen worden. Wij menen dit te moeten betwijfelen. In Italië zijn op 28 april al gemene verkiezingen. In ons land op 15 mei. Er gaan in deze landen maanden voorbij voor dat nieuwe regeringen gevormd zijn en de nieu we ministers zich hebben ingewerkt. Wij zitten dan bij of in de herfst. Maar laten wij hopen, dat dan met nieuwe moed verder gewerkt wordt aan het afbouwen van het Europese huis. Een werk, dat vooral voor onze kinderen van groot belang kan zijn, mits het uitgevoerd wordt door mensen, die idealisme aan eerlijkheid, werk kracht en nuchterheid paren. En in dit bouw werk mag een gezonde landbouw niet ontbre ken. Daarvoor te strijden is mede de taak van onze landbouworganisaties. Moge ook deze taak tot een goed einde worden gebracht. S.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 5