Teroéentieuze „Voorlichting
Valorisatie van landbouwprodukten
Zc
D1
EERSTE KAMER AANVAARDT
WIJZIGING PACHTWET
Einde van de wet
Vervreemding Landbouwgronden
fOALS na het debat op 20 november j.l. in de
Eerscte Kamer over het wetsontwerp tot wij
ziging van de Pachtwet in verband met het verval
len van de Wet op de Vervreemding van Land
bouwgronden per 1 januarai 1963 viel te verwach
ten, heeft de Kamer zich dinsdagmiddag 27 no
vember 1962 na hoofdelijke stemming in meerder
heid achter het Regeringsvoorstel gesteld. Het
ontwerp werd met 42 tegen 18 stemmen aangeno-
men.
STUDIECOMMISSIE GEÏNSTALLEERD
BESPREKING
MINISTER VAN LANDBOUW
MET HET LANDBOUWSCHAP
AANBESTEDING Z. L. M.-
LAND- EN TUINBOUWSCHOOL
TE ZIERIKZEE
Wist V dat
VRIJDAG 7 DECEMBER 19 6 1
1019
Minister Marijnen toonde zich bij de discussie
op 20 november bepaald niet bevreesd voor be
langrijke prijsstijgingen na opheffing van de prijs-
beheersing van landbouwgronden op 1 januari
1963. Het kan niet'anders dan dat in een systeem
van een zekere kunstmatigheid nl. de prijsbeheer-
sing bepaalde verstarringsverschijnselen optreden.
Bij het loslaten van dit systeem komt er een grote
re mate van vrijheid met dalingen en stijgingen
van prijzen en herstel van een normale toestand.
De opheffing van de prijsbeheersing zal het moge
lijk maken aan de grond een grotere mate van
mobiliteit te geven. Daardoor zal een zo optimaal
mogelijk gebruik van de produktiefactoren in de
landbouw mogelijk zijn. Er voltrekt zich een zeke
re spontane ontwikkeling in de landbouw, die se
dert 15 jaar duidelijk te zien is. Deze zich versnel
lende ontwikkeling is structureel van de grootste
betekenis; in deze ontwikkeling passen wel be-
leidselementen als b.v. cultuurtechnische werken,
maar verlenging van de Wet op de Vervreemding
van Landbouwgronden zou in dit opzicht bepaald
een zeer ondeugdelijk middel zijn.
j i
Een eind-november gehouden Landbouwuit/ending van de V. A. R. A. heeft zeer terecht hij/onder
kritiek ondervonden, ook in onze provincie.
Desgevraagd deelde onze voorzitter, die met een drietal collega's door de V. A. R. A.-televisie was
benaderd om aan een klankbeeld mede te werken ons mede, dat hij zich op het standpunt had gesteld,
dat in de huidige situatie alle gelegenheid het grote publiek voor te lichten over de moeilijkheden iu
de Nederlandse landbouw gewenst was.
Er was hem echter tevoren niet medegedeeld, dat de uitzending door commentaar uit haar verband
zou worden gelicht. Terwijl hem evenmin was medegedeeld dat van misschien vier minuten vragen die
hij beantwoordde nog geen minuut zou worden uitgezonden.
|INSDAG 27 november heeft de voorzitter van het Landbouwschap, de heer A. W. Biewenga, de
Valorisatiecommissie geïnstalleerd. Deze studiecommissie, tot stand gekomen op verzoek van
de drie C. L. O.'s, is een indirect gevolg van de verschillende opmerkingen, die in het rapport „Land
bouwpolitiek op lange termijn" door het Landbouwschap zijn gemaakt. Haar taak zal zijn „te onder
zoeken in hoeverre en op welke wijze land- en tuinbouwprodukten tot hogere waarde kunnen worden
gebracht op de afzetmarkten in binnen- en buitenland, daarbij speciaal lettende op de mogelijkheden
van afzetverbetering, op de struktuur van de handel, verwerking en distributie en op de aanbodspositie
van de agrarische producenten".
De commissie staat onder voorzitterschap van de heer prof. dr. L. M. Koyck, hoogleraar aan de
Economische Hogeschool te Rotterdam, en bestaat uit de volgende leden: mej. dr. ir. T. F. S. M. van
Schaik, en de heren F. Baart, drs. F. P. J. Bakx, dr. W. H. Kemmers, P. Lïgtenstoin, ir. A. W. Lu it j ens,
dr. ir. M. T. G. Meulenberg, mr. G. J. van der Meij, dr. J. van Rees, mr. H. A. Wildeman, drs. G. J. ter
Woorst en drs. R. Zijlstra. Het secretariaat zal berusten bij de economische afdeling van het alge
meen secretariaat van het Landbouwschap.
IN zijn installatierede wees de heer Biewenga erop, dat verhoging van de produktiviteit fn de
landbouw reeds gevoerd heeft tot verlaging van de kostprijs. Verhoging van de produktiviteit
gaat in de landbouw echter altijd gepaard met toename van de produktie, zodat het aanbod de prijs
ongunstig beïnvloedt. Wat men aldus verdient op de kostprijs, gaat voor een deel weer verloren in de
verkoopprijzen. De tuinbouw vormt hierop een gunstige uitzondering.
Landbouwprodukten tot hoger waarde brengen houdt niet alleen in betere prijzen voor hetzelfde
produkt, maar evenzeer het afstemmen van de produktie op de wensen van de consument.
Het Landbouwschap verwacht niet, dat de commissie meteen concrete- maatregelen zal aangeven,
maar zij zal wel een helder beeld van de toestand kunnen geven. Voorts kan de commissie de alge
mene lijn uitzetten waarlangs een valorisatiebeleid kan worden gevoerd. Bij het gebruiken van het
begrip „beleid" moet men niet alleen denken aan doelbewust en gericht handelen, maar ook aan een
beïnvloeding van de mentaliteit. Het besef moet worden aangekweekt, dat de boer niet kan volstaan
met het afleveren van een produkt van zijn eigen keuze, maar dat hij ook moet weten welk produkt
de consument verlangt. Hij moet proberen de consumenten in grotere mate te interesseren voor de pro-
duktende boer zal ook belangstelling moeten hebben voor de verdere afzet van het produkt. De wijze
waarop zulks kan geschieden, zal verschillen van produkt tot produkt; een „standaard-recept" is niet
te geven.
In zijn antwoord op de installatierede wees prof. Koyck o.m. op de verandering van het gehele con
sumptiepatroon door de welvaart. Er is voortdurend verandering in assortiment, in vorm en verpak
king. De consument stelt ook bepaalde eisen aan de verwerkingsmogelijkheden van de levensmiddelen
in de keuken. Er is ook een bijzonder snelle ontwikkeling te zien in de techniek en de methoden van da
afzet. Men moet daarbij niet alleen rekening houden met het binnenland, maar ook met het. buiten
land. Een onderzoek naar de doelmatigheid van de vormen van samenwerking tussen de verschillende
schakels in de afzet is nodig. De commissie moet nagaan welke contacten mogelijk en noodzakelijk zijn.
Prof. Koyck was zich bewust van het moeilijke karakter der problematiek. Hij besloot zijn antwoord
met een woord van dank voor het vertrouwen dat de landbouw in deze studiecommissie stelt. De com
missie heeft haar eerste vergadering gewijd aan een algemene inventarisatie van de vraagstukken,
waar zij tegenover is geplaatst.
UET Landbouwschap heeft dinsdag 27 nov. 1962
in zijn maandelijkse bespreking met de minis
ter van Landbouw en Visserij een eerste, oriën
terende bespreking gevoerd omtrent het prijsbe
leid voor akkerbouwprodukten voor de oogst 1963.
Deze oriëntering had met name betrekking op de
rentabiliteitsverwachtingen voor de akkerbouwbe-
drjjven en op verschillende punten verband hou
dende met de prijspolitiek, zoals een eventuele
prijsverhoging op grond van nationale overwegin
gen, de verhouding tussen het nationale beleid en
het E. E. G.-beleid voor granen, de criteria voor
de prijsaanpassing van de granen in de E. E. G., de
positie van de veredelingssectoren enzovoort.
Er is overeengekomen het overleg over het prijs
beleid voor akkerbouwprodukten op 18 december
a.s. voort te zetten. Het Landbouwschap stelt zich
voor op deze datum concrete prijsvoorstellen te
doen.
Met betrekking tol de buitenlandse aangelegen
heden heeft het Landbouwschap zijn standpunt
nader gepreciseerd, o.m. ten aanzien van de toe
treding van het Verenigd Koninkrijk tot de E. E. G.
ei* de totstandkoming van een zuivelverordening
in de E. E. G.
Voorts heeft het Landbouwschap de minister
medegedeeld, dat het zijn standpunt ten aanzien
van het gewenste niveau van de richtprijs voor de
melk te weten 28 cent per kg met 3.7 vet
handhaaft.
Ten slotte heeft het Landbouwschap de minister
medegedeeld, dat het een .schrijven zal richten aan
de leden van de Tweede Kamer van de Staten-
Generaal met betrekking tot de hulpverlening op
korte termijn voor gemengde zandbedrijven. Ook
heeft het Landbouwschap de minister voorafgaan
de aan het aangekondigde overleg een nadere schets
gevraagd van de doeleinden van het ingestelde
ontwikkelings- en saneringsfonds. Aan de hand
hiervan zou het Landbouwschap nader kunnen
bestuderen, op welke wijze de vraagstukken, die
hiermede samenhangen, dienen te worden aange
pakt.
DEN verheugend bericht kunnen wij onze lezers
op Schouwen deze week brengen, n.l. dat de
reeds lang (sinds 1958) op stapel staande uitbrei
ding van de Lagere Land- en Tuinbouwschool nu
snel haar beslag zal kunnen krijgen. Op 27 decem-
l>er a.s. zal deze uitbreiding aanbesteed worden,
zodat begin 1963 met de bouw kan worden begon
nen. De capaciteit van deze Z. L. M.-school zal
daardoor tot een zodanige capaciteit worden uit
gebreid dat aan maximaal 100 leerlingen onderwijs
gegeven kan worden. Naast de bestaande school
zullen hiervoor drie leslokalen, één overblijflokaal
en een handvaardigheidslokaal met bijkomende
ae'comodatles worden bijgebouwd.
Vermoedelijk zeer binnenkort het Wetsontwerp Inkomstenbelasting 1960, door onze volksvertegen
woordiging in behandeling zal worden genomen Reeds december 1958 door minister Hofstra ingediend
staat dit ontwerp dus reeds ongeveer 4 jaar op stapel. Er is in deze periode reeds heel wat kalefater-
werkaan verricht en er zal naar het ons voorkomt nog wel pén en ander aan worden bijgewerkt.
We denken hier met name aan de z.g. landbouwvr ij stelling. Vorige week werden ons hierover nog
enkele vragen gesteld en hoewel hierover reeds veel is geschreven, willen we er thans ook nog kort
aandacht aan schenken.
Eenvoudig gezegd komt deze landbouwvrijstelling ex. art. 6 lid 2 Besluit Ink. Bel. 1941 hierop neer,
dat de winst bij vervreemding (verkoop, vererving) van tot een landbouwbedrijf behorende onroerende
goederen voor de Inkomstenbelasting 1941 niet belastbaar is, behalve dan wanneer deze winst IN DE
UITOEFENING VAN HET BEDRIJF IS ONTSTAAN.
Deze o.i. voor de landbouw zeer juiste en redelijke bepaling is in het nieuwe ontwerp Inkomsten
belasting niet opgenomen.
Men vroeg mij deze week hoe die situatie nu toch eigenlijk is en welk verschil er nu fiscaal is als
b.v. door een onteigening bij een landbouwer en een slager een stuk weiland met bedrijfsgebouwen wordt
onteigend
Het volgende eenvoudige voorbeeld kan dit toelichten.
Boer A. en slager B. hebben ieder 2 H.A. weiland met hun bedrijfsgebouwen moeten afstaan wegens
onteigening. De boekwaarde is bij beide gelijk, n.l. f 25.000,Beide worden voorgelijk bedrag ont
eigend en ontvangen voor hun onteigende onroerende goed f 50.000,
Ieder heeft dus een vervreemdingswinst van f25.000,—, die geheel buiten hun bedrijf is ontstaan,
terwijl van vergoeding voor bedrijfsschade in dit vergoedingsbedrag geen sprake is.
Welnu, beide winnen f25.000,—. Slager B. moet hierover Inkomstenbelasting betalen en boer A. niet
daar dit winst is die onder de vrijstelling van art. 6 lid. 2 valt.
Boer A. heeft dus f 25.000,belastingvrij en slager B. zal met een beroep op art. 48 besluit Ink. Bel.
over zijn winst, al naar de hoogte van zijn normale inkomen van 20°/n tot 40%. moeten betalen (aan
nemende dat de belasting over zijn normale inkomen tenminste 20%. bedraagt). Dat is dus de korte
betekenis van de landbouwvrij stelling.
Het zal onze lezers duidelijk zijn, dat deze regeling vóór- en tegenstanders heeft en hoewel wij
daarover in dit korte artikeltje niet ver kunnen uitweiden, mogen wij wel vaststellen dat hier een zeer
groot landbouwbelang op het spel staat.
Vandaar dat van de zijde van de georganiseerde landbouw een sterke actie wordt gevoerd om de
bepaling van art. 6 lid 2 Besluit Ink. Bel. 1941 in de nieuwe wet opgenomen te krijgen.
Het is o.i. onjuist om deze vervreemdingswinst met inkomstenbelasting te treffen, daar deze winst
van geheel andere aard is dan de normale bedrijfswinst en er terdege rekening mee moet worden ge
houden welke een uitzonderlijke functie de grond in de land- en tuinbouw heeft. Dit vraagstuk is verder
ook nog weer van belang binnen F..E.G.-verband, daar hier ook harmonisatie der belastingen op de
agenda staat, terwijl o.i. het vervallen van de landbouwvrijstelling juist een nieuw verschilpunt oplevert.
MEIJERS.