De positie van de landbouw i„ aü
in Zeeland
VRIJDAG 30 MAART 1962
uunuuer o.in.:
Dr. C. DE GALAN
E. T. I. Zeeland
D'
EEN LAATSTE Tli*
\f
Frankering bij abonnement: TerneuZe*
60e Jaargang No. 2624
Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van Land- en Tuinbouw en \eeteelt in Zeeland"
HET is, in liet algemeen gesproken, voor een bedrijfstak van
grote betekenis welke positie zij inneemt in het nationale
geheel. Dit is de landbouw in de laatste jaren maar al te duidelijk
gebleken. Immers wordt tegenwoordig vaak de aandacht geves
tigd op de afnemende betekenis van de agrarische sector, die op
het ogenblik nog slechts aan circa 12 van de mannelijke be-
roepsbe vol king werk geeft. In het nationale inkomen draagt de
landbouw ongeveer eenzelfde percentage bij. Deze naar verhou
ding geringe omvang, die bovendien nog snel terugloopt, verschaft
een slechts .geringe stem bij de overheid en de publieke opinie.
Natuurlijk zijn er ook andere maatstaven mogelijk, zoals het aan
deel in de uitvoer, dat nog altijd rond 30 bedraagt. Ook kan
men rekening houden met de beroepsbevolking, die indirect aan
de landbouw gebonden is en dus agrarische produkten verwerkt
of verhandelt in dat geval kan wellicht worden gezegd, dat
„minstens van alle bedrijvigheid in ons land uit en door de
landbouwsector komt", zoals Mr. Sehlingeir.ctnn schreef in hei
Zeeuws Landbouwblad van 30 september 1961. Hoe dit zij, een
juiste plaatsbepaling is voor de landbouw zeker van belang.
ZEELAND
|IT is ook provinciaal het geval. De plaats die de agrarische sector in het gewestelijke geheel in
neemt is een factor van grote betekenis in economisch en sociaal opzicht. De druk die de landbouw
kan uitoefenen en de mate waarin men rekening zal houden met zijn belangen hangen er nauw mee
samen. Het is daarom interessant na te gaan hoe de huidige positie van de landbouw in de Zeeuwse
samenleving kan worden omschreven. Is het inderdaad juist, dat de landbouw in onze provincie snel
aan het verminderen is en nu al in betekenis door andere economische sectoren wordt overtroffen?
De voorlopige gegevens van de volks- en beroepstelling van 1960 geven ons de gelegenheid vrij nauw
keurig te bekijken hoe de Zeeuwse landbouw cr voor staat. Zij bieden ook de mogelijkheid tot een
vergelijking met 1947, toen (eveneens in mei) de vorige soortgelijke telling is gehouden. Helaas kun
nen we op grond van deze tellingen alleen in mankracht meten; het is niet mogelijk de betekenis van
de verschillende sectoren na te gaan in geld, opbrengsten of iets dergelijks. Dit zou een volledig net
werk van financiële gegevens vragen, waarover we eigenlijk alleen beschikken voor de landbouw en
dat is dan nog onvolledig. Terloops zij vermeld, dat het in de bedoeling ligt in de naaste toekomst voor
alle bedrijfstakken te komen tot zulk een netwerk, waaruit de economische positie van de verschillende
bedrijfstakken en dé relaties daartussen blijkt. De opstelling van deze provinciale jaarrekeningen, die
in de verschillende provincies door het Economisch Technologisch Instituut in samenwerking met het
Centraal Bureau voor de Statistiek ter hand zal worden genomen, is ook voor de landbouw en zijn
organisaties van groot gewicht. Maar ook uit de werkgelegenheidscijfers valt wel één en ander op te
maken.
In zeer eenvoudige vorm zien de ciifers voor 1947 en 1960 er als volgt uit
mannen
vrouwen
1947
1960
1947
1960
84.737
82.614
23.317
18.943
landbouw
35,4
25,5
30,0
7,1
industrie
30,1
36,9
8.7
12,8
diensten
32,8
36.1
61,3
80,1
visserij
1,7
1,5
Beroepsbevolking
Percentage werkzaam in
OP deze wijze wordt de beroepsbevolking vaak ingedeeld. Duidelijk is, dat de landbouw aanzienlijk
in be lekei .'Is is afgenomen en nu ver achter industrie cn dienstsectoren staat. Weliswaar is de
waarde van de cijfers omtrent de vrouwelijke beroepsbevolking voor de landbouw twijfelachtig, maar
ook die van tie mannen spreken ogenschijnlijk duidelijke ta:Vl. Opvallei-'d is overigens, dat de totale
beroepsbevolking in Zeeland is gedaald, waaruit de zwakke economische situatie In Zeeland in de
afgelopen jaren duidelijk wordt. De zeer sterke teruggang van de arbeidsbezetti ng -in de landbouw
(30% in 13 jaar!) is niet door de andere sectoren opgevangen.
STUWEND EN VERZORGEND
ANDER-TUSSEN is op grond van de boven-
staande cijfers slechts een oppervlakkige
redenering mogelijk. Om de verhouding tussen de
sectoren nauwkeuriger te bekijken, zijn enkele
verfijningen nodig. De volgende punten zijn, vooral
van belang.
Ie. Vele bedrijfstakken hebben geen betekenis op
zichzelf, maar zijn afgeleid van andere. Men
Spréékt dan van verzorgende bedrijfstakken.
Dit zijn bijvoorbeeld handel, vervoer en aller-
lei economische en sociale diensten. Zij vor
men als het ware het verlengstuk van de be
drijfstakken die stuwend worden genoemd en
het?-zijn deze laatste die bepalend zijn voor
de economie van een gewest. Dat wil niet, zeg
gen dat de dienstverlenende sectoren onbe
langrijk zijn; integendeel, ze zijn jopmisbaar.
De landbouw kan bijvoorbeeld beslist niét zon
der handel en transport. Maar wel zijn de Ver
zorgende sectoren secundair, in hun bestaan
afhankelijk van de stuwende bedrijvigheid.
2e;. In de sectorindustrie zijn ook vele verzorgen
de sectoren opgenomen, zoals bouwnijverheid
en openbare nutsvoorziening' (electriciteit, gas,
Arbeidsvoorziening in land- en
tuinbouw
Bijzonderheden over de teelt
van snijmais
Het instellen van zaaimachines
norm 12 /i
"m Uit de praktijk
pag. 307
pag. 309
pag. 311
pag. 313
/v De Tulnbouwrubriek behan
delt windschermen, de teelt
van meloenen, de verzorging
van glasaardbeien enz. pag. 314/315/317
Besmettelijk hoesten bij var
kens t pag. 319
ZITDAGEN
Boekhoudburcaii der Z. L. M. pag. 306
water). Ook zitten vele ambachten in de nij
verheid opgesloten, zoals bakkerijen, garages,
smederijen, drukkerijen en dergelijke. In totaal
maakt dit meer dan de helft uit van de sector
industrie en het zal duidelijk zijn, dat déze
onderdelen een afgeleide betekenis hebben.
3e. Een deel van de industrie is bovendien nog
in die zin afgeleid van de landbouw, dat zij
agrarische grondstoffen uit eigen provincie
verwerkt. Te denken valt aan graanmalerijen,
zuivelfabrieken, suikerindustrie, conserven-
industrie. Deze bedrijven zijn niet verzorgend
van karakter, zij zijn voor hun afzet niet af-
hankelijk van de provincie Zeeland. Maar wel
vormt de agrarische sector er de basis voor.
Dit betreft ongeveer 4 van de Zeeuwse
nijverheid.
4e. Eerlijkheidshalve zij vermeld, dat ook een klein
deel van de agrarische sector een verzorgend
karakter heeft, zoals bij de produktie van
bloemen en melk, maar het gaat hierbij maar
om een zeer gering, percentage. Zonder be
zwaar kan de landbouw (evenals de visserij)
in zijn geheel stuwend genoemd worden.
Rekening houdend met dez? opmerkingen kun
nen we concluderen, dat in 1960 meer dan de helft
van de bedrijvigheid in Zeeland oen verzorgend,
afgeleid* karakter had. De primaire, stuwende
sectoren zijn landbouw, visserij, een deel van, de.
nijverheid en een klein deel van de dienstensector
(toerisme, scheepvaart, havenactiviteiten). Het is
niet eenvoudig de grenzen scherp aan te geven
en de verschillende categorieën nauwkeurig in
getallen te vangen. De volgende tabel geeft voo*
de mannelijke beroepsbevolking een globaal over
zicht.
bevolking
stuwend
verzor
gend j
voor
onbekend
1947
1960
1947
1960
in procenten
beroeps-
84.700
82.600
100
100
landbouw
29.800
20.900
35
26
visserij
1.400
1.200
2
1
industrie
10.800
13.500
13
16
overig
2.300
3.100
3
4
landbouw
25.000
22.200
30
27
visserij
1.200
1.200
1
1
industrie
10.300
14.400
12
18
overig
3.500
5.600
4
7
400
500
-
(Zie verder pagina 307.)
Kuhii nog
vaudsaag
alle resten Tan bieten en biete-
koppeii met jonge spruiten grondig op!