537 A. BEVELANDER, Oud-Vossemeer, bestuurslid van de Afdeling Oud-Vossemeer der Z. L.M. o. J. OP 't HOF, Kapelle, Direkteur Lagere Tuinbouwschool der Z. L. M. te Kapelle M. C. RISSEEUW, Ijzendijke, Kringsecretaris van de Kring West Zeeuws-Vlaanderen VRIJDAG 8 JUNI 1962 1. 2. 3. PLAATS is er natuurlijk niet voor alle jonge ren. Er is nog wel wat meer ruimte voor, een zoon bijvoorbeeld als we overgaan op wat intensievere teelten, vroege aardappelen, uien, enz. Het gaat steeds meer in de richting van gemakkelijker bewerken, de granen en nu ook de bieten leveren niet meer zoveel problemen op. Ik zie het zo, de landarbeiders hebben de landbouw verlaten en de boerenzoons gaan hier achteraan. Ik voor mijzelf, ik zou de landbouw niet uit willen, maar ieder, die toch zo maar een klein beetje voor de landbouw voelt die trekt naar de fabriek. Minder uren, makkelijker, het is nu nog maar vijf dagen werken en wij moeten 's zondags ook werken. 4. Ze zijn nu bezig met één keer melken, maar de produktie was achteruitgegaan. Wei niet zoveel maar het moest toch ook weer geld kos ten. En kunnen we dat allemaal opbrengen op den duur? En wat gaat het verder nog worden?, Maar straks zal je een bedrijf van 15 ha, zoals ik heb, om een goede boterham te verdienen, alleen af moeten kunnen en dat kan ook. Heb je een zoon die per se in de landbouw wil blijven, dan zul je het in de tuinbouw moeten gaan zoeken. JA, dat zie ik er wel in, en ten nadele van de zoons. Want die komen straks als de vader er niet meer is, voor de moeilijkheden. Dan moeten ze gaan delen. Het bedrijf is dan ook de moeite niet meer en dan moeten er één of meer uit en dat wordt ruzie. Ik zou direkt na de lagere school de andere zoons er uit doen, JA, er wordt wel gebruik van die mogelijkhe den gemaakt. Ik ben alleen. Maar als we nu nog met meer broers waren, dan zou ik ook rap proberen iets anders te vinden. Ik zie toch nog wel dat er zoons zijn die de kans -hebben] laten voorbijgaan op een ander beroep; vooral omdat de vader de zoons te lang heeft vastge houden. JA, dat zou ik zelfs zeer gewenst vinden. Hoe veel komt het niet voor Iemand, die het aan ziet komen, dat hij in de landbouw niet ge plaatst kan worden enz. en die komt dan voor de keus te staan „Wat moet ik nu gaan doen?" Als er dan iemand is waar je je tot kunt wen den, die inlichtingen kan geven, dan is dat heel wenselijk. DAT ligt misschien wel een beetje in de lijn. Vroeger zeiden ze wel: „Die is zo lomp op school, die móet maar boer worden." Maar zo is het niet. En wat is er de laatste tijd niet alle maal veranderd. Je moet van alles wat af we ten en al het werk kunnen doen. En je bent wel verplicht alles te weten! 1. IVAT is geen gemakkelijke vraag. Als U het de mensen uit de landbouw vraagt dan zegt men: „Dat ziet er erg slecht uit," want wij zullen in de toekomst geen mensen kunnen aantrekken. Dat is dan specifiek voor de land bouw. Nu geloof ik dat niet helemaal. Dat zal nog wel eens mee kunnen vallen. Het is altijd1 nog meegevallen. In de tuinbouw ligt het geloof ik even anders. In deze sector zal de behoefte aan geschoolde arbeidskrachten zich waar schijnlijk nog wel iets eerder voordoen. Ik voor zie dat men in de tuinbouw dan ook gauw ge brek zal hebben aan goed geschoold personeel. De ontwikkeling zie ik steeds meer in de richting van de tuinbouw gaan, grove tuin bouw en ook groenteteelt. En dat is niet zo makkelijk zonder geschoold personeel. En ik geloof dat dit in de tuinbouw nog meer gaat spreken dan in de landbouw. In de landbouw hebben we natuurlijk ook geschoolde mensen nodig, zoals trekkerchauffeurs e.d., maar in de tuinbouw toch nog sterker. Ik geloof, om mij nu maar tot de tuinbouw te beperken, dat er voor een jongen die deze richting heeft ge kozen, in dc toekomst als werknemer behoor lijk emplooi zal blijven. Hoewel ik het vanuit het schooloogpunt eigenlijk niet zo zou moeten bekijken, is het toch wel zo dat een gedeelte van de jongeren uit de agrarische gezinnen een andere richting moet kiezen. Middelbare school bijv. En dat is in Zeeland toch nog wel moeilijk. De klacht zou kunnen zijn dat hier nog te weinig aan de andere richtingen gedacht wordt. Ik heb daar heel frappante voorbeelden van ge zien. Heel grote gezinnen waai* toch alle jon gens bij vader thuis bleven. En deze man had wel een behoorlijk bedrijf maar kon toch alle jongens nooit in zijn bedrijf opnemen. De bin ding met de grond, met vader, met moeder, mis schien nog meer, is in heel veel gevallen nog te groot. Landbouwingenieurs uit Zeeland bijv. zijn er nog veel te weinig! 2. MEE, dat dacht ik niet. Ik geloof niet dat het veel scheelt. Men begint nu in te zien dat het beter is dat een zoon eerst iets anders gaat doen. De laatste 10 jaar vooral hebben we op de keuze van een ander beroep toch wel een beetje een andere kijk gekregen. 3. ÏYE mogelijkheden zijn er ongetwijfeld! Waar- om zou een jongen uit een niet-agra- risch milieu nu wel mogelijkheden hebben en een agrariër niet. Maar het zal voor de agra riër wat moeilijker zijn want hij is veel met zijn ouderlijk bedrijf en omgeving verbonden. Het zal van hem een grote zelfoverwinning vragen en de aanpassing aan een baan in de industrie 'bijv. kan wel eens wat moeilijkheden gevén. 4. 5. Het is wel jammer dat, als men niet min of meer gedwongen wordt, men niet zo gauw een niet-landbouwrichting kiest. Men moest het be lang hiervan meer gaan inzien. Een regel is het nog niet, dat men ook kijkt naar een beroep buiten de landbouw. PERSOONLIJK sta ik hier een beetje scep tisch tegenover. Je kunt hiermede wel wat bereiken bijv. als men zegt: ,,U hebt een technische aanleg." Dan zou het niet verstandig zijn om hier geen rekening -mee te houden. MEE, dat geloof ik niet. Onder boer en tuinder zijn goede ondernemers. Wat is de beste? Er zal bijv. iemand uit de landbouw heel goed slagen in de wereld en dan zeggen ze: dat is nu de beste. Maar ik weet niet, of zo iemand nu een slechte boer zou zijn geworden als hij in de landbouw was gebleven. Je zou - het wel op iets theoretisch kunnen gronden. En dan zou je tot een uitspraak kunnen komen zoals: „Als je nergens meer voor deugt ben je nog goed genoeg voor boer". Maar dat is natuurlijk niet juist! Misschien is die gedachte er nog wel eens en dat is natuurlijk fout. Ik propageer altijd: „De beste is net goed genoeg om aan het hoofd van een bedrijf te staan." De hele bedrijfsvoering vraagt heel wat meer dan het weten van hoe men gerst zaait. Er is inzicht nodig en als men dat niet heeft, is hei vaak niet zo'n succes. 1. IK zie wel toekomst voor de jongeren in de landbouw. Maar de financieringsproble men zullen een steeds grotere rol gaan spelen, omdat de bedrijven steeds kapitaalintensiever worden. Ik meen dat de generatiedruk, zoals men dat dan pleegt te noemen, de laatste jaren iets aan het afnemen is. De gezinnen zijn misschien iets kleiner en de beroepskeuze begint vroeger, van af de lagere school al. Er wordt meer gericht aart beroepskeuze gedaan. Vlak na de oorlog hadden we dat niet, dan had je jongens van 20 jaar die zelfstandig wilden worden en een beroepsopleiding in de land bouw hadden gevolgd. In de landbouw lukte het toen ook al niet, en als ze dan geheel buiten de landbouw werk gingen zoeken kwamen ze als ongeschoolde in een andere bedrijfstak. Dit bracht dan financiële moeilijkheden met zich mee omdat ze vaak een gezin hadden. In wezen zou ik voor nu de eis zó willen Stellen: voor ieder bestaand bedrijf moet een opvolger zijn. Als de plaatsingsmogelijkheden gezocht moeten worden door splitsing van be drijven, geloof ik, dat dit een achteruitgang is. 2. IN eerste instantie lijkt de drang wel aanwe- zig, maar ik geloof dat de ontwikkeling van de jongeren van zoveel belang wordt ge acht door de ouders dat ze de jongeren niet aan de lijn houden. Dat is in het verleden veel meer het geval geweest. En dan krijg je de situatie dat ze op 20-jarige leeftijd, als ze zelf standig willen worden, geen opleiding hebben voor een beroep buiten de landbouw 3. IK geloof dat als de beroepskeuze vanaf de lagere school wordt toegepast er een veelheid van beroepen voor iedereen openstaat. Er is altijd wel een beroep waar de interesse en capaciteiten van een zoon bij aansluit. En dat kan zowel in het technische- als in het theo- retische-studievlak liggen. IK meen eigenlijk wel dat het hier zo is, dat de tijd na de lagere school zoveel moge lijk wordt gebruikt om een opleiding te gaan vol gen. Ook als ze niet zeker weten, waar ze te recht komen (en dat kun je moeilijk weten op die leeftijd) dan wordt toch wel naar mijn in druk minstens geprobeerd de U. L. O. te halen. Wat de landbouwjongeren betreft, zien we dat de positie, van de lagere landbouwschool zich iets ongunstiger begint af te tekenen in ver houding tot de H. B. S. en U. L. O. opleiding. Hieruit blijkt wei dat men de noodzaak in ziet van een middelbare opleiding om later een bredere armslag te hebben. Ik heb de indruk dat van de kleinere boeren hier uit de streek er meer jongens naar de technische school gaan en toch ook wel naar de U. L. O. 4. IK ken eigenlijk het werk van een dergelijk iemand niet zo best. Maar ik geloof dat het, zoals met alle dingen die anders zijn dan je dagelijkse werk, nuttig is je te laten voor lichten door een deskundig iemand. 5. UET is mijn ervaring dat een bepaalde ver- standelijke begaafdheid van iemand niet bepalend hoeft te zijn voor zijn succes in een bepaald beroep- Maar het is wel zo, dat, met de drang van de diploma's op de achtergrond, iemand die goed studeert eerder de landbouw zal verlaten dan iemand die dit minder goed kan. Ik zou dit los willen zien van de capacitei ten als boer. Iemand kan een bijzonder goed han delsman zijn, kan „feeling" hebben voor het boeren, terwijl hij op school slecht of helemaal niet meekon. Ik geloof dan ook, dat het moei lijk is te omschrijven wat je onder „de beste" moet verstaan;

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1962 | | pagina 9