De voorlichting
(0
Gewestelijke Raad voor Zeeland
van het Landbouwschap
Openbare vergadering Landbouwschap
819
KORT VERSLAG VERGADERING
Te veel of te weinig jeugdigen in de landbouw?
VRIJDAG 28 SEPTEMBER 1962
Aan het kort verslag ontlenen wij de volgende punten:
Industrieplan Nieuw Neuzen polder. De Raad sprak zijn waardering uit voor de vorm van samen
werking die met het gemeentebestuur van Terneuzen is bereikt, hetgeen heeft geresulteerd in een
voor alle partijen aanvaardbare oplossing bij de aankoop van de benodigde gronden voor de vestiging
van het bedrijf van Dow Chemical International.
Verdrogingsverschijnselen Nieuw en St. Jooslandpolder. Ter vergadering werd verslag uitgebracht
van de reeds gevoerde besprekingen met de Combinatie Sloe-haven en de Kon. Mij „De Schelde" en
de Cultuur Technische Dienst, inzake de verdrogingsverschijnselen in de Nieuw en St. Jooslandpolder,
zulks in verband met de bronbemaling welke wordt toegepast voor de uit te voeren werken in het zuid-
Sloe. Verwacht mag worden, dat, gezien de wijze waarop een en ander thans wordt bestudeerd, een
bevredigende oplossing zal worden bereikt.
Uitbreidingsplannen. De Raad nam met erkentelijkheid kennis van de inhoud van een door de
afdeling Zeeland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan alle gemeentebesturen in Zeeland
gezonden circulaire, waarbij de gemeentebesturen wordt verzocht overleg te willen plegen met de
georganiseerde landbouw inzake de voorbereiding van stedebouwkundige maatregelen. Geconstateerd
werd, dat op dit terrein inmiddels met diverse gemeentebesturen goede contacten worden ondehrouden.
Gemeenteklassifikatie. De Raad besloot de bezwaren verbonden aan het systeem van gemeenteklas-
sifikatie, in het bijzonder voor een provincie als de onze, voor te leggen aan de Hoofdafdeling Sociale
Zaken van het Landbouwschap, met het verzoek in deze krachtige pogingen te willen aanwenden voor
een wijziging ten gunste van het platteland. Te meer daar het systeem van gemeenteklassifikatie alge
meen als verouderd wordt bestempeld.
AANBEVELINGEN
De Raad besloot de volgende aanbevelingen in te dienen: Tot leden van de Studiecommissie inpol
dering Land van Saeftinghe: de heren J. de Feyter te Hengstdijk, P. V. M. Vercauteren te Nieuw
Namen, P. van Hoeve te Axel, P. M. Kenter te Goes, W. Goeman te Goes; Tot Lid Raad van Bestuur
P. Z. E. M.: (niet alfabetische voordracht) 1. A. M. Geluk te Schuddebeurs, 2. J. A. v. d. Bijl te Zonne-
maire, 3. J. P. van Duyse te Nieuw Namen; Tot Waarborginstituut voor de Tuinbouw in Zeeland: lid:
M. D. den Hollander te Goes, plv. lid: J. L. Lukaart te Goes.
DIJ de aanvang van de openbare vergadering van het bestuur van het Landbouwschap besteedde
de voorzitter, de heer A. W. Biewenga, in zijn openingswoord aandacht aan de Troonrede en de
miljoenennota. Hij zei verheugd te zijn, dat de regering de positie van demand- en tuinbouw onderkent
in de overgangsfase naar de gemeenschappelijke markt. De Nederlandse land- en tuinbouw duchten de
concurrentie niet, maar in het aanpassingsproces zullen zij de helpende hand van de overheid niet
kunnen ontberen. De voorzitter zei in de Troonrede een passage te missen over de zorgelijke toestand
van het gemengde bedrijf. Een hart onder de riem van de boeren op deze bedrijven zou niet misplaatst
zijn geweest.
Met betrekking tot de passage over de stijging van de arbeidskosten merkte de voorzitter op, dat
de lenen van de arbeiders en de inkomens van de ondernemers in de landbouw achtergebleven zijn. Als
de regering spreekt over de begrenzing van de lonen, kan men vaststellen, dat de agrarische bedrijfs
tak hiertoe geen aanleiding heeft gegeven en dat een eventuele begrenzing voor deze bedrijfstak toch
moeilijk te rechtvaardigen zou zijn.
Aan de vooravond van het overleg met de minister over het landbouwbeleid ware het de landbouw
aangenamer indien geen landbouwbeleid en -overleg nodig ware, maar nu de omstandigheden een
maal anders liggen is men erkentelijk voor het feit, dat de regering de landbouw wil helpen en stimu
leren.
WIJZIGING HEFFING GROENTE EN FRUIT
AP advies van de hoofdafdeling Tuinbouw heeft
het bestuur van het Landbouwschap besloten
de regeling voor de algemene heffing op groenten
en fruit te wijzigen. Krachtens deze wijziging zal
een nieuwe heffingsgroep worden gevormd van
7,50 per ha, waarin ondergebracht worden alle
groenten in de volle grond benevens vroege aard
appelen, uien en witlofwortelen, alle fruit in de
open grond en de groente- en bloemzaden. Deze
verandering zal voor de eerste maal worden op
genomen in de algemene heffingsverordening 1963.
Tof nu toe was onderscheid tussen grove groen
ten en fijne groenten. Daar de gegevens werden
verzameld bij de mei-telling betekende dit, dat de
AVER het vraagstuk van de toetreding van
jeugdige arbeiders tot de agrarische sector
werd in april j.l. door een werkgroep een rapport
uitgebracht aan de directeur-generaal voor de Ar
beidsvoorziening van het ministerie van Sociale
Zaken en Volksgezondheid en aan de hoofdafdeling
Sociale Zaken van het Landbouwschap.
Aanleiding voor de studie van dit vraagstuk
waren de destijds vanuit de Tweede en Eerste
Kamer gemaakte bezwaren en opmerkingen over
een vergelijking en de toelichting hierop in de
Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer op
de begroting 1361. Met deze vergelijking werd be
oogd het afwijkend karakter van de leeftijds
opbouw van de landarbeidersgroep ten opzichte
van de totale beroepsbevolking aan te duiden en
hierdoor aan te geven, dat het toe- en afvloeiings
patroon in de agrarische sector niet in overeen
stemming is met de situatie, die uit een oogpunt
van algemeen arbeidsvoorzieningsbeleid wenselijk
voorkomt en die zou mogen worden verwacht, in
dien ervan wordt uitgegaan, dat de reeds aan
wezige landarbeiders zoveel mogelijk in de land
bouw werkzaam blijven.
De werkgroep heeft in de eerste plaats aan de
bovenbedoelde bezwaren aandacht besteed. Hoewel
ook na het onderzoek over de bezwaren bleek, dat
de op grond van de vergelijking gegeven ziens
wijze vrijwel ongewijzigd kon blijven gehandhaafd
hoogte van de heffing afhankelijk is van het ge
was dat in mei op het land staat. Dit kon aanlei
ding geven tot onbillijkheden. De heffing was ge
baseerd op de bruto-opbrengst van het land. In
werkelijkheid bleek deze dikwijls heel anders te
liggen dan de verhouding waarop de heffing was
gebaseerd. Ook leverde de splitsing van groenten
in twee groepen administratieve moeilijkheden op.
Bij de fruitteelt was een onderscheid gemaakt
tussen beweide of gehooide boomgaarden en an
dere boomgaarden. Dit onderscheid komt te ver
vallen.
De opbrengst van heffing op groenten en fruit
zal bij de nieuwe indeling vrijwel gelijk zijn aan
de opbrengst bij de oude indeling.
vooral ook omdat de vermindering van de werk
gelegenheid voor de betreffende bedrijfstak niet
in de vergelijking was betrokken heeft de werk
groep het als haar taak beschouwd om het gehele
toe- en afvloeiingspatroon tegen de achtergrond
van de Vermindering van de werkgelegenheid aan
een nadere studie te onderwerpen. Het gehele toe-
en afvloeiingspatroon en de vermindering van de
werkgelegenheid zijn in dit rapport gezien als
„posten" van Tn landelijke personeelsvoorzienings
balans. Deze posten worden achtereenvolgens aan
de hand van gegevens van het Bedrijfspensioen
fonds voor de Landbouw onderworpen aan een
statistische analyse en aan een beschouwing.
In het rapport, bedoeld als basis voor een dis
cussie over het treffen van eventuele maatregelen,
worden geen aanbevelingen gedaan met betrekking
tot het aanbrengen van bepaalde wijzigingen in
de huidige situatie.
De hoofdafdeling Sociale Zaken van het Land
bouwschap heeft inmiddels besloten dit rapport
ter bestudering toe te zenden aan de landbouw
organisaties. Daarna zal een commissie ad hoe de
hoofdafdeling adviseren over de daaruit voort
vloeiende beleidsconclusies.
Exemplaren van het rapport „Toetreding jeug
dige landarbeiders" kunnen1 worden aangevraagd
bij de directie voor de Arbeidsvoorziening, Zee
straat 78 te 's-Gravenhage.
J~\E Rijkslandbouw-, tuinbouw- en veeteeltvoor-
lichting staat op dit moment weer in het cen
trum van de belangstelling. De voorstellen voor
reorganisatie en inkrimping van deze diensten zijn
niet van de lucht. Ditmaal schijnt het echter ernst
te zijn. De uitvoering van alle veranderingen zal
echter nog wel enige tijd belopen. Met name t.a.v.
de invoering van de door de directeur-generaal
Ir. J. W. Wellen aangekondigde sociaal-economische
voorlichting zal dat het geval zijn. Misschien dat de
reorganisatie van de diensten, waarbij behalve de
vorming van één afdeling onder éénhoofdige leiding
op het departement, in de provincies alle diensten
onder leiding van één Hoofdconsulent (Hoofding
Directeur genaamd) zullen komen, wat spoediger
zal verlopen. Hoewel, ook hieraan schijnen veel
haken en ogen te zitten en, althans in het openbaar,
gebeurt nog niet veel.
Het komt ons voor dat deze trage procedure de
rust bij de voorlichtingsdiensten niet bevordert en
dat mede hierdoor een onzekerheid ontstaat die het
vertrek van veel goede krachten bij deze diensten
zal bevorderen. En dit kan toch niet de bedoeling
zijn.
Het lijkt ons gewenst op de huidige situatie en
met name ook op de bestaande plannen, wat nader
in te gaan.
De Landbouwbegroting met de Memorie van
Toelichting ligt inmiddels weer voor ons, in het
overzicht van deze week wordt ook over de voor
lichtingsparagraaf reeds een aantal opmerkingen
genvZakt.
Voorts mochten wij op het Landhuishoudkundig
congres dat vorige week werd gehouden in een
meer ruimer verband de ontwikkeling van de voor
lichting aan de orde stellen.
Trachten we in de eerste plaats de huidige situ
atie vanuit de praktijk te bezien dan springt toch
wel direct in het oog het groot aantal voorlichters
en instellingen dat zich met de boer bezig houdt.
De rayon-assistent, vermoedelijk momenteel nog
wei de belangrijkste, heeft naast zich gekregen de
voorlichters van coöperatieve verenigingen, parti
culiere handel en ondernemingen. Graszaadfirma's,
veevoederhandelaren, kunstmestbedrijven, werk
tuigenfirma's hebben alle vele mensen in dienst die
de boer desgewenst en ook wel ongevraagd mis
schien, van voorlichting voorzien. Blijkens recente
uitlatingen van de zijde van de particuliere handel
betreft het in deze sector alleen al tweemaal zoveel
personen dan bij het Rijk hiervoor in dienst zijn.
Daarnaast wordt de boer en zijn gezin nog be
nadert vanuit de standsorganisatie door een be
drijfseconoom en een agrar. soc. voorlichter en
soms een huishoudelijke voorlichtster. De agrar.
soc. voorlichting die meer praat over het waarom
dan het hoe en vooral gebruik maakt van vergade
ringen en praatavonden is nog wel het minst
direct op de boer gericht. De andere trachten alle
de boer en zijn bedrijf direct te benaderen.
Bij dit alles valt wel op de devaluatie van de
positie van de rayon-assistent. Was hij vroeger veel
meer een allround man, iemand die van alles vol
doende af wist en een vertrouwenspositie innam,
tegenwoordig is hij een door het overheidsbeleid
(bijv. t.a.v. het vervoer) en door de afsplitsing van
alle mogelijke aspecten gekortwiekte. Alleen het
technische is overgebleven en zelfs daar wordt door
coöperaties en particuliere industrieën hard aan ge
trokken. Het sociale en economische aspect is voor
een groot deel door de standsorganisaties overge
nomen. Juist nu deze aspecten zo belangrijk zijn
geworden. Nu hoeven we een dergelijke ontwikke
ling niet altijd te betreuren, zeker niet indien er
in de praktijk een betere werkwijze en betere re
sultaten door wordt bereikt. Dit echter menen we
niet te kunnen stellen.
Het voordeel van de afsplitsing van activiteiten
is wel geweest dat de aandacht pp deze aspecten is
gericht. Met name geldt dit voor het sociale (bijv.
het belang van een goede beroepskeuze, vererving,
en samenwerking om maar eens een enkel voor
beeld te noemen) en het economische.
De bezwaren van de huidige situatie zijn o.i. dat
er teveel voorlichters zich met de boer bemoeien,
dat er soms geen een is die een vertrouwenspositie
inneemt en dat alle aspecten die onlosmakelijk met
elkaar zijn verbonden (het technische, economische
en sociale), door allemaal verschillende mensen
wordt behartigd, veelal dan nog afkomstig van
verschillende instellingen, waardoor t.a.v. de be
leidslijn van de voorlichting ook een gebrek aan
eensgezindheid dreigt.
Wij menen dan ook dat .uit de ontwikkelingen
een onbevredigende situatie is gegroeid.
Pr,