MUISJE MET STAARTJE!
Commentaar op de Landbouwnota
K. N. L. C. Ir. C. S. KNOTTNERUS
MELK EN ZUIVEL
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
5§
UORIGE week beloofde ik nog nader op de nota inzake het landbouwbeleid
terug te komen. 3ij nadere beschouwing valt het vooral op, dat voor de
nabije toekomst geen veranderingen in het beleid van de Minister kunnen
worden verwacht. De opvatting van de regering is m.a.w. dat het marktbeleid
voor de verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven, dat het prijsbeleid door
Brussel wordt bepaald en dat het struktuurbeleid dient voor bedrijfsvergro-
ting en bedrijfsbeëindiging zoals nu in ruilverkavelingsverband al wordt
gedaan, maar welke mogelijkheid tot alle zandgronden moet worden uitge
breid Ook de voorlichting welke nu onder de struktuurverbeterende maat
regelen wordt gerangschikt zal bij dit laatste behulpzaam moeten zijn. Over
dit laatste onderwerp heb ik mij ai enige keren uitgelaten en ik mag aan
nemen dat mijn standpunt-in deze U bekend is. Van de organisaties in deze
erkent de nota ook de taak, al spreekt zij hier van georganiseerd bedrijfs
leven om vooral niet tot de Standsorganisaties beperkt te zijn. De toezegging
om deze voorlichting financieel met een bijdrage van overheidswege te steu
nen wordt wel in zeer voorachtige bewoordingen verpakt. Er staat n.l. „zal
worden overwogen in hoeverre ten behoeve van de verdere ontwikkeling van
de sociaal economische voorlichting een financiële bijdrage van overheids
wege kan worden verstrekt. Dus geen enkele reële toezegging. Dit zelfde
geldt in nog sterkere mate dus voor het markt- en prijsbeleid en hiertegen
heb ik wel de grootste bezwaren. Niet dat ik het niet met de Minister eens
zou zijn dat de primaire verantwoordelijkheid van de afzet bij de bedrijfs-
genoten zelf berust, maar even goed als het bekend is dat de bedrijfsgenoten
overheidshulp nodig hebben bij ruilverkaveling en ontwatering, even goed
staat het voor mij vast dat bij de afzet en prijsvorming overheidshulp voor
enkele belangrijke artikelen niet kan worden gemist, al was het alleen maar
in die vorm dat onwilligen zouden moeten worden verplielit aan een door de
grote meerderheid vrijwillig aanvaarde afzetregeling mee te doen.
T\IT gehele probleem en ook de rol
van de productschappen in deze
wordt door de nota totaal genegeerd.
Nu zou men kunnen veronderstellen
dat de overheid vindt dat het be
drijfsleven dit zelf maar moet uit
zoeken maar dan is het merkwaar
dige dat bij de voorlichting dit svs-
teem niet wordt gevolgd maar hier
duidelijk van een druk in een be
paalde richting, met name de vak
technische organisaties, kan worden
gesproken.
AFZET EN PRIJSBELEID
DUIDELIJKE TAAK VOOR
OVERHEID
Na de zeer juiste conclusie in
hoofdstuk 5.1 waar gesproken wordt
van liet conflict tussen de private
doeleinden van het agrarisch onder
nemerschap en het algemeen belang
n.l. deze dat het algemeen belang
eist een ruime veiliggestelde voedsel
voorziening, maar dat het private on
dernemersbelang vereist (om tot een
goede prijsvorming te komen) een
zekere schaarste, mis ik de conse
quentie welke m.L moet zijn dat de
overheid ook op het gebied van afzet
en prijsvorming een duidelijke taak
heeft.
De concretisering van dit principe
is bijzonder moeilijk, maar dit geidt
voor de primaire taak welke aan het
bedrijfsleven is toebedacht minstens
even zeer. De consequentie van een
en ander is dat wij een spelletje krij
gen van overheid en bednjisleven
welke elkaar uitnodigen met voor
steilen te komen waardoor de boer
geen enkele steun krijgt en dus in de
moeilijke positie wordt gelaten wel
ke de nota zelf zo juist aangeeft. Ik
ben het beslist niet eens met de op
vatting dat het Ministerie met zijn
hoeveelheid ambtenaren in deze niets
hoeft te doen.
In het bedrijfsleven kernen allerlei
overwegingen van concurrentie voor
die de pogingen tot samenwerking
verstoren tot zelfs in de product
schappen toe en de enige instantie
die hier neutraal maar doelgericht
tegenover kan staan is het Ministe
rie van Landbouw.
De Minister neemt de crisis van
'80 als voorbeeld en uitgangspunt van
zijn beleid maar vergeet blijkbaar dat
het rijksambtenaren waren welke
toen enorme steun hebben verleend
bij het oprichten van coöperaties.
VERANTWOORDELIJKHEID
MINISTER
MET de stelling dat het prijsbeleid
hoe langer hoe meer in Brus
sel zal worden bepaald vervalt m.i.
geenszins de verantwoordelijkheid
van de Minister van Landbouw voor
het prijsbeleid. Zeker, zij wordt wel
geringer, maar het college dat uitein
delijk de prijs bepaalt, is ook aan de
Nederlandse regering en dus ook
aan de Nederlandse Minister van
Landbouw verantwoording schuldig.
In vele gevallen moest zelfs van daad -
werkelijke medewerking van de Mi
nisters van Landbouw aan de prijs
vorming in Brussel worden gespro
ken. De Minister moet dus, wil hij
deze taak naar behoren vervullen,
een standpunt hebben inzake hel
voor Nederland gewenste prijsbeleid.
Met name is dit noodzakelijk gedu
rende de .overgangsperiode, f Wij heb
ben al vaker gezien ik denk hier
vooral aan de Benelux dat een
overgangsperiode tot in lengte van
dagen voortduurt). Zowel Frankrijk
alsook Duitsland zijn bezig geduren
de deze overgangsperiode hun land
bouw nog in enorme mate te ver
sterken. De theorie dat Nederland er
straks in de eindfase beter voor zou
staan als wij dit niet doen is een vol
komen verwerpelijke, omdat wij daar
door juist in die overgangsfase onze
voorsprong volledig kunnen verlie
zen. M.i. moet men er dan op reke
nen dat de bijdrage welke de land
bouw nu nog aan de nationale eco
nomie geeft, aanzienlijk zal terug
lopen en men zal dan voor een be
langrijk gedeelte van de nu nog in
de landbouw actief werkenden ande
re werkgelegenheid moeten schep
pen.
Ook dit kan men- weer zoals de
nota trouwens overal doet met een
koude economische rekensom afdoen.
Het wil mij voorkomen dat het schep
pen van "arbeidsplaatsen op zich
zelf al een dure aangelegenheid
met de daaraan noodzakelijk verbon
den begeleidende maatschappelijke
voorlichting etc. een veelvoud zou
kosten van het door de overgangs
periode geleiden van een groter aan
tal uiteindelijk in de eindfase volko
men rendabele bedrijven.
S Foute taxaties kosten geld
til Zuivelperspectief in 1963 weinig rooskleurig
IN de Nieuwsjaarsrede van de heer Van Dam, voorzitter van het P. Z., kwam onder meer een voor de
veehouderij belangrijk punt naar voren. In de aanvang van zijn betoog deelde de heer Van Dam
mee dat de opbrengst van de melk in het met november afgesloten melkprijsjaar gemiddeld 25,85
is geweest. Dit is met inbegrip van de zuivelfonds uitkering en een bijbetaling van 4 uit het L. E. F.,
op grond van de in het afgelopen jaar geldende garantieprijs van ƒ28,10 voor 5,1 miljoen kilogram
melk. Daar de opbrengst in 1960/61 voor alle melk gemiddeld ƒ26,50 was, heeft de veehouderij in de
tijd dat de kosten met meer dan 65 cent per kilogram melk gestegen, een lagere opbrengst voor de melk
ontvangen, van circa 65 cent per 100 kg.
STROP DOOR FOUTIEVE TAXATIE
OP zichzelf is dus de strop circa 2 x 65 cent die
de melkveehouderij heeft ondergaan en die
dan ook algemeen aan den lijve is gevoeld. Op
zichzelf zou hiermee ons commentaar teneinde
zijn wanneer dit muisje geen staartje zou hebben
gehad.
Toen in september j.l. de punten werden ver
zameld die in discussie zouden komen in het ge
sprek tussen de minister en het Landbouwschap,
is de opbrengst in het melkprijsjaar nov. 1961/nov.
1962 berekend en voor een deel getaxeerd. Het
vaste punt in de discussie was toen dat de totale
opbrengst inclusief Zuivelfonds en bijbetaling uit
het L. E. F. ten minste 26 cent geweest zou zijn.
Men sprak toen zelfs nog over 26,04 als opbrengst,
bij het vaststellen van de richtprijs door de minis
ter van 26 cent als opbrengst van alle melk in het
voorgaande jaar. Het blijkt nu drie stuivers lager
te zijn geweest. De taxatie van de opbrengst van
industriële produkten blijkt aan de te hoge kant
te zijn geweest omdat zeer nauwkeurig de op
brengst van de consumptiemelk kon worden be
rekend. De conclusie kan zijn dat de opbrengst
van de industriemelk circa 22 cent te hoog is aan
genomen. Dit krijgt een wat bittere nasmaak. Bij
het vaststellen van de richtprijs voor dit jaar van
27 cent was de redenering dat de industriemelk
het vorige jaar 18,75 heeft opgebracht en vanwege
de E. E. G. dit jaar 18,85 zou kunnen zijn.
Met de verhoging van de straatprijs voor con
sumptiemelk zou men dan zo wikkertje wak aan
de 27 cent kunnen komen. Nu blijkt dat vorig
jaar de industriemelk maar even meer dan 18,53
heeft opgebracht. Daarbij is de heer Van Dam
zeer pessimistisch gestemd over de E. E. G. We
kunnen dus voor dit jaar wel zeker aannemen dat
de 27 cent-richtprijs niet gehaald zal worden. Het
P. Z. taxeert de melkproduktie in dit jaar op 6,7
miljard kg melk, hiervan gaan 1,85 in de consump-
tiemelksector en wordt dus 4,85 miljard kg indus
trieel verwerkt. Zoals het er nu uitziet zal deze
industrieel verwerkte melk niet 4,85 miljard kilo
gram x 18,85 ƒ914 miljoen opbrengen, maar
4,85 x 18,53 ƒ898,5 miljoen. Dit maakt een ver
schil van 15,5 miljoen.
Foute taxaties kunnen dus de veehouders een
niet onbelangrijke hoeveelheid miljoenen kosten
aannemende dat wanneer dit vroegtijdig bekend
was geweest, de toeslag op de industrieel verwerk
te melk niet op 6,3 cent maar op 6,62 cent zou zijn
vastgesteld.
BEZORGDHEID
OVER EUROPEES ZUIVELBELEID
DE harde feiten van vandaag zijn dat het tijd-
stip waarop het gemeenschappelijke beleid
zou ingaan, als gevolg van verschillende oorzaken,
is opgeschoven. De vele goede bedoelingen zoals
deze in het fraai geredigeerde verdrag van Rome
zijn opgenomen worden tijdens het beraad reeds
ondergraven. In plaats van verruiming van afzet
mogelijkheden zien wo dat onze mogelijkheden
inkrimpen. Bijvoorbeeld: het invoeren van contin-
gentering van boter in Italië en van melkpoeder
in West-Duitsland waar overheen een heffingen
stelsel de treuzelende manier waarop Frankrijk
de kaasinvoercontingent vrijgeeft en het instel
len van een invoerheffing op onze kaas die naar
België gaat.
De heer Van Dam zag deze ontwikkeling pessi
mistisch in gezien het feit dat slechts 25 o van
onze zuivelproduktie buiten de E. E. G. kopers
vindt. Aan de vooravond van het in werking treden
van het gemeenschappelijk zuivelbeleid wordt onze
historische positie als zeer belangrijke leverancier
van zuivelprodukten aan de andere E. E. G.-landen
steeds meer uitgehold. In tegenstelling waarvan
Frankrijk wat politiek een duidelijk grotere in
vloed heeft, zijn positie sterk verbetert.
Het ziet er verder niet naar uit dat er een wen
ding ten goede komt gezien de ontwerp-zui vel ver
ordening van de E. E. G. In plaats van de heffin
gen te baseren op de grondstof, wat het verdrag
i mMi wssfsm WK wrêKSSÊ Wm
Over economische vorming gesproken.]
aangeeft, worden de heffingen vastgesteld op basis
van de prijzen der eindprodukten. Het concurren
tievermogen wordt hierdoor teniet gedaan waar
door de voorsprong van onze zuivelindustrie wordt
teruggedrongen. Verder wordt bijna helemaal geen
rekening gehouden met de ook in E. E. G.-verband
sterkere stijging van de produktie t.o.v. de vraag.
Dit dreigt tot een ontsporing te leiden. Men zal
tot de ervaring komen dat men „niet straffeloos
zijn zuivelmoeilijkheden" kan exporteren door
overschotten tegen afbraakprijzen weg to werken.
Zoals het er nu uitziet vreest de heer Van Dam
dat wanneer het in aanbouw zijnde „Europese
huis" gereed is, dit de Nederlandse zuivel niet het
veilige onderdak zal geven zoals bij het heien van
de eerste palen verwacht werd.
DE „VERSCHRIKKELIJKE"..- SNEEUWCENT
BREKEN de hooggebergte-vorsers zich het
hoofd over de z.g. verschrikkelijke sneeuw
man die in de Himalaya zou huizen, bij ons breekt
de melkslijter zich het hoofd over de z.g. sneeuw-
cent. Minister De Pous stond de slijters toe van
wege de sneeuwtoestand van de wegen voor de
bezorgde melk 1 cent meer in rekening te bren
gen. Deze beslissing viel een paar dagen nadat de
moeilijkheden het grootst waren. Nu er weinig
sneeuwmoeilijkheden zijn berekent men nog die
cent extra omdat dit de eerste moeilijke dagen
nog niet was toegestaan. De huisvrouwen willen
hier en daar die extra cent niet meer betalen om
dat er geen sneeuw meer ligt (maar ondertussen
weer wèl). We dachten overigens dat meerdere
mensen wel op een extra sneeuwcent aanspraak
zullen maken wanneer we zien wie er al zo grote
hinder ondervinden van deze winterse toestanden.
Want met dit extra wcerrisico wordt maar zo wei
nig rekening gehouden, merkt men thans „ver
schrikt**. D.