Enkele aspecten van het Landbouwbeleid
599
Wist U dat
VRIJDAG 2 9 JUNI 1963
(Vervolg van
ren om voor te blijven. Dit kan alleen indien de
kostprijzen laag zijn. Trouwens, is het wel reëel om
erop te wijzen dat we met kracht door moeten
gaan op de weg van de rationalisatie? De indivi
duele boer zal dit immers toch wel doen zolang hij
hiertoe in staat is, op straffe van ondergang van
zijn bedrijf.
OVERSCHOTTENPROBLEEM
VEREIST INTERNATIONALE OPLOSSING
DE rationalisatie van de landbouw moet door
gaan ook al wordt hierdoor de moeilijke af-
zetsituatie waarin tal van produkten verkeren, ver
scherpt. Hiervoor moet dan maar een aparte op
lossing komen. Hoe moeten we die oplossing zien?
Ir. Luitj ens zag in opvoering van de kwaliteit
en daarnaast het perfectioneren van ons verwer-
kings- en afzetapparaat „oplossingen" om tot een
zo goed mogelijke valorisatie te komen. Hij meen
de echter dat deze maatregelen voorbij gaan aan
de kern van het overschotten-vraagstuk waarmede
de gehele vrije wereld worstelt en dat hieruit
bestaat, dat de produktie steeds de neiging heeft
om groter te zijn dan de consumptie, het aanbod
groter dan de vraag, ondanks de enorme afvloeiing
van arbeidskrachten uit de landbouw naar andere
bedrijfstakken en ook ondanks de enorme welvaart
en dienovereenkomstig grote vraag. Naar onze
mening is er maar één oplossing mogelijk die we
onder ogen moeten (durven) zien en wel deze, dat
een nog veel snellere afvloeiing van produktiemid-
delen uit de landbouw moet plaatsvinden dan tot
dusverre. En dan niet alleen van arbeid (die goed
deels vervangen blijkt te kunnen worden door ka
pitaal, maar ook van grond. Vooropgesteld moet
worden dat het overschottcnvraagstuk een inter
nationaal probleem is, waarmede de gehele Wes
telijke wereld worstelt, en de oplossing zal dan ook
in dit kader moeten worden bezien.
Men zal gezamenlijk moeten komen tot een ge
coördineerd structuurbeleid in de ruimste zin des
woords, waarbij het uitgangspunt moet zijn, dat
het aanbod afgesteld wordt op de vraag en dat bin
nen het kader van de dan aanwezige produktie-
middelen in de landbouw de produktie op rationele
basis daar moet plaatshebben waar ze het voor
deligst kan geschieden.
In dit verband wees ir. Luitjens op het landbouw
programma opgesteld voor de V. S. waarin de
meest opvallende karakteristiek is, dat naar de
mening van President Kennedy 20 miljoen ha grond
in Amerika uit cultuur genomen moeten worden.
Ook in de E.E.G. staat de „harde" structuurpolitiek
door het onttrekken van produktiemiddelen aan
de produktie en modernisering van bepaalde gebie
den ons in de toekomst te wachten.
Sprak Mansholt enkele jaren geleden al niet van
8 miljoen boeren die er teveel zouden zijn in de
E.E.G. Een raming van de hoeveelheid grond die
teyeel in cultuur is, is ons onbekend. Welke gron
den en welke boeren zal dit lot treffen? Hoe lang
zal het duren voordat een dergelijke opzet, die be
paald op basis van vrijwilligheid en uitkoop zal
moeten plaatsvinden, z'n beslag heeft gekregen?
Hoeveel kosten brengt dit mee? Zijn er ook in Ne
derland gebieden die hiervoor in aanmerking ko
men, aannemende dat men zal trachten om de
meest onrendabele streken een andere bestemming
te geven?
Een Europees Meerjarenplan van ruilverkaveling
mede gebaseerd op de vraag en aanbodcurven der
agrarische produkten, zou hierover te zijner tijd
zonder twijfel licht kunnen doen schijnen.
Tegen deze achtergronden gezien is het duidelijk
dat we ons verzetten tegen het uit cultuur nemen
van Nederlandse gronden op dit moment. In wezen
lossen we daarmede niets op; vooroplopen is op dit
terrein alleen maar nadelig en geeft geen pas voor
een klein land, dat door zijn gunstige bodemkun-
dige, topografische en klimatologische verhoudin
gen, en niet te vergeten zyn vakbekwame boeren
bewezen heeft een toonaangevende positie in te
nemen.
IN NEDERLAND PRIMAIR AFZET
VERBETEREN
ÏS de conclusie, aldus ir. Luitjens, dat wij maar
rustig door moeten gaan met rationaliseren,
met meer te produceren dan we tegen redelijke prij
zen kunnen verkopen, met te lage agrarische in
komens en ontevreden belastingbetalers? In het
vertrouwen dat er over x jaren op hoger niveau
elders in de wereld wel regelingen getroffen wor
den waardoor men daar de produktie vermindert
met als gevolg betere prijzen voor onze exportpro-
dukten? In grote trekken zou deze conclusie wel
ongeveer juist zijn, ook in zijn op korte termijn
perspectiefloze strekking, indien we niet zouden
meewerken, aan het tot stand komen van een Euro
pese Economische Gemeenschap en via deze E.E.G.
aan een oplossing van het wereldoverschotten-
vraagstuk. Van de E.E.G. als zodanig verwachten
we al heel wat, namelijk dat deze Euromarkt zal
functioneren als een nationale markt, dat er geen
handelsbelemmeringen meer zullen zijn en één ge
meenschappelijk beleid. We zullen er met alle
kracht aan moeten meewerken om dit verwezen
lijken en ook zo te verwezenlijken dat de Neder
landse landbouw in het zicht van de haven geen
schipbreuk lijdt op de overgangsbepalingen en een
zijdige maatregelen van de pamerlanden.
IÜA in het kort op het zuivelprobleem te zijn in-
gegaan en er op gewezen te hebben dat het
nu langzamerhand tijd wordt dat er minder wordt
le pagina.)
gepraat over het verbeteren van onze verwerking
en afzet en er meer gedaan moet worden wees ir.
Luitjens op zijn mede namens de heer Geuze enige
maanden geleden gehouden inleiding Landbouw
politiek op langere termijn op het Landbouwhuis-
houdkundig congres te Enschede. Daarin waren
een aantal suggesties verwerkt om tot betere valo
risatie van onze produkten te komen en wij be
steedden hieraan reeds uitvoerig aandacht in ons
blad van 21 oktober 1961.
Ir. Luitjens stelde dat ook van andere zijde is
aangedrongen op een nationale aanpak van de
„marketing research". De gedachte is gelanceerd
van een Nationale Agrarische Raad terwijl ook
een zakelijke samenwerking tussen de Nationale
Coöperatieve Raad en de 3 centrale standorganisa
ties voorgesteld is. Tot nu toe werd van concrete
vorderingen op dit terrein nog niets vernomen,
zelfs niet van pogingen om zover te komen en we
vinden dit beschamend. Als er bezwaren aan vast
zitten die wij in onze eenvoud niet kunnen over
zien, accoprd, maar laat men dat dan duidelijk ma
ken en andere wegen aangeven. Er moet op dit
terrein iets gebeuren, een start gemaakt worden,
want persoonlijk zijn we van mening dat er nog
veel kan verbeteren ten bate van de landbouw er
op wijzend dat het de voorkeur verdient om
zonder hulp van de Overheid op privaatrechtelijke
wijze orde op eigen zaken te stellen. Zeker zolang
de mogelijkheden hiertoe nog onvoldoende zijn on
derzocht of uitgebuit.
EEN AANVULLEND GARANTIEBELEID
BLIJFT NODIG; BETER MAATGEVOEL EN
NIEUWE BENADERING GEWENST
70LANG men er niet in geslaagd is om een
goede oplossing te vinden voor het interna
tionale landbouw (overschotten) vraagstuk, blijft
aanvullende steun van de Overheid nodig, of dat
nu vanuit Den Haag of vanuit Brussel geschiedt.
Blijft de vraag hoe hoog die bijdrage van de Over
heid moet zijn. We hebben wel eens de indruk dat
men in (Haagse) Overheidskringen zich op het
standpunt stelt dat die Overheidssteun vooral niet
royaal moet zijn. Een te royale steun, op welke wij
ze ook verleend, zou ertoe kunnen leiden, dat de
bedrijven onvoldoende worden aangepast, dat op
traditionele wijze wordt „doorgeboerd" omdat het
immers zo slecht nog niet gaat en dat de natuur
lijke sanering ofwel de afvloeiing van produktie
middelen geremd zou worden. Deze „knijppolitiek",
de politiek van het korthouden van de agrarische
inkomens teneinde te prikkelen tot rationalisatie
en sanering, zou in deze denktrant een tegendruk
ondervinden van de boerenstandsorganisaties, die
in benarde ogenblikken wel harder zullen piepen
dan normaal. Als het zo ver is kan er altijd nog
wel iets worden gedaan, b.v. door een gulden bij
de voergraanprijzen te doen of door ten langen
leste een (minimum)steun te verlenen aan de
vlasverwerking. Behalve de wens om te prikkelen
tot rationalisatie en sanering, zou de wens om het
levensmiddelenpakket goedkoop te houden en de
schatkist te sparen een rol mee kunnen spelen in
de overwegingen die uitlopen in deze „knijp- en
pieppolitiek".
Wel moet naar voren gebracht worden dat een
te schraal beleid de kracht van de landbouw lang
zaam maar zeker ondermijnt als een slepende ziek
te waardoor een interingsproces wordt ingezet met
als gevolg, dat de zo gewenste rationalisatie -
waarvoor aanzienlijke investeringen nodig zijn
achterwege blijft of onvoldoende snel tot stand
komt. Een deel van de ondernemers zal dan inder
daad afvallen uit arren moede, maar de kans be
staat dat deze natuurlijke sanering niet leidt tot
een verkleinde en gezonde, versterkte boerenstand,
maar tot een verkleinde en verarmde boerenstand
op bedrijven die door gebrek aan middelen onvol
doende gemoderniseerd zijn. De grote moeilijkheid
is om deze redenering kwantitatief inhoud te geven
en te zeggen op grond van objectieve gegevens:
Overheid, dit is het niveau van „redelijk bestaan
op goed geleide, sociaal en economisch verantwoor
de bedrijven" waar beneden we niet moeten komen.
Als we daar beneden komen, dan gaan we berg
afwaarts en bereikt U het omgekeerde met Uw
„knijp- en pieppolitiek" van hetgeen U wilt berei
ken. Misschien is het mogelijk dat de Minister in
zijn reeds zo lang toegezegde en veel verbeide Nota
over de Landbouw een nadere concretisering geeft
van wat hij verstaat onder een redelijk inkomens
niveau
Ir. Luitjens wees vervolgens op zijn artikel in
het Zeeuws Landbouwblad van begin maart betref
fende het Garantiebeleid en onderstreepte de con
clusies die hierin genoemd werden en zag de prijs
verhogingen die de gegarandeerde produkten zou
den moeten ondergaan het Duitse prijspeil bena
deren.
Ir. Luitjens vroeg zich af of het wel steeds voor
delig is, vooral in E.E.G.-verband gezien, op een
goedkoopte-eiland te zitten en de prijsvoordelen
van gron^tpffen weg te moeten laten heffen.
Past het niet in È.É.G.-verband om onze tarwe- en
voergraanprijzen alvast op te voeren? De heer
Geuze heeft deze vraag onlangs in de Eerste Ka
mer gesteld, maar een niet geheel bevredigend ant
woord gekregen. Behalve de verhoging van de
graanprijzen zou een verhoging van de bietenprijs
te overwegen zijn, zij het misschien in wat min
dere mate om overproduktie van suiker te voor
komen. Een overproduktie waarvoor we aan de
andere kant ook weer niet te bang moeten zijn,
zeker niet indien ook koolzaad in het garantie
systeem zou worden opgenomen. Verhoging van
het garantieprijsniveau kan een uitbreiding van de
teelt van de gegarandeerde produkten tot gevolg
hebben. Ergens keert ook echter de wal het schip.
Allereerst zijn er de eisen van de vruchtwisseling
die remmend werken op een te grote uitbreiding
van de gegarandeerde produkten. In de tweede
plaats zal een inkrimping van de verbouw van de
zgn. vrije produkten tot een verbetering van de
prijsvorming in deze sector aanleiding kunnen
geven, waardoor een nieuw evenwicht tot stand
komt in de uitzaaiverhoudingen van gegarandeer
de en vrije produkten. Anders gezegd, de prijsver
hoging van de gegarandeerde produkten zal een
positieve invloed kunnen hebben op de valorisatie
van de vrije produkten. Een geringe vermindering
van het aanbod kan hier tot vrij gunstige resul
taten leiden. En tenslotte: zal een verbetering van
het akkerbouwklimaat geen gunstige uitwerking
hebben op de zuivelsector, die enigszins ontlast zou
kunnen worden wanneer de akkerbouwers bij hun
leest blijven?
yOOR iedere werknemer in de landbouw in 1961 voor een waarde van 10.000,aan goederen is ge
ëxporteerd en dat dit bedrag ruim anderhalf maal zo hoog ligt als per werknemer in de industrie?
Onze Nederlandse land- en tuinbouw verkeren in een veelzins voordelige positie. We hebben een
goede bodemgesteldheid, een goed klimaat (dit jaar overigens wel 'wat koud), we beschikken over goed
ontwikkelde bedrijfsleiders en de ligging van ons land is gunstig. Het Duitse industriegebied ligt vlak
bij onze oostgrens en éénderde van onze agrarische export ging in 1961 naar dit gebied.
Dit betrof een waarde van bijna anderhalf miljard gulden.
Prof. Albregts merkte op: „de omvang hiervan wordt pas duidelijk wanneer men hieruit afleidt
dat dit gemiddeld per hectare Nederlandse cultuurgrond niet minder dan 2000 gulden bedraagt."
In 1962 is er wellicht sprake van tegenstroom met de uitvoer van eieren en zal wellicht de situatie
wat ongunstig worden beïnvloed. Ja, de E.E.G. is een zeer ideaal „ideaal", maar eer alles eens „op
rolletjes" loopt
Onze agrarische uitvoer is dus wel zeer belangrijk en het zal een nationale inspanning worden van
de eerste orde om die uitvoer op peil te houden niet alleen, maar ook om die omhoog te brengen.
TI/E zullen in onze E.E.G.-partners stellig vrienden hebben, maar vrienden die ons meedogenloze con-
currentie zullen aandoen. Onze land- en tuinbouw zal dus moeten zorgen voor een groot kwantum
uitvoerprodukten van zeer hoge kwaliteit. We zullen met „adelaarsogen" het E.E.G.-gebied moeten ver
kennen om nieuwe markten voor onze produkten te vinden en alles, moeten doen om bestaande markten
te behouden en uit te breiden.
Ook buiten het E.E.G.-gebied zullen we moeten streven naar verruiming van onze afzet. Hier komt
ook het wereldwijde probleem der onderontwikkelde landen om de hoek kijken.
Er zijn nog miljoenen hongerige magen te vullen, maar het is zo dat we, figuurlijk gesproken, ook de
lepels moeten leveren, waarmee in die gebieden ons voedsel in de mond moet worden gebracht. We zijn
niet klaar met onze produkten op de diverse havenkaden te brengen, ze moeten ook naar het binnenland
en als we loillen dat ze daar komen, zullen we ze er zelf moeten brengen. Weer een groot investerings-•
vraagstuk.
OVER de E.E.G. gesproken, heeft U gelezen wat de Z.L.M.-voorzitter schreef over zijn bezoek aan
Italië? Wist U dat daar een zware concurrent in opkomst is? Vooral ook voor onze fruitteelt.
Gelukkig achten we het verschijnsel dat blijkbaar de smaak van ons fruit beter is dan die van het
Italiaanse. Dit constateerden wij ook persoonlijk reeds in 1950 en blijkens mededelingen van de heer.
Geuze is dat nog het geval, maar met de Golden Delecious als uitzondering.
Het zal voor onze land- en tuinbouw dus zaak zijn om alles op alles te zetten voor het produceren
en leveren van produkten van prima kwaliteit.
We kunnen onze lezers sterk aanbevelen om ook eens te lezen wat de heer Schlingemann in hetzelfde
landbouwblad schrijft over de andere E.E.G.-partner, Frankrijk. Hij schrijft over de tarwepositie, maar.
ook over de maXsproduktie aan de voet der Pyreneeën, en wij Nederlanders hebben altijd wel enige
moeite om ons een goede voorstelling te maken van de oppervlakte cultuurgrond in de grote landen.
Onze lezers die zich dit goed willen voorstellen bevelen wij een autotochtje van Duinkerken naar Menton
warm aan. 't Is bovendien verbazend mooi. MEIJERS