1057
TEN paar kilometer buiten de stad zijn de forse muren
zichtbaar die het slot omringen: stevige torens rijzen
uit het complex omhoog. Rondom de binnenplaats, waar
het sedert jaren erg stil is, geven de muren weinig prijs
van wat daar achter verborgen is. Men kan slechts ver
moeden waar de stallen voor de paarden en koetsen zijn
en waar mensen wonen: het personeel van de enige hoofd
bewoner van dit trotse jachtslot, de oude graaf van Ha-
genau.
Het eigenlijke slot rijst boven deze omgeving uit en via
een brede trap en door monumentale deuren betreedt men
de grootse marmeren hal, waarin de brede trap uitloopt,
die de bezoeker voert langs de portrettengalerij der ade-
lijke bewoners van deze aloude veste, de wapenuitrustingen
en jachttrofeeën van het oude geslacht, de familiewapens,
aangebracht op rijke gobelins.
Wie een blik werpt in de vertrekken, die op de brede
gangen uitkomen, ontdekt daar de zware eikenhouten lam-
brizeringen, het kostbaar leerbehang en meubilair uit aller
lei tijdperken, dat een stille getuige is van de oudheid van
het geslacht, dat deze gebouwen bewoont en dat mannen
van groot formaat aan volk en maatschappij heeft geschon
ken, zowel staatslieden en geleerden, als generaals en hof-
dignitarissen.
De huidige bewoner van het slot is de oude graaf LUd-
wig van Hagenau, die de oude traditie van het geslacht
hoog heeft gehouden als generaal en ook alom werd ge-
eerd als één der voormannen van de natie. Maar ook nu
nog, hoewel niet meer in actieve dienst van het militaire
apparaat, is hij nog actief in het beheer van het jachtslot
en de landerijen, waaraan de naam van de Hagenaus ver
bonden is.
HET
HET is de avond vóór Kerstmis. Gisteren is er
nog een zware storm geweest, die de sneeuw
hoog opjoeg. Maar nu is het stil geworden en
alles is met een wit kleed overdekt. Het geeft het
slot iets vriendelijks, iets vredigs, het ontneemt
het hele complex veel van zijn starheid en toch
is het daarom niet minder stoer gebleven. Vooral
in de bossen, die anders 's avonds zo onheilspel
lend langs de weg staan, is de verandering bijna
voelbaar. Haast onwezenlijk klinken de stappen
der paarden, die het rijtuig in de nacht voorttrek
ken waarmede de graaf terugkeert van de Kerst
nachtdienst, die hij in de kerk van het stadje heeft
bijgewoond. De stilheid lijkt wel geschapen als
voedingsbodem voor de boodschap, die gelezen is;
van de blijde terugkeer van de herders, nadat zij
het kind gevonden hadden in de stal. De sneeuw
lijkt wel een klankbodem voor de aloude liederen,
die vele geslachten van de Hagenaus hebben over
leefd en nu ook weer door de oude graaf zijn
meegezongen
Hier is de wijsheid ongeacht,
Hier geldt geen adel, staat noch pracht,
De hemel heeft het kleen verkoren
Al wie uit ootmoed werd herboren
is van het hemelse geslacht.
Daar neemt het rijtuig al de laatste bocht en
daarmee eindigt een sprookjesachtige tocht. De
paarden draven nu het grote ijzeren inrijhek door
en bijna onhoorbaar voor de bedienden nadert het
rijtuig het slot door het 17e eeuwse slotpark met
zijn statige bomen, waarvan de takken zwaar door
buigen door de dikke laag sneeuw en langs de
vijvers, die nu één wit geheel vormen met de uit
gestrekte gazons.
MOG juist op tijd bemerken zijn bedienden de
aankomst van hun meester en dalen van de
trappen af om het portier voor hem te openen,
terwijl de paarden staan te snuiven en hun warme
adem zichtbaar uitblazen in het licht dat vanuit
de grote hal naar buiten valt. De oude generaal
stapt uit. De kerstnacht heeft voor hem kennelijk
een bijzondere betekenis, want hij draagt zijn gala
uniform. De stap van de laarzen klinkt zwaar
door het trappenhuis en de ordetekenen, die zijn
borst sieren, blinken in het feestelijk verlichte
slot.
Langs de portretten van zijn voorouders begeeft
hij zich naar boven, waar de eetzaal op hem wacht
met een vorstelijk gedekte tafel. Het oude familie
zilver blinkt op het smetteloos witte damast. De
lichtglans der kaarsen weerkaatst duizendvoudig
in het kristal van de glazen op tafel en de luch
ters aan het plafond. Boven de grote schouw,
waarin de vlammen omhoog lekken langs de hout
blokken, hangt het geschilderde portret van een
vrouw met voorname trekken en een edele blik.
Vijf jaar geleden was hij weduwnaar geworden
en was hij alleen achter gebleven met zijn doch
ter. Zijn zoon was toen al in het buitenland. Maar
nu was ook zijn dochter gehuwd en had hij de
tafel voor zich alleen laten dekken.
DIJ het bord van de generaal ligt een brief.
Eerst lijkt het alsof hij die niet opgemerkt
heeft, maar als hij zich heeft neergezet, maakt zijn
bediende hem er op attent. Hij neemt ée enve
loppe ter hand en scheurt hem open met een ge
baar, welke zijn onwilligheid verraadt om de kaart
te lezen, die er uit tevoorschijn komt en leest
„Beste vader. Max en ik zouden hot betreu
ren als U on Kerstmis alleen zou blijven nu
moeder overleden is en ook ik het hu ie- uit ben.
Wii zouden graag de kerstdagen bij U door
willen brengen en onze kleine Sigmund mee
nemen. opdat hij zijn grootvader ook eens kan
zien. Mogen wij komen?
Uw liefhebbende
Konstanze".
Met dezelfde hand, waarmede hij de brief op
tafel legt, grijpt hij naar de tafelbel. De bedien
den schieten toe en vernemen dat ze het eten kun
nen opdienen.
Het sprookjesachtige heeft evenwel plaats ge
maakt voor iets spookachtigs, het heeft iets on
wezenlijk vreemds die grote tafel in de feestelijke
zaal, de vele en ijverige bedienden, als gold het
een groot aantal gasten; de dinerende generaal,
die punctueel de vormen in acht nam als was hij
in een groot gezelschap. En al brandde het haard
vuur warm. toch kon het de indruk van een zekere
kilheid niet wegnemenen al was er een rijkelijke
versiering, toch was er een gemis voelbaar.
TOEN het dessert opgediend was, nam de gene
raal plaats in de zware, met leer beklede
eikenhouten stoel, die naast de schouw stond,
waar de bedienden hem achter lieten met zijn ge
liefde warme wijn. Met het glas in de hand staarde
hij naar het open vuur, waarin zoiuïst verse hout
blokken geworpen waren die vonkend knetterden
en al trachtte hij zijn gedachten elders heen te
leiden, steeds weer viel ziin oog op de brief.
Stegds weer trachtte hij zich de maaltijden in
de kerstnacht van weleer te herinneren; gewoon
tegetrouw gleed zijn hand over de ordetekenen op
zijn borst en voor zijn geestesoog liet; hij de ge
schiedenissen, die daar achter lagen, de revue pas
seren. Hij zag zichzelf weer te paard, hij hoorde
de commando's bij zijn aankomst bij de troepen,
hij herinnerde zich de veldslagen, de toespraken
bij zijn hoge onderscheidingen, hij wist zich een
waardige drager van de naam Hagenau en een
man. die met recht dit jachtslot bewoonde en be
heerde.
En terwijl hij peinsde, had hij toch weer ineens
die brief in zijn hand. Wat jammer, dat de vraag
van zijn dochter de vredige stilte verbrak en het
onbezorgd genieten van de kerstnacht verstoorde.
Waarom kwam zij ook nu met die vraag Ze wist
toch dat hij niet anders had kunnen handelen dan
hij gedaan had. Het was jammer dat het zo ge
lopen was. Hij had het ook liever anders gezien.
De eerste jaren nadat hij uit de actieve dienst was
getreden ging alles goed. Zijn zoon Franz kreeg
een hoge post aan een buitenlandse ambassade;
hij had een goed huwelijk gesloten, maar het was
helaas kinderloos gebleven. Toen was ziin vrouw
plotseling overleden, maar hij had Konstanze nog
die altijd goed voor hem geweest was en erg op
hem gesteld. Maar haar omgang met de zoon van
één van zijn pachters had hij toch niet kunnen
BEZOEK
goedkeuren. De naam Hagenau was hem te lief
en hij wist dat de eeuwenoude traditie hem ver
plichtingen oplegde.
Toen zijn dochter zich toch met die Max ver
loofd had, had hij alle banden mot haar verbro
ken en ook op haar huwelijksdag had hij niet aan
wezig willen zijn. Zelfs had hij niets van zich laten
horen toen zijn eerste kleinzoon werd geboren. En
nu vroegen zij of ze de kerstdagen hier konden
doorbrengen en Sigmund zouden ze meebrengen.
Peinzend keek hij in zijn glas en zijn hand speelde
met de brief.
HET vuur heeft nu ook het laatste vocht uit de
verse houtblokken verdreven en het is alsof
de stilte van buiten nu ook op het inwendige van
het slot beslag gelegd heeft.
Opeens richt de generaal zich op. Hoort hij daar
voetstappen? Is hij dan niet alleen in de kamer?
Hij kijkt om zich heen en ziet daar ineens een
klein ventje staan in een wit pyamaatje, op blote
voetjes. Het kind lijkt niet verrast om ineens oog
in oog te staan met de generaal in zijn imposante
uniform en zijn imponerende gestalte.
„Wie ben jij?", vraagt de generaal.
„Gaat u met mij mee naar vader toe?", vraagt
het kind.
De generaal kijkt wat verward en begrijpt de
vraag niet. Is het één van de kinderen van zijn
bedienden? „Gaat u mee naar vader?" herhaalt
het kind met zijn lichte heldere stem.
IS het nu werkelijkheid of droomt hij? En de
generaal, die altijd beslissingen genomen
heeft, weet niet wat te antwoorden en hij die zich
altijd de meerdere geweten heeft en nooit uit het
veld geslagen is geweest, voelt zich nu verlegen in
deze situatie en met deze vraag. Hij staat op om
na te denken, maar het kind pakt hem bij de
hand en zonder weerstand te kunnen bieden laat
hij zich door het knaapje leiden naar de deur van
de eetzaal en door de stille schemerige gang. De
portretten en wapens zijn niet meer zichtbaar, de
harnassen lijken op schimmen, maar door de ra
men ziet hij de donkerblauwe hemel en het licht
van de sterren. Wat betekent die vraag: „Naar
vader toe?" Hij bemerkte dat hij de hand van het
jongetje vaster omklemd heeft. Ze blijven stil
staan. „We zullen maar niet naar buiten gaan, je
moet maar bij mij blijven", zegt de generaal voor
het eerst antwoordend op de vraag. „Goed",
zegt het kind, „maar dan wil ik iets van u heb
ben".
Ze gaan terug naar de eetzaal, het houtvuur
brandt nog, veel kaarsen zijn al uitgegaan, maar
toch is het er niet kouder geworden. En ook de
feestelijkheid is er niet minder om, maar het cen
trum ervan lijkt te zijn het knaapje op de schoot
van de oude generaal, die weer in zijn grote stoel
bij de schouw is gaan zitten. En met zijn handjes
plukt de kleine gast één voor één de ordetekenen
van de borst van de generaal. Graaf Van Hage
nau laat hem zijn gang gaan. Met beide handen
steunt hij het kind, opdat het niet in zijn spel zal
vallen. „Dat is het, wat ik graag van u wil heb
ben", klinkt het stemmetje, dat wel lijkt te zingen
en weerklank vindt in de blik van de generaal.
APEENS schrikt hij wakker. Heeft hij ge-
V droomd? Dq kamer is leeg en half donker.
Hij kijkt rond, maar er is niemand te zien en hij
kan niets vreemds ontdekken. Op de grond naast
zijn stoel ontdekt hij de kaart van zijn dochter.
Hij ziet nu pas dat het een kerstkaart is, waarvan
de achterzijde door haar beschreven is. Op de
voorzijde staat een lied gecalligrafeerd.
Hij gaat weer zitten, de kaart in zijn hand. Heeft
hij dan toch gedroomd? Gewoonte getrouw gaat
zijn hand naar zijn borst. Ineens weet hij het
weer. Hij voelt dat zijn ordetekenen eraf getrok
ken zijn. En als hij zich voorover buigt om te
kijken of ze misschien onder zijn stoel terecht
gekomen zijn, valt zijn oog op het lied, dat op de
kaart staat die hij nog in zijn hand houdt.
Hier is de wijsheid ongeacht.
Hier geldt geen adel, staat noch pracht
De hemel heeft het kleen verkoren
Al wie uit ootmoed werd herboren
is van het hemelse geslacht.
Hij zakt weer achterover, peinzend over de won
derlijke dingen van deze nacht. Dan staat hij op
en belt. Het duurt even voordat één der bedien
den verwonderd om de hoek van de deur kijkt.
„Wil je zo spoedig mogelijk aan mijn dochter
Konstanze laten weten dat ik het op prijs stel, dat
zij met haar man en de kleine Sigmund de kerst
dagen hier komen doorbrengen?"
En toen alle lichten in het slot die nacht ge
doofd waren, lag het daar in de zilveren mane
schijn, die de sneeuw verlichtte. Was het alleen de
sneeuw die het zijn starheid had ontnomen die
nacht?
A. J. GLAZEMAKER.