HOE STAAT HET MET DE E. E. G. De nieuwe C.A.O.'s land en tuinbouw 1963/1964 Vrijdag 26 april 1963 367 (Vervolg van le pagina.) over de grond liggende scherven aan elkaar te lijmen. Tenslotte wilde men zich bezinnen over de manier waarop men in E. E. G.-verband verder moest. Al deze redenen waren oorzaak van het uitblijven van enige voortgang in o.a. het gemeenschap pelijk landbouwbeleid. De voorstellen, die ter tafel lagen, bleven praktisch onbesproken en de nieu we voorstellen, die de Europese Commissie aan de Raad van Ministers heeft voorgelegd, daartoe ge noodzaakt door eerder gemaakte afspraken, werden nauwelijks behandeld. De E. E. G. bevond zich in een strenge, koude winterstemming. Maar het is gelukkig op onze aarde zoals de Engelse dichter schreef: Wanneer de winter komt, komt steeds de lente niet lang daarna. En het begin van de lente valt nooit samen met een bepaalde datum, maar manifesteert zich in de natuur door kleine, eerst schuchtere symptomen. Een sneeuwklokje, wat pril groen, de geboorte van de eerste lammeren. WELKE VOORSTELLEN LIGGEN TER TAFEL ALVORENS na te gaan of ook in de E. E. G. deze lenteverschijnselen zich beginnen voor te doen, willen wij eens bezien welke voorstellen op het ogenblik ter tafel liggen. Daar zijn dan in de eerste plaats de concept-verordeningen voor zuivelprodukten, rundvlees en rijst. Deze vormen als het ware de vervolmaking van een Europese regeling voor de voornaamste lan dbouwprodukten. Het wil niet zeggen, dat in de verdere toekomst geen regelingen meer voor andere produkten ge troffen zullen worden. Maar met de reeds bestaande verordeningen en een regeling voor de suiker, die in de maak is, wordt toch wel een groot deel van de Europese landbouw bestreken. De grootste moeilijkheden en geschilpunten liggen nu ongetwijfeld bij de zuivelverordening. Met enige goede wil is er overeenstemming te bereiken in de sektoren rundvlees en rijst. Maar het zuivelprobleem is onoplosbaar, als de Ministers der zes landen niet allen concessies doen. Afgezien van enkele kleinere kwesties zit de grote moeilijkheid in de wijze waarop men de boter tot waarde zal moeten brengen en de ontegenzeggelijke aanwezige samenhang van de markten van boter, margarine, olijfolie en andere oliën en vetten, die in de verbruikssektor geconsumeerd worden. De systemen, die in de zes landen gevolgd worden ten aanzien van de boter, verschillen princi pieel en de prijzen, waarvoor de consument de boter kan kopen, in hoge mate. De margarjjieprijzen vertonen ook grote verschillen en het is juist aan deze laatste prijs, dat politieke belangen en dus ge volgen vastzitten. Wij zouden geneigd zijn te stellen dat het voor de Duitse regering, politiek gezien, even moeilijk is de graanprijzen te verlagen als voor de Nederlandse de boter- en dus de margarineprijs aanzien lijk te verhogen. Waarbij dan nog komt, dat een verlaging van de graanprijzen alleen de Duitse boe ren treft, terwijl een verhoging van de margarineprijs bijna de gehele Nederlandse bevolking aan gaat DE laatste jaren is het ons steeds gelukt vóór 1 mei de lonen en arbeidsvoorwaarden voor de nieuwe contractperiode te publiceren. Welis waar altijd onder voorbehoud van nog te ont vangen goedkeuring van het College van Rijks- bemiddelaars, maar dit bleek in de praktijk geen moeilijkheden op te leveren. De boer of tuinder kon aan de hand van het door ons gegeven over zicht zijn loonberekeningen op basis van de voor gestelde lonen opmaken, waardoor later inge wikkelde nabetalingen niet nodig waren. Tot onze spijt moeten wij onze werkgevers mededelen dat het dit jaar niet mogelijk is tijdig de nieuwe lonen te publiceren. Alhoewel landelijk reeds enige maanden het overleg over de lonen en andere ar beidsvoorwaarden voor de land- en tuinbouw gaande is en ook provinciaal reeds voorbereidende besprekingen zijn gevoerd, is in de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap over de lonen C. A. O. Landbouw nog steeds geen overeen stemming tussen werkgevers en werknemers be reikt. Het is nu wel zeker dat voor de eerste uit betalingen in mei de lonen nog niet bekend en voor Zeeland de arbeids- en rusttijden-verordening niet vastgesteld zal zijn. Teneinde de werkgevers richtlijnen te geven, hoe te handelen, heeft het Dagelijks Bestuur der Z. L. M. besloten het volgende aan al onze werk gevers te adviseren: 1. De uitbetaling van lonen voorlopig op basis van de vorige C. A. O. Land- en Tuinbouw 1962/1963 voort te zetten. Bij verhoging van de werk lonen c.q. uurlonen in de nieuwe C.A.O.'s zal te zijner tijd een advies over de te verrichten nabetaling gegeven worden. 2. Zaterdag 4 mei vrij te geven voor land- als tuinbouw, zodat deze dag als eerste vrije zater dag in het nieuwe contractjaar mee zal kunnen tellen en in mindering kan worden gebracht op het nog vast te stellen totaal aantal vrije zaterdagen in dit contractjaar. 70 JUIST voor het ter perse gaan van dit num mer werden wij er telefonisch van in kennis gesteld dat het Dagelijks Bestuur van het Land bouwschap inzake de kwestie van de loonsver hoging in de landbouw een beslissing heeft ge nomen. De verhoging van de uurlonen voor de arbeiders van 2365 jaar werd vastgesteld op 13 cent per uur. De onderhandelingen op provinciaal niveau in de Sociale Commissie van de Gewestelijke Raad voor Zeeland zullen nu op korte termijn ook voor de tuinbouw voortgezet kimnen worden zodat wij verwachten in ons nummer van 10 mei de nieuwe lonen enz. te kunnen publiceren. B. MEER MOEILIJKHEDEN WARE dit nu de enig overgebleven moeilijkheid in de zuivelsektor, dan was een oplossing nog denkbaar. Maar de zaak is jammer genoeg nog veel ingewikkelder. Voor de Italianen speelt het vraagstuk van de olijfolie een grote rol. Deze wordt o.a. voortge bracht door de vele kleine en zeer arme bedrijf jes in het zuiden van het land. Wanneer de boe ren aldaar voor deze olijfolie geen hoge prijs krij gen, hebben zij, zolang geen grote en tijdrovende structuurverbeteringen zijn toegepast, praktisch geen bron van bestaan meer. De Italiaanse re gering betaalt deze naar verhouding van de waar de veel te hoge prijs ook al weer uit overwegin gen van sociale en politieke aard en wil dit blij ven doen en dan liefst via een E. E. G.-regeling, omdat dan de hoge kosten op den duur voor reke ning van de Gemeenschap komen. De derde vraag, waar men nog in het geheel niet uit is gekomen, is hoe men de bovengenoem de kosten wil betalen en tevens de verliezen op de boter, wanneer men tenminste deze boter niet tegen de volle kostprijs aan de consument wil af zetten. De Europese Commissie stelt namelijk wel een hogere prijs dan de Nederlandse voor, maar toch niet de volle kostprijs. DRIE OPLOSSINGEN MOGELIJK CR zijn maar drie methoden denkbaar. De eer- ste en eenvoudigste, maar ook minst haal bare is, dat alle verliezen en kosten door de schat kist van de E. E. G. betaald worden, die daarvoor uit de schatkisten der zes landen gevuld zou moe ten worden. Deze methode zou tevens betekenen, dat in de zes landen maar raak geproduceerd zou kunnen worden. Een tweede methode stellen de Italianen en Fransen voor. Zij zou moeten bestaan uit het leg gen van heffingen aan de grens van de E. E. G. op alle in te voeren buitenlandse oliën en vetten en op de grondstoffen voor de margarine. Daar on geveer 50 van het olie- en vetverbruik in de E. E. G. moet worden ingevoerd en wij op dit ge bied dus maar voor de helft zelfvoorzieriënd zijn, zouden dergelijke heffingen zeer veel geld op brengen, hetgeen dan gebruikt zou kunnen wor den ter ondersteuning van de eigen produktie van boter, olijfolie, koolzaad enz. Deze heffingen ma ken dan tevens de margarine duurder, zodat de prijs ten opzichte van de boter en olijfolie, in een verhouding komt te liggen, die voor de afzet van deze produkten gunstiger is. Deze oplossing lijkt op het eerste gezicht niet onlogisch, maar zij stuit op onoverkomenlijke bezwaren. POLITIEK ONAANVAARDBAAR 7IJ is in de eerste plaats voor de regeringen van Nederland, Duitsland en in mindere mate België politiek onaanvaardbaar, daar een zeer aanzienlijke verhoging van de margarineprijs het gevolg zou zijn. Verder zou een dergelijk beleid de E. E. G. in het wereldpolitieke- en handelsvlak zeker de naam geven een protectionistisch gebied te willen worden. Een verwijt dat toch al van de kant van andere landen klinkt, die hun gedeeltelijk tradi tionele handel in landbouwprodukten met de E. E. G.-landen bedreigd zien. In de derde plaats zouden heffingen pas kun nen worden ingevoerd nadat de overeenkomsten, die de E. E. G. in het kader van de bestaande wereldorganisatie voor tarieven en handel (G. A. T«T,) reeds vroeger heeft afgesloten, veranderd zouden worden. Bij deze overeenkomsten heeft de E. E. G. zich namelijk verplicht geen invoerheffin gen toe te passen op de meeste uitheemse, tropi sche oliën en vetten en de grondstoffen ervoor. Gezien het feit, dat er in bedoelde organisatie juist gestreefd wordt naar verdere handelsver- ruiming en dat met name Amerika bij monde van president Kennedy voorstellen tot belangrijke ta riefsverlagingen in de wereldhandel heeft gedaan, heeft toepassing van deze tweede methode weinig kans. De president van de Verenigde Staten is tot dit beleid gemachtigd door een voor dit doel aan vaarde wet, de Trade Expension Act, en hecht grote waarde aan het welslagen. Wij willen hier nu niet verder ingaan op alle kanten, die aan dit wereldwijde probleem vast zitten, maar hebben slechts pogen aan te geven, dat een systeem van heffingen van enige impor tantie op het gebied van uitheemse oliën en vet ten onwaarschijnlijk is. Tenslotte komt hier ook nog de positie van vele onder-ontwikkelde landen om de hoek kijken, die juist in de export naar Europa van hun oliën en vetten en grondstoffen één van hun weinige de- viezenbronnen bezitten. De derde mogelijkheid is het opleggen van een heffing op de margarine, welke heffing bij de fa brieken geïnd zou moeten worden. Hierdoor zou men de prijsverhouding tussen boter en marga rine en de prijshoogte meer in de gewenste rich ting stuwen. Ook aan deze methode zitten voor ons land hogere margarine- en boterprijzen vast. Zoals men ziet, is een regeling van deze inge wikkelde zuivelaffaire nog lang niet in kannen en kruiken. Zonder de bewuste wil van de zes regeringen om tot een regeling te geraken, is het zeker uitgesloten, dat er uiteindelijk overeenstem ming wordt bereikt. DE OVERIGE VOORSTELLEN WANNEER wij thans overgaan tot het be spreken van de overige voorstellen, die de Europese Commissie aan de Raad van Ministers heeft voorgelegd in het kader van het gemeen schappelijk landbouwbeleid, dan zijn deze in twee groepen te verdelen. Er zijn een tweetal ontwerpverordeningen, die betrekking hebben op de prijsvaststelling der landbouwprodukten en een tweetal, die het instel len van fondsen beogen. Bij de prijsvoorstellen ligt een ontwerp ter tafel, hetwelk een aantal normen of criteria inhoudt, die in de E. E. G. bij het vaststellen van richtprijzen, oriëntatieprijzen, interventieprijzen en dergelijke in acht moeten worden genomen. Het betreft hier algemene richtlijnen. De Commissie noemt er een drietal en stelt dat bij de prijsvaststelling van landbouwprodukten rekening gehouden moet worden met: a. de inkomsten van allen, die in de landbouw werkzaam zijn. b. het richten van de produktie op vraag en aan bod; c. de ontwikkeling van de economie in het alge meen, waarbij dus tevens gedacht wordt aan de mogelijkheden van invoer uit andere landen. Wanneer men deze verordeningen doorleest, dan doet zich uit landbouwoogpunt direkt de vraag voor, hoeveel waarde men in de toekomst zal hechten aan de doelstelling, dat de boer en land arbeider op het goed geleide bedrijf een inkomen dienen te hebben, vergelijkbaar met/of gelijk aan dat van de werkers in andere bedrijfstakken. Wij kennen in Nederland dit soort fraaie zinnen uit de Memories van Toelichting op de vele land bouwbegrotingen van na de oorlog. Het is daarom begrijpelijk, dat de landbouw organisaties uit de zes landen veel waarde hech ten aan de uitleg van deze zinsnede en bovendien op het standpunt staan, dat deze eerstgenoemde richtlijn als de belangrijkste wordt aangemerkt. VOORSTEL EERSTE PRIJSTOENADERING HET tweede prijsvoorstel is voor de boeren van meer direkte betekenis. Het betreft een eer ste prijstoenadering van de graanprijzen in de zes landen. Zoals men weet is één van de voorwaar den om tot een werkelijk gemeenschappelijk land bouwbeleid te komen een gelijk prijspeil in de E. E. G. van de voornaamste landbouwprodukten. Hier vallen zeker de granen onder, waarvan de prijzen juist ver uit elkaar liggen. Duitsland heeft de hoogste tarwe-, gerst- en roggeprijzen. Italië heeft een hoge tarweprijs en een lage gerstprijs. Frankrijk en Nederland hebben lage prijzen. In het toenaderingsvoorstel zitten drie elemen ten: a. Een gelijkschakeling van de kwaliteitsnormen, op welke de prijzen gebaseerd zijn. b. Een gelijkmaking van de Verhouding tussen de prijzen der verschillende graansoorten. Wan neer men de gerstprijs op 100 stelt, zou de tar weprijs in de zes landen moeten liggen op 113 117 van deze gerstprijs en de rogge- en maisprijzen op 98102 c. Een kleine verlaging van de hoogste prijzen en een iets grotere verhoging van de laagste. /Zie verder pagina 369»)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1963 | | pagina 3