Land- en tuinbouwonderwijs
534
ZËEUWS LANDBOUWBLAD
HET is een goede gedachte geweest van de
redactie van het Zeeuws Landbouwblad om
een nummer over beroepskeuze uit te geven. Voor
velen is de beroepskeuze geen eenvoudige zaak en
meer kennis omtrent de mogelijkheden, die er zijn
om een toekomst op te bouwen, kan deze keuze
vergemakkelijken. Het is begrijpelijk dat men in
een dergelijk nummer aandacht besteedt aan het
land- en tuinbouwonderwijs. Hoewel echter de be
roepskeuze voor hen, die het agrarisch milieu zul
len gaan verlaten, soms veel meer problemen op
werpt dan voor de „blijvers".
W
TK heb me even afgevraagd of het niet overbodig is nog weer eens te wijzen
op het belang van het land- en tuinbouwonderwijs, op de verschillende
soorten van scholen, die we in Nederland hebben. Zolang echter nog een ge
deelte van de jonge agrariërs onvoldoende of soms zelfs geen landbouwonder
wijs geniet, zal het schrijven van dit soort artikeltjes zijn waarde hebben. Bij
veel beroepen is het toch een volkomen vanzelfsprekende zaak dat de be
trokkene een gedegen opleiding krijgt alvorens het beroep te gaan uitoefenen.
Zo zal het ook in de land- en tuinbouw moeten zijn. Het mag bijvoorbeeld
niet voorkomen dat een boerenzoon, die de capaciteiten voor het volgen van
een middelbare landbouwschool bezit, hiertoe niet overgaat. Misschien omdat
hij de (betrekkelijke!) zekerheid heeft later toch op een bedrijf te kunnen
komen, of, omdat hij tegen de veel concentratie vragende studie opziet. Dit
zijn echter geen redenen die gelden. Ligt ook hier een taak voor de ouders?
De vraag stellen is hem beantwoorden. De ouderen zijn door hun ervaring
meestal wel doordrongen van de betekenis van een goede opleiding. Maar
de beslissing wordt soms wat te gemakkelijk aan de jongeren overgelaten.
DE VERSCHILLENDE LAND- EN TUINBOUWONDERWIJSINSTELLINGEN
"flJE hebben in Nederland verschillende soorten instellingen van land- en
tuinbouwonderwijs:
de Landbouwhogeschool te Wageningen;
de hogere land- en tuinbouwscholen;
de middelbare land- en tuinbouwscholen;
de lagere land- en tuinbouwscholen;
de land- en tuinbouwvakscholen;
de land- en tuinbouwcursussen.
DE LANDBOUWHOGESCHOOL
/"NP deze instelling wil ik in het kader van dit nummer nadrukkelijk de aan-
dacht vestigen. Zonder op dit moment over cijfers te beschikken heb ik
toch de indruk dat het aantal Zeeuwse studenten in Wageningen in vergelijking
met studenten uit andere streken niet groot is. Tot voor kort was dit althans
zeker het geval. En waarom?
De Zeeuwen zijn toch ondernemend genoeg. Zeeuwse boeren komt men op
vele plaatsen in Nederland tegen. Zie wat ook door de Zeeuwen op landbouw
gebied (maar ook op ander terrein) tot £tand is en wordt gebracht. Zeeland
moet toch ook een flink aantal landbouwkundig ingenieurs kunnen opleveren.
Is men wel voldoende op de hoogte van de mogelijkheden van de L.H.? De
studie vraagt natuurlijk offers. De studieduur is ongeveer 6 tot 7 jaar, men moet
aanpakken, men moet zijn vertrouwde omgeving verlaten, de studie kost geld.
Maar dat is bij de opleiding voor andere beroepen eveneens het geval. Boer
wordt men ook niet vanzelf! En van aanpakken en doorbijten is de Zeeuw,
zoals gezegd, niet bang. De functies, die men na het behalen van het ingenieurs
diploma kan bekleden zijn vele, de bestaansmogelijkheden zijn goed.
Als vooropleiding wordt geëist het diploma van een hogere landbouwschool,
ieen gymnasium of van een 5-jarige H.B.S.-B. Na de propaedeuse, die ongeveer
een jaar duurt, kan de student kiezen uit 22 studierichtingen, zodat ik bijna ge
neigd ben te zeggen: voor elk wat wils.
Men hoort weieens van jongelui dat ze bang zijn na een studie als in Wage
ningen in betrekkingen terecht te komen, die te ver van de praktijk van de
landbouw afstaan. Deze vrees is vaak ongegrond. Vele functies zijn zeer nauw
bij de praktijk betrokken. Het hangt ook gedeeltelijk van de persoon zelf af:
wat maakt hij van zijn werk. Als voorbeeld wil ik wijzen op het leraarsambt
aan b.v. 'n hogere of middelbare landbouwschool. Men meent in een saai, theore
tisch beroep terecht te komen. De werkelijkheid is dat men, als men wil, in zo'n
betrekking zeer nauw bij het wel en wee van het boerenbedrijf betrokken kan
zijn! Ook hier geldt: „onbekend maakt onbemind".
Tot slot wil ik de studierichtingen die de Landbouwhogeschool bevat, vermelden:
akker- en weidebouw, tropische landbouwplantenteelt, veeteelt, tropische veeteelt,
zuivelbereiding, tuinbouwplantenteelt, bosbouw (houtteeltkundige richting), bosbouw
(technisch-economische richting), landhuishoudkunde, tropische landhuishoudkunde,
cultuurtechniek, tropische cultuurtechniek, tuin- en landschapsarchitectuur, planten
veredeling, planteziektenkunae, bodem- en bemestingsleer, landbouwwerktuigkunde,
landbouwtechnologie, agrarische sociologie, agrarische sociologie van niet-westerse
gebieden, landbouwhuishoudwetenschappen (technische richting), landbouwhuishoud-
wetenschappen (sociaal-economische richting).
DE HOGERE LANDBOUWSCHOLEN
^NVER de hogere landbouwschool, met name de Hogere Landbouwschool van
het K. N. L. C. te Dordrecht, is in het Zeeuws Landbouwblad van 27 april
jongstleden reeds geschreven. Het volgende kan daaraan nog worden toe
gevoegd:
De H.L.S. te Dordrecht is een middelbare school voor algemene landbouw
kunde, evenals die te Leeuwarden, Groningen, Roermond, Ede en Deventer. Er
zijn, te Bolsward en 's-Hertogenbosch, hogere zuivelscholen. In Deventer is
ook een hogere landbouwschool voor tropische landbouw, terwijl de Heide Mij.
te Arnhem een Hogere bosbouw- en cultuurtechnische school exploiteert.
De toelatingseisen voor een H.L.S. zijn: 4 jaar Mulo B of 3 jaar H.B.S. De
studie duurt 2Va jaar; De leerstof geeft een voorbereiding op de praktijk van
de landbouw en een algemene ontwikkeling die ongeveer overeenkomt met de
.twee hoogste klassen van een 5-jarige H.B.S.-B.
De opleiding aan een H.L.S. (voor algem. landbouwkunde) biedt
voor de toekomst verschillende mogelijkheden:
le. men kan boer worden;
2e. is de opleiding geschikt voor hen, die later betrekkingen bij
onderzoekinstituten, voorlichtingsdienst, landbouwbedrijfsleven
e.d. willen bekleden;
3e. is het een mooie vooropleiding voor de studie aan de L.H. te
Wageningen of aan de faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht;
4e. kan men via de H.L.S. leraar worden bij het lager landbouw
onderwijs.
Dc andere H.L.S.-en (niet voor algem. landbouwkunde) zijn in bepaalde
richtingen gespecialiseerd en bereiden de leerlingen vooral voor op het vervul
len v«m functies in de land- of bosbouw en aanverwante bedrijven.
DE MIDDELBARE LANDBOUWSCHOLEN
I7EN tweede opleiding van middelbaar karakter is die aan de middelbare
"■"J' landbouwschool. Deze opleiding is in de eerste plaats bestemd voor aan
komende boeren. Het leerplan en de leerstof zyn vooral gericht op de latere
functie van de leerlingen: het ondernemer-zijn, het leiden van een boeren
bedrijf. Daarnaast bestaat de mogelijkheid met een diploma van een M.L.S.
een betrekking op landbouwgebied te vervullen. Hierbij moet wel worden
opgemerkt dat het aantal betrekkingen voor gediplomeerden van M.L.S.-en
niet groot is.
De leertijd is korter dan van de hogere landbouwscholen, terwijl de leer
stof eenvoudiger is. De school duurt 2 winters van ongeveer oktober tot in
april met daartussen een verplichte en geleide praktijktijd op een boerderij.
Eisen van toelating zijn: een diploma van een lagere landbouwschool of
een bewijs van overgang van de 3e naar de 4e klas ULO of een bewijs van
overgang van de 2e naar de 3e klas H.B.S. De M.L.S.-en zijn min of meer aan
gepast aan de streek, waarin ze zijn gevestigd.
Het is vanzelfsprekend dat de leerstof zich moet aanpassen bij de eisen van
de praktijk. Aan vakken als bijvoorbeeld bedrijfseconomie, arbeidsleer e.a. zal
naast vele andere op de praktijk gerichte vakken aandacht moeten worden
besteed. Daarnaast zal meer moeten worden gedaan aan algemene vorming!
De huidige maatschappij met zijn steeds meer in elkaar grijpende bedrijfstak
ken en nauwere nationale en internationale contacten eist dit. In de kringen
der landbouworganisaties en van rijkswege bezint men zich dan ook op een
reorganisatie van het leerplan van de M.L.S. teneinde aan de eisen beter te
kunnen voldoen.
In Zeeland zijn 4 middelbare landbouwscholen gevestigd, nl. te Goes en
Schoondijke, en voorts in Hulst en Middelburg.
DE LAGERE LANDBOUWSCHOLEN
TTAN deze scholen is er in Nederland een groot aantal. Het doel van het
onderwijs is aankomende landbouwers en landarbeiders algemene ont
wikkeling en vakkennis bij te brengen. De nadruk wordt sterk gelegd op de
algemene vorming en het hand- en vakvaardighcidsonderwjjs. Van de specifieke
landbouwvakken worden alleen de beginselen onderwezen.
Toch is de opleiding een eenheid. Voor een aantal leerlingen is de lagere
landbouwschool dan ook eindonderwijs. Velen echter volgen na dc lagere land
bouwschool een M.L.S. Voor degenen, die daarvoor de capaciteiten hebben is
dit ook onvoorwaardelijk aan te bevelen!
Men kan tot de lagere landbouwschool worden toegelaten na 6 klassen van
de lagere school te hebben doorlopen. De studie duurt 4 jaar, waarbij in het
eerste en het tweede jaar 5 dagen per week les wordt gegeven, in het derde
leerjaar 4 dagen en in het vierde leerjaar 3 dagen. Aansluitend op deze studie
is men thans een z.g. leerlingenstelsel aan het ontwikkelen. De bedoeling daar
van is de jongelui bij een aantal praktische werkzaamheden op de boerderij
nog enige tijd te blijven volgen en leiden. Dit geschiedt door de leraren der
lagere landbouwscholen. Een examen aan een praktijkschool sluit dit leerlin
genstelsel dan af.
De lagere landbouwscholen in Zeeland zijn gevestigd te Middelburg, Oost-
kapelle, Kruiningen, Oudelande, 's-Heer Arendskerke, Scherpenisse, Zierikzee,
Kloosterzande en Koewacht (worden gecombineerd te Hulst) en Schoondijke.
DE LANDBOUWVAKSCHOLEN
T\IT zijn scholen, die zich uitsluitend bezig houden met het vakonderwijs in
bepaalde onderdelen van de landbouw. Het gaat dus om de vakvaardig
heid. We kennen in Nederland:
de Praktijkschool voor Landbouwtechniek en Arbeidsrationalisatie
„Prins Willem" te Schoondijke;
de Vakschool voor zuivelbereiders te Hoorn;
de Praktijkschool voor Landbouwmechanisatie Oostwaardhoeve te
Slootdorp;
de Bosbouwpraktijkschool te Arnhem;
de Pluimveeteeltvakschool te Horst/Maarheeze;
de Veeteeltvakschool te Oer le;
de Praktijkschool voor landarbeid te Emmeloord.
Het onderwijs aan deze scholen wordt gedurende een aantal weken 1 dag per
week gegeven of bestaat uit cursussen van 1 of enkele weken. De toelatings
eisen zijn verschillend en variëren van lagere school tot lagere landbouwschool.
Men kan niet zeggen dat deze scholen een volledige opleiding voor een beroëfc
geven. De leerlingen, vaak volwassenen, zijn veelal mensen, die reeds enige
tijd een vak uitoefenen. Meestal hebben zij algemeen vormend onderwijs ge
noten en een eenvoudige land- of tuinbouwopleiding gehad. Vaak zijn de cur
sisten klassen van lagere-, middelbare- of hogere landbouwscholen.
Voor Zeeland is vooral de Praktijkschool voor Landbouwtechniek en Ar
beidsrationalisatie „Prins Willem" van belang.
In dit blad is reeds enige malen uitvoerig aandacht aan de school besfèed
en hij geniet reeds grote bekendheid.
DE LANDBOUWCURSUSSEN
MEN onderscheidt algemene en speciale landbouwcursussen. De algemene
cursussen worden gedurende 2 winters in de avonduren gegeven. Door de
uitbreiding van het aantal lagere landbouwscholen is het aantal algemene land
bouwcursussen teruggelopen, zodat ik daarop niet nader inga.
De speciale landbouwcursussenhouden zich bezig met speciale onderdelen
van de landbouw. Om toegelaten te worden moet men een diploma hebben
van een algemene landbouwcursus of van een lagere landbouwschool. Zij, die
ouder zijn dan 21 jaar kunnen zonder meer worden toegelateii. De onder
werpen waarover dergelijke cursussen gaan kunnen o.m. zijn: bedrijfscontrole
en landbouwboekhouden, bemestingsleer, plantenteelt, kennis van de grond,
elektriciteit op de boerderij, planteziekten, aardappelselectie, paarden- of
rundveekennis, veevoeding, pluimveeteelt, vlasbewerking, motorkennis, kennis
van landbouwwerktuigen, handmelken.
HET lijkt me goed hier even stil te staan bij de opleiding van landarbeiders. Land
arbeider is een afwisselend en veelzijdig beroep. Graag geef ik toe dat het beroep
in het verleden vaak niet aantrekkelijk was. De sociale omstandigheden waren niet
best, het werk was zwaar en men werkte onder soms slechte omstandigheden van
bodem en klimaat. De laatste tijd is hierin veel veranderd. De mechanisatie heeft
veel werkzaamheden aanzienlijk verlicht, de werktijden zijn verkort, het werk bestaht
voor een groot deel uit omgang met en verzorging van machines, enzovoorts. Ook in
sociaal opzicht (bijv. lonen) is er veel veranderd. De landarbeider begint een andere
positie te krijgen. Door de mechanisatie o.a. is het aantal arbeiders per bedrijf kleiner
geworden, hetgeen betekent dat hem, nu als medewerker van de bedrijfsleider, een
meer verantwoordelijke taak toevalt. Enerzijds zullen de werkgevers bereid moeten
zijn deze verantwoordelijkheid ook aan him personeel toe te vertrouwen! Anderzijds
zullen de werknemers deze verantwoordelijkheid moeten durven en kunnen dragen.
Dit laatste betekent dat ook zij een effectieve opleiding zullen moeten hebben. Het
(Zie verder volgende pagina.)!