Resolutie 984 Vervolg rede Ir G S. KNOTTNERUS X h (j l) W S LAMÜBÜUWBLAD Op de K. N. L. C.-bijeenkomst op 16 no vember 1962 in Den Haag werd de volgende resolutie aangenomen. Het Kon. Nederlands Land bouw-Comité, overwegende, dat in de landbouw onder invloed van de stijgende arbeidskosten door toepassing van de moderne techniek een relatief grote produktiviteitsstijging plaats heeft, die ook tot uiting komt in een toeneming van de produktie, dat de rentabiliteit in verschillende sec toren van de landbouw in het jongste verleden veel slechter is geworden, waar door de achterstand in sociaal-econo misch en maatschappelijk opzicht is ver groot, dat als gevolg van deze ontwikkeling de landbouw juist in een tijd, waarin hij zich voor het behoud van zijn concurren tiepositie moet moderniseren en aanpas sen, de nodige financiële middelen mist en vaak zelfs een onverantwoord grote schuldenlast krijgt te dragen, er zich van bewust zijnde. dat het als landbouworganisatie ook in deze moeilijke periode zijn leden van voorlichting moet dienen, dat het echter deze taak slechts kan ver vullen, wanneer er zowel voor de mensen die in de landbouw blijven, als voor degenen die afvloeien, een redelijk per spectief kan worden geboden. verlangt: 1. dat in nationaal en in E. E. G.-verband een prijsbeleid voor landbouwprodukten wordt gevoerd, dat naast een redelijke beloning voor alle produktiefactoren zeker ook de noodzakelijke modernisering van de bedrijven mogelijk maakt; 2. dal; in de huidige noodsituatie van be drijven met pluimvee-, varkens- en rund veehouderij. waaronder in het bijzonder de gemengde bedrijven, tegemoet wordt gekomen door de verstrekking van toe slagen, die niet terugbetaald behoeven te worden 3. dat dit prijsbeleid wordt aangevuld en gesteund door een doelmatig marktorde- nend beleid voor rundvlees; 4. dat de E. E. G.-reglementen voor var kens- en pluimveehouderijprodukten en voor andere landbouwprodukten correct zullen worden toegepast. 5. dat meer middelen beschikbaar worden gesteld om de verbetering van de cultuur technische produktie-omstandigheden te versnellen 6. dat ook andere produktie-omstandig heden met spoed worden verbeterd, o.a. door naast de reeds mogelijke krediet faciliteiten ook een stelsel van rentesub sidies in het leven te roepen; 7. dat degenen, die de landbouw willen ver laten, elders een perspectief wordt ge boden en dat hun afvloeiing ook anders zins voor hen aanvaardbaar wordt ge maakt. Het lijkt welhaast of de regering de situatie wil uitbuiten en met één klap een groot aantal boeren de landbouw wil uitwerken. De andere helft van de 50 miljoen wil zij n.l. uitkeren als voorschot en tot nu toe is daar niet anders van bekend ge worden dan dat dit een voorschot kan zijn op een lening van het borgstellingsfonds welke dus voor lopig renteloos is maar zodra zij in een regulier borgstellingsfondscrediet is omgezet rentedragend zal worden of een voorschot op een bij het beëin digen van het bedrijf verstrekte premie. Een ver zoek om ook iets te doen aan de ver achtergebleven inkomsten wijst de regering af. In zijn antwoord a«.Ji de heer Mellema verleden week in de Tweede Kamer zegt de Minister dat hij er niet over denkt inkomenstoeslagen- te geven omdat hij daarmee zou kunnen interveniëren in het structurele probleem van het gemengde be drijf, waarmee in rond Hollands gezegd wil zijn, dat hij daarmee de mensen wel eens uit de moeilijk heden zou kunnen helpen, zodat zij dan niet de landbouw zouden verlaten. De besteding van de gelden van de overheid in deze moeten „gericht" zijn, d.w.z. alleen als zij het bedrijf verlaten kun nen zij het voorschot cadeau krijgen. Het is goed dat de Minister zich zo duidelijk heeft uitgesproken, dan weten wij tenminste waar wij wat hem be treft aan toe zijn. Ik kan niet nalaten te wijzen op de heel andere verdediging die de vroegere minister Mansholt in n analoog geval aanvoerde. In eerste instantie beweerde deze bewindsman in 1947, toen ook na betalingen werden gevraagd om de erbarmelijk achtergebleven inkomsten te verhogen, dat de cijfers welke werden aangevoerd hem niet hadden overtuigd, maar toen later deze cijfers wel werden aangedragen en de Tweede Kamer der Staten- Generaal door middel van de motie-Groen de Minister uitnodigde deze inkomens in de vorm van een nabetaling op de melk en door bedrijfstoesla- gen te verbeteren, werd deze motie ook stipt uit gevoerd. Er kwam 85 miljoen op tafel. Gelukkig waren er toentertijd geen principiële bezwaren om mensen die in moeilijkheden waren gekomen door het onvoldoende werken van de landbouwpolitiek bij te staan. Natuurlijk de tijden zijn anders, maar het is toch wel merkwaardig dat de regering nu deze verant woordelijkheid blijkbaar volledig afwijst. Het kabi net heeft nu op de valreep nog even de bevordering van de afvloeiing als één van haar voornaamste doeleinden aangekondigd. Wanneer men wat achterdochtig is aangelegd, en dat zijn wij.boeren, aldus de heer Knottnerus, zou men kunnen zeggen: Het wordt nu duidelijk, dat deze stelling ook al lange tijd achter het overheidsbeleid heeft gezeten. Het is natuurlijk om die reden, dat ook op iedere, uitgave waarvan de landbouw kon profiteren, is bezuinigd. Het is natuurlijk duidelijk, dat als men afvloeiing wil bevorderen men er ook voor moet waken, dat de landbouw meedeelt in de welvaart. Het is dus waarschijnlijk ook om die reilen, dat de Minister bij het vaststellen van zijn melkprijs geen rekening heeft willen houden met een inhalen van de achterstand in de beloning van de landarbeiders en van de handarbeid van de boer. WAT VERWACHT MAG WORDEN HOOR deze opstelling van de Minister wordt de aandacht nu veel te zwaar gelegd op de be drijfsbeëindiging, want wat zien wij als taak van het Ministerie van Landbouw, als hoofdtaak wel te verslaan? Dat is niet gemakkelijk in het kort te om schrijven, maar het konit toch ongeveer wel hier op neer, dat het Ministerie probeert de boeren en tuinders in Nederland te helpen hun bedrijf zoda nig in te richten, dat zij de concurrentie met ande re Janden kunnen doorstaan, dus m.a.w. een bij drage kunnen leveren tot de voeding van ons volk voor een zodanige prijs, dat deze niet duurder wordt dan die van anderen. Zij behoort dit te doen door bijdragen te leveren aan onderzoek en voorlichting en de laatste tijd in steeds meerdere mate ook door directe hulp bij ruilverkavelingen en andere ver beteringen als ontwatering en wegenaanleg. (He laas moet worden geconstateerd, dat wat dit laatste betreft dit jaar een te geringe verhoging van de bijdrage is.voorgesteld.) Verwacht mag echter worden dat onze boeren en tuinders, zo dit mogelijk is, worden beschermd tegen manipulaties van andere regeringen en vooral nu de E. E. G. zich begint af te tekenen, dat alles wordt gedaan om als tic grenzen geheel wegvallen onze concurrentiepositie een zodanige te doen zijn dat wij met boeren uit de andere lid staten kunnen concurreren. Vooral wat dit laatste punt betreft zijn wij lang niet gerust. De enorme grote sommen welke de regeringen zowel van Frankrijk als van Duitsland op dit moment aan hun landbouw besteden doen ons vermoeden, dat men daar met heel wat minder schuldenlast en met heel wat beter ingerichte be drijven de Euromarkt in kan gaan dan Nederland. Daar zorgt men dat de bedrijven worden opge bouwd. En wanneer het besluit mocht vallen dat ook Engeland aan deze Gemeenschappelijke markt mee gaat doen, dan krijgen wij een landbouw bin nen de gemeenschap, welke reeds gedurende meer dan 20 jaar door de overheid zodanig is onder steund dat men daar ruime reserves heeft kunnen vormen. Ter illustratie hiervan noem ik U de volgende getallen: Frankrijk trok voor de betere toerusting van de landbouw in het kader van het Vierde Modernisa tieplan ruim 1 miljard gulden per jaar uit. Dan spreek ik dus nog niet van het geld voor markt en prijsbeleid. In het jaar 1961/'62 verleende Frank rijk de rundvleesproduktie een steun van ca. 170 miljoen gulden. Duitsland besteedde aan zijn land bouwbeleid, het zgn. Grüne Plan, in 1962 2,2 miljard gulden. In Engeland was de totale steun in het produk- tiejaar 1961/'62 3,5 miljard gulden. Ook in Nederland moet de politiek er op gericht zijn om gezonde bedrijven op te bouwen. Dit heeft van de betrokkene reeds veel investeringen ge vraagd en zal dat in nog steeds grotere mate doen. De mogelijkheid van enige reservering zal dus aanwezig moeten zijn. Het is n.l. niet zo, zoals men vaak wil doen voorkomen, dat men deze gelden allemaal wel kan lenen. Zelfs bij het borgstellings fonds waar men dan het meest ver gaat met de credietverstrekking komt men niet ver als men zelf helemaal niets kan inbrengen. Het ligt dus voor de hand, dat wij vragen een landbouwpolitiek die de bedrijven in staat stelt zich te moderniseren. Dit moet het doel zijn van de overheidsbemoeiing met de landbouw, niet alleen van voorlichting en onderzoek, maar ook van de landbouwprijspolitiek. Wij voeren toch een landbouwpolitiek om redelijke inkomens te verkrijgen en niet terwille van garan- prijzen. Zeker, wij zijn overeengekomen het doel te berei ken door middel van garantieprijzen, maar juist de wijziging in systeem van de melkprijs toont duidelijk aan, dat tegen wijziging van systeem geen principiële tegenstand bestaat, integendeel. Wij zijn voorstander van een systeem waarbij zo weinig mogelijk overheidshulp nodig is en ook zo weinig mogelijk controle, m.a.w. we proberen altijd eerst onszelf te redden. Maar wanneer de overeengeko men regels hoogst onvoldoende blijken mag o.i. de overheid best iets extra's doen. Wij menen aanspraak te kunnen maken op een betere melkprijs dan de Minister heeft gegeven, ook al omdat daar een betere beloning voor de landarbeider uit zou kunnen voortvloeien. Wij menen, dat ook in de akkerbouwsector ruim te moet komen voor een betere beloning zowel voor boer als landarbeider en wij menen, dat de inko mens op de gemengde bedrijven dit laatste half jaar zodanig laag zijn, dat wij voor een toeslag in aanmerking moeten komen. MEE EENS? WANNEER de regering het met ons eens is, aldus de voorzitter van de K. N. L. C., dat eigenlijk bedrijfsaanpassing het eerste doel moet zijn, dan zou ik mij zeer goed kunnen voorstellen, dat de Minister de voorschotregeling zou willen zien als een voorschot op een premie voor bedrijfs- aanpassing en eventueel bedrijfsbeëindiging. Onder die omstandigheden zou men er dus op mogen rekenen, dat het voorschot met de premie zou wor den verrekend, indien men de aan de premie ver bonden voorwaarden zou vervullen. Er is dan ook een gesprek nodig met iedere aanvrager wat voor zijn bedrijf het beste is en hiervoor is naar mijn mening een essentiële voorwaarde, dat de organi saties hun medewerking aan dit hele plan verlenen. Men kan niet bij iemand komen aanbellen en zeg gen: ik kom over jouw bedrijfsbeëindiging praten. Als de Minister meent, dat dit wel kan dan moet hij dat zelf maar doen. Maar ik heb het idee, dat de Minister dit ook wel weet en dat hij daarom graag de medewerking van de organisaties heelt. M.i. moeten wij op een andere basis beginnen te praten en pas als blijkt, dat alle andere middelen falen, kan men over bedrijfs beëindiging spreken. Als men ons geen entree geeft: zullen wij hier niet veel kunnen doen zelfs al zouden wij het wil len. Het merkwaardige feit doet zich nu voor, dat de verschillen in opvatting tussen de Minister en onze organisatie voor een buitenstaander niet zo bijzonder groot lijken. Men zou haast kunnen zeg gen, dat het onbegrijpelijk is daarover zoveel over hoop te halen. Maar juist omdat de Minister zoveel waarde hecht aan de besteding van niet meer dan ƒ25 miljoen doet vermoeden, dat er toch veel die pere oorzaken zijn. Ook is het niet terug te voeren op de redenering, dat de Minister van Financiën op dit moment de tweede 25 miljoen niet zou kunnen missen, om dat wel is aangekondigd dat allerlei nabetalingen, welke de boeren wel volgens de afgesproken rege len van de landbouwpolitiek toekomen, in versneld tempo zullen worden uitbetaald. Ook hier dus geen reden waarom men niet meteen de volle ƒ50 mil joen wil inzetten. Helaas kan ik niet anders zien dan dat het de bedoeling van de Minister is 25 miljoen te beste den aan voorschotten welke straks via omzetting van deze voorschotten in reguliere leningen van het Borgstellingsfonds weer worden afgelost en in het fonds terugvloeien en wat betreft het aanwen den in eerste instantie yan de overige 25 miljoen deze alleen voor gebruik op latere termijn te be stemmen, waarbij dan vooral de afvloeiing over weegt. Ik hoop, dat ik dit verkeerd zie en dat ook de Minister bedoelt, dat het te stichten fonds zal gel den zowel voor bedrijfsverbetering als voor eventu ele afvloeiing. Maar dan is er naar mijn mening ook geen enkele reden waarom dit gedeelte van het fonds dan ook niet dadelijk en op dit moment kan worden ingezet, desnoods in de vorm zoals ik daar juist al aanduidde n.l. als voorschot op de te ver wachten premie. Ik hoop, dat de Minister dit nog eens zou willen overwegen en ik meen, dat wij goed zouden doen er de Staten-Generaal op attent te maken, dit laatste, zo dit mogelijk is, via het ge- eigende kanaal: het Landbouwschap. Het zou voor de boerenstand in Nederland zeer wenselijk zijn een duidelijke uitspraak te hebben of de regering be reid is de landbouw bij de enorme omschakeling die deze tijd van de landbouw vraagt de hulpzame hand te bieden of dat zij enkel de niet te accepteren sociale gevolgen zou willen herstellen. Met andere woorden: Wil de regering een positief of een negatief Land bouwbeleid voeren? Ik meen, dat er geen kentering in het landbouw beleid moet komen, dat we dus een positief beleid moeten houden. Maar natuurlijk zal dat beleid zich wel moeten aanpassen aan de tijdsomstandigheden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1962 | | pagina 4