Openbare vergadering Landbouwschap
899
BODEMMOEHEID
IN DE FRUITTEELT
jaarverslag Landbouwproefbedrijf Zeeland
VRMÖAG 2 6 OKTOBER 1 962
ZOALS wij reeds in ons vorig nummer meldden heeft bij de aanvang van de openbare vergadering
van het bestuur van het Landbouwschap op w oensdag 17 oktober 1962 de voorzitter, de heer A.
W. Biewenga, een openingswoord gesproken naar aanleiding van de slechte toestand in de landbouw
en de besprekingen daarover met de minister van Landbouw en een delegatie uit de Ministerraad. Met
enkele voorbeelden uit de berekeningen van het Landbouw Economisch Instituut illustreerde de voor
zitter deze slechte toestand, waardoor niet alleen sociale nood is ontstaan, maar waardoor ook de
economische positie van de landbouw wordt ondergraven. Juist in verband met de aanpassing aan
de E. E. G. is een sterke economische positie van de landbouw noodzakelijk. De voorzitter meende in
verschillende regeringsstukken onvoldoende begrip te ontmoeten voor de huidige moeilijke situatie.
Het landbouwbeleid is er in de achterliggende jaren niet in geslaagd de ontwikkeling van de inko
mens in de landbouw gelijke tred te doen houden met die buiten de landbouw. Ook de verdiensten
van de landarbeiders vertonen een sterke achterstand en wel van 16 De rentabiliteit van de land
bouw zal aanzienlijk moeten stijgen. Een verhoging van het opbrengstniveau van alle gegarandeerde
produkten met 8 is noodzakelijk, benevens op korte termijn een verhoging der uurlonen met 10
cents, achtte de voorzitter noodzakelijk, terwijl in de nieuwe C. A. O. de achterstand van de arbeids
tijden voor een deel moet worden ingehaald.
Voor de gemengde bedrijven is daarom hulp nodig door de verstrekking van directe toeslagen en
het verstrekken van kredietfaciliteiten. Het Landbouwschap heeft het nodig geacht deze onderwer
pen aan de orde te stellen in een gesprek met de regering.
Na het openingswoord van de voorzitter hebben alle groeperingen in het bestuur hun instemming
betuigd met zijn woorden. De georganiseerde landbouw zal als een hechte eenheid achter de voorstel
len van het Landbouwschap moeten staan. In een besloten vergadering die op deze openbare vergade
ring volgde, zijn de voorstellen van het Landbouwschap nader besproken.
ONTWERP BEGROTING
LANDBOUWSCHAP 1963
IN verband met een aantal opmerkingen van
enige organisaties over de begroting van het
Landbouwschap voor 1963 is de behandeling hier
van uitgesteld. Zij zal worden behandeld in de be
stuursvergadering van november, die in verband
hiermede vervroegd wordt tot 14 november. De
opmerkingen hadden betrekking op de verhoging
van de heffing en op de contributie-aftrek.
Het bestuur heeft kennis genomen van een over
zicht van de economische situatie in de zomer van
1962. Eveneens heeft het bestuur kennis genomen
van het kwartaaloverzicht over de erkenningen in
de tuinbouw.
UITGIFTE PLAN O.FLEVOLAND
HET bestuur van het Landbouwschap heeft be
sloten een brief te zenden aan de leden van
de Tweede Kamer inzake het uitgifteplan voor
Oostelijk* Flevoland. Het Landbouwschap spreekt
er zijn voldoening over uit, dat 90 kleinere bedrij
ven in dit plan zijn opgenomen. Gaarne zou het
Landbouwschap wat meer bedrijven van 30, 35 en
10 ha hebben gezien, maar dit betekent niet, dat
het Landbouwschap zich niet met het plan zou
kunnen verenigen. Wel heeft het Landbouwschap
bezwaar tegen de wijze, waarop de canon voor de
erfpacht bepaald wordt. De onrendabele top wordt
immers geheel op de schouders van de erfpachter
gelegd. Het Landbouwschap pleit er voor de
canon te bepalen op de pachtprijs van land, dat als.
afgerond geheel wordt geëxploiteerd. Mocht dit
systeem niet worden gevolgd, dan moet naar de
mening van liet Landbouwschap een subsidie in de
bouwkosten worden verleend.
Het Landbouwschap pleit er voor dat in de Wie-
ringermeer en de Noordoostpolder, naast erfpacht
van grond, ook erfpacht van grond met gebouwen
mogelijk wordt gemaakt. Voorts wenst het Land
bouwschap meer zekerheid voor de erfpachter ten
aanzien van gebreken van het verpachte, die hem
niet bekend konden zijn.
Met betrekking tot de gebouwen op de pacht
bedrijven is het Landbouwschap van mening, dat
deze te klein zijn ontworpen. De kleinere bedrijven
moeten dus niet uitsluitend worden voorzien met
gebouwen, die zijn afgestemd op de akkerbouw.
Het Landbouwschap heeft vastgesteld een wijzi
ging in de Verordening bestrijding abortus Bang
nopens het marktverkeer. In deze wijziging krijgt
de hoofdafdeling Veehouderij de bevoegdheid het
verbod tot aanvoer van niet-abortusvrij vee te be
perken tot bepaalde dagen. Dit is van belang voor-
die markten, waar de ene dag gebruiksvee en de
andere dag slachtvee wordt aangevoerd. Zulk een
verbod voor een slachtveemarkt heeft immers
geen zin, daar het vee meteen wordt afgevoerd
naar een slachtplaats.
gij het vraagstuk van de bodemmoeheid in de
fruitteelt rijzen voor de teler vooral deze vra
gen: Wat is de oorzaak van de bodemmoeheid en
wat kunnen we ertegen doen? Over beide vragen
heeft ir. H. Hoestra, onderzoeker aan de Afdeling
Phytopathologie van de Landbouwhogeschool,
onlangs het een en ander medegedeeld.
Het is bekend, dat aaltjes bodemmoeheid kun
nen veroorzaken bij verschillende gewassen, ook
bij vruchtbomen. Maar er is een tweede oorzaak
van herinplantingsmoeilijkheden in boomgaarden,
n.I. de zogenaamde specifieke moeheid. Er is nog
niet precies bekend waardoor deze laatste wordt
veroorzaakt. Wel weten we dat deze dus.niet door
aaltjes veroorzaakte moeheid alleen optreedt bij
de teell van tweemaal dezelfde fruitsoort achter
elkaar, bijvoorbeeld appel na appel.
Voor de fruitteler op de lichte gronden geldt dat
hij aan de factor aaltjes niet voorbij mag gaan
bij het planten van bomen op percelen die reeds
eerder als boomgaard of boomkwekerij in gebruik
zijn geweest. Hier heeft de fruitteler dus een mo
gelijkheid bodemmoeheid te ontgaan door aaltjes-
onderzoek en eventuele ontsmetting met aaltjes-
dodende middelen. Maar ook hier kan specifieke
moeheid voorkomen worden.
Het is misschien goed er nog even op te wijzen,
dat bodemmoeheid bijzonder hardnekkig is en in
de grond achterblijft, ook al wordt jarenlang geen
fruit geteeld.
Iets naders omtrent de aard van de specifieke
moeheid blijkt uit bestrijdingsproeven. Er is
vooral geëxperimenteerd met appel op gronden
van oude appelboomgaarden. We kunnen grond
met verschillende chemische middelen behande
len. Sommige doden alleen aaltjes, andere heb
ben een meer radicale uitwerking en ruimen ook
eventuele schadelijke schimmels en bacteriën op.
Met radicaal ontsmetten kon veelal een uitsteken
de groei worden bereikt en was ook de specifieke
moeheid weggewerkt. Over de praktische beteke
nis hiervan is helaas op dit moment nog niets te
zeggen. Een praktijkadvies is nog niet te geven.
Wel zijn veldproeven aangelegd, de meeste in
samenwerking met de rijkstuinbouwconsulent-
schappen in het rivierkleigebied.
Het ziet er naar uit, dat de fruittelers hierover
binnen niet al te lange tijd meer zullen vernemen.
(Vervolg van pag. 897)
PHYTOPHTORABESTRWDING MET DIVERSE MIDDELEN
UIT de resultaten in een goed ontwikkeld aardappelgewas van het ras Bintje
blijkt dat evenals in andere proeven zineb weer het hoogste totaal opbrengst
heeft gegeven, doch met een minder goed resultaat wat de ziektebestrijding be
treft. Bij koper is dit juist omgekeerd; een lagere opbrengst en een goede ziekte
bestrijding. Brestan heeft weer een goed resultaat gegeven, het gewas lijdt er
minder van dan bij koper. Object D staat naar resultaten tussen die van koper
en zineb. Gezien deze resultaten is het waarschijnlijk het beste om al naar de om
standigheden 1 a 3 bespuitingen met zineb uit te voeren en vervolgens over te
gaan op Brestan.
PROEF MET ENKELE NIEUWE BESTRIJDINGSMIDDELEN
TEGEN PHYTOPHTORA
Deze proef is in hetzelfde gewas Bintje vlak achter de onder 9 beschreven
proef aangelegd. Deze proef is eveneens aangelegd in vier herhalingen op veld
jes van een li are.
Onderstaand volgt een overzicht van de objecten en de bespuitingsdata.
Objecten
Bespuitingsdata
en hoeveelheid middel in kg/ha
20 juni
28 juni
10 juli
24 juli
3 aug
23 aug.
1. Onbehandeld
2. Koperoxychloride
7
8
9
10
10
10
3. Du Ter
1.5
1.6
1.7
1.8
1.8
1.8
4. Du Ter
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
1.2
5. Du Ter
1.4
1 4
1.4
1.4
1.4
1.4
6. Du Ter
1.6
1.6
1.6
1.6
1.6
1.6
7. Du Ter
1.8
1.8
1.8
1.8
1.8
1.8
8. Hoechst 2817
1.8
2.0
2 2
2.4
2.4
2.4
9. Hoechst 2818
1.8
2.0
2:2
2.4
2.4
2.4
10. Hoechst 2824
0.5
0.6
0.6
0.6
0.6
0.6
De onbehandelde veldjes zijn op 16 augustus, de andere objecten op 1 septem
ber doodgespoten.
Uit de verkregen resultaten blijkt dat de tinmiddelen Du Ter en Hoechst 2824
een duidelijke groeiremming hebben veroorzaakt, terwijl de Phytophtora aantas
ting in de knol zeer goed is bestreden. Opvallend is dat met een geringe concen
tratie Du Ter, n.I. 1,2 kg per ha, reeds een zeer goed resultaat is verkregen.
De middelen Hoechst 2817 en 2818 zijn gecombineerde middelen van tin met
zineb en maneb. Beide middelen hebben een goed resultaat gegeven en lijken in
eerste instantie zeer geschikt om bij de eerste bespuitingen zineb te vervangen.
Verdere beproeving verdient zeker de aandacht.
ONKRLTDBESTRIJDINGSPROEFJE SUIKERBIETEN
Een 3-tal onkruidbestrijdingsmiddelen zijn vergeleken.
a. onbehandeld
b. Prebetox, 25 1/ha in 600 1 water, gespoten 23 maart
c. Tillam, 6 1/ha in 600 1 water, gespoten 23 maart
4. Reglone, 4 1/ha in 600 1 water, gespoten 6 april
Bieten gezaaid 16 maart, ras Polyrave.
Kort na het spuiten viel er voldoende regen, zodat een goed resultaat kon
worden verwacht. Tijdens het spuiten van object d. was de grond nog erg voch
tig, verschillende bieten stonden toen reeds boven die dus ook zijn doodgespoten.
De opkomst van de bieten was mooi. Object b (Prebetox) vertoonde een tra
gere opkomst en bleef ook in de eerste ontwikkeling achter. Vrij veel plantjes in
dit object groeiden slecht, andere planten in hetzelfde object groeiden evenwel
normaal door. Bij het doorslaan met de hand is getracht de grote planten zoveel
mogelijk te laten staan, zodat na het uitdunnen vrijwel geen verschil meer te
zien was. Tussen de andere objecten waren de verschillen in ontwikkeling zeer
gering. Er is geen opbrengst bepaald.
Resultaten: Tussen de objecten kwamen grote verschillen in onkruidbestrijding
voor. Ter oriëntatie volgt nog een overzicht van de onkruidsoorten op de onbe
handelde veldjes, n.I.: Muur, zwaluwtong, witte krodde, herderstasje, akker/ere
prijs; in geringere mate kruiskruid, varkensgras, melkdistel en stippel ganzevoet.
Op 2 april en 2 mei zijn alle veldjes beoordeeld op stand en onkruidbezetting,
met het volgende resultaat:
Objecten
aantal bieten-
Stand
bieten
Cijfer onkruid
planten
per 6 m-
2 april
2 mei
2 april
2 mei
Onbehandeld
430
10
10
4
2
Prebetox
363
8
8
9 !i
10
Tillam
368
9
9
7
6
Reglone
300
9
8 Va
- 6%
6
10 zeer goede stand qn geen onkruid.
Uit de cijfers blijkt dat Prebetox de beste onkruidbestrijding heeft gegeven, er
kwamen slechts nog enkele plantjes muur voor. Dit middel heeft echter ook do
meeste groeiremming aan de bieten veroorzaakt. Tillam geeft geen beschadiging,
doch de onkruidbestrijding is onvoldoende. Reglone geeft op het moment van be
spuiting wel een goede doding met evenwel het risico dat de reeds bovenstaande
bieten ook worden getroffen, terwijl het later bovenkomende onkruid niet wordt
bestreden.
PLOEGDIEPTEPROEF
Vanaf 1946 wordt de noordelijke helft van kavel 3 steeds diep geploegd (25—
30 cm) terwijl de zuidelijke helft van deze kavel steeds ondiep (10—15 cm) wordt
geploegd. De grond op kavel 3 is het zwaarste van het gehele bedrijf en de afslib-
baarheid bedraagt 4045
De ervaringen in de voorafgaande jaren kunnen als volgt worden omschreven:
De verschillende gewassen reageren zeer verschillend op de ploegdiepte, ook de
weersomstandigheden in de diverse jaren zijn hierop van invloed. Bieten en erw
ten hebben steeds een hogere opbrengst op het diep geploegde gedeelte gegeven.
Aardappelen en granen reageren het minst. In 1960 heeft de zomergerst op het
ondiepgeploegde gedeelte zelfs een iets hogere opbrengst gegeven,
Uit de resultaten in vlas blijkt dit jaar dat een diepere grondbewerking met in
één jaar is uitgewerkt, doch ook op het volgende jaar nog van invloed is wan
neer wegens omstandigheden niet kan worden geploegd. Een ploegdiepte van
hoogstens 15 cm is op het bovenomschreven grondtype voor verschillende gewas
sen onvoldoende. Evenwel is een ploegdiepte van meer dan 25 cm, die zeer veel
trekkracht vergt, naar alle waarschijnlijkheid voor de meeste gewassen niet
noodzakelijk.