Landbouwpolitiek op langere termijn
Oordeel van het K.N.L.C. over het discussierapport
van het Landbouwschap
ZATERDAG 24 MAART 1962
DOELSTELLING VAN DE LANDBOUWPOLITIEK
De in het rapport „Landbouwpolitiek op langere termijn" opgenomen omschrij
ving van de doelstelling van de landbouwpolitiek is in het algemeen wel aanvaardbaar.
Het is echter noodzakelijk om steeds voorop te stellen, dat de wisselende situatie
bij de prijsvorming van agrarische produkten in afhankelijkheid van allerlei natuur
lijke en kunstmatige factoren tot een landbouwbeleid van overheid en bedrijfsleven
noopt, dat op het sociaal-economisch verantwoorde landbouwbedrijf een redelijke
beloning voor de produktiefactoren nastreeft in het belang ook van de gehele volks
huishouding; al verschillen de gebruikte methoden, voor niet-agrarische sectoren van
het bedrijfsleven worden voorzieningen met soortgelijk doel en karakter getroffen.
PRIJSBELEID ALS ONDERDEEL VAN HET LANDBOUWBELEID
Als gesteld wordt, dat ook het prijsbeleid gericht moet zijn op de algemene doel
stelling van de landbouwpolitiek op langere termijn, moet wel gewaakt worden tegen
een misverstand. Dat er in het algemeen overeenstemming moet bestaan tussen de
verschillende onderdelen van de landbouwpolitiek, zal niet kunnen worden bestreden.
Wel is echter de kanttekening op haar plaats, dat het prijsbeleid vaak dient om op
korte termijn een redelijke beloning in de landbouw tot stand te brengen, waar deze
op andere wijze niet werd gerealiseerd. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat
deze hulp op korte termijn in strijd moet worden geacht met een doeleinde van het
landbouwbeleid op lange termijn en die mogelijkheid mag ook niet worden uit
gesloten; het onderdeel garantiebeleid moet te allen tijde het doel behouden om een
redelijke bestaansmogelijkheid te effectueren.
DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING
VAN DE NEDERLANDSE LAND- EN TUINBOUW
VRAAG EN AANBOD TEN AANZIEN VAN AGRARISCHE PRODUKTEN
Met betrekking tot de ontwikkeling van de vraag wordt meestal een toeneming
voorzien ten aanzien van eieren, slachtpluimvee en bepaalde zuivelprodukten.
Hierbij Wordt dan ook verondersteld, dat de vrijmaking van het handelsverkeer in
landbouwprodukten in de E.E.G. het effect van deze vraagstijging op de afzetmoge
lijkheden voor de Nederlandse landbouw zal versterken.
Het lijkt verantwoord om hier een vraagteken te plaatsen. In de andere E.E.G.-
landen zal men n.l. trachten zo snel mogelijk de agrarische veredelingsproduktie op
te voeren, ook al vanwege de aldaar eveneens voorkomende drang om op de kleine
landbouwbedrijven de arbeidsbehoefte en dus de arbeidsproduktfviteit te vergroten.
De vraag zal ongetwijfeld stijgen bij de redelijkerwijs te verwachten grotere wel
vaart in West-Europa, maar het is de vraag of de Nederlandse agrarische verede
lingsproduktie daarvan zoveel zal kunnen profiteren als in het Landbouwschaps
rapport wordt verwacht. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de afzet van
hoogwaardige tuinbouwprodukten en wellicht ook rundvlees meer perspectief zal
bieden dan die van de produkten van de varkens- en pluimveehouderij als typische
onderdelen van het produktiepatroon van het kleine gemengde landbouwbedrijf.
OVERIGENS rijst de vraag of het wel reëel te achten is om bij de beoordeling
van de toekomstige ontwikkeling van rraag en aanbod geheel voorbij te zien
aan mogelijke effecten van het straks in het kader van de E.E.G. met grote waar
schijnlijkheid te voeren markt- en prijsbeleid. Zoals hierboven reeds werd opge
merkt, krijgt de Nederlandse veredelingslandbouw te maken met een sterk toe
nemend aanbod van andere producenten; bovendien is een merkbare grondstoffen-
prijsverhoging voor deze produktietakken te verwachten.
Tenzij de consumptiestijging in Europa de thans redelijk geachte verwachtingen
overtreft, lijkt het perspectief voor de typische veredelingsprodukten van het
kleinere gemengde bedrijf niet zo gunstig. Of voor „bepaalde zuivelprodukten"
meer mogelijkheden zullen ontstaan, moet ook worden betwijfeld. De zich steeds
uitbreidende melkproduktie zul het spoedig in de verschillende landen nodig maken
om van de boterproduktie om te schakelen op die van andere melkprodukten. Er
is reden om de toekomst voor de veehouderij en de pluimveehouderij in Nederland
in het algemeen minder optimistisch te beschouwen.
Wellicht zal het Nederland beter gelukken om op het gebied van groenten, fruit
en siergewassen een voorsprong te behouden.
DE ONTWIKKELING VAN DE VERSCHILLENDE BEDRIJFSTYPEN
r\E visie op de toekomstige ontwikkeling van de verschillende bedrijfstypen zal
U uiteraard worden beïnvloed door de verwachtingen, die men omtrent de ont
wikkeling van vraag en aanbod ten aanzien van land- en tuinbouwprodukten meent
e mogen koesteren.
Omdat het perspectief voor melk- en zuivelprodukten niet al te rooskleurig moet
vorden gezien, is vooral in de melkveehouderij naast afzetbevordering kostprijsver-
aging dringend geboden. Of oppervlaktevergroting wel zo'n reële mogelijkheid voor
et weidebedrijf is, mag worden betwijfeld. Evenzo mag worden betwijfeld of hier
e uitbesteding van werkzaamheden aan derden veel zal helpen. De aanpassing van
et weidebedrijf aan de nieuwe ontwikkelingen zal allesbehalve gemakkelijk verlopen.
In het gemengde bedrijf zal in de toekomst de specialisatie zich voortzetten
aarschijnlijk in deze zin, dat enkele typen met een eenvoudiger bedrijfsplan zullen
ntstaan, waarbij akkerbouw en rundveehouderij of varkens- en pluimveehouderij
an wel tuinbouw de belangrijkste plaats in het bedrijf zullen innemen.
EN ontwikkeling van het huidige tuinbouwbedrijf in de richting van meer
„glasteelten" is te verwachten. Het akkerbouwbedrijf, dat op intensievere
jroduktic wil overgaan, zal ook de grove tuinbouw tot zich trekken naast andere
zogenaamde hoogwaardige kwaliteitsprodukten. Waarschijnlijk wordt met de term
„hoogwaardig" bedoeld, dat vakbekwaamheid en ondernemerschap bij zulke pro
dukten een grote rol spelen en tot waarde moeten worden gebracht. De indruk
moet echter worden weggenomen, dat voor extensievere produktierichtingen minder
vakbekwaamheid en ondernemerschap nodig zou zijn.
Vooral in verband met de ontwikkeling van het akkerbouwbedrijf met grote
oppervlakte wordt een belangrijke toeneming van de omvang van de diensten-
lenende bedrijven voorzien. Met name ten aanzien van de loonbedrijven is de
ttekening op zijn plaats, dat deze bedrijven ook een grote aanpassing in vele ge-
den zullen moeten ondergaan. Vele loonbedrijven zijn eenmans- of gezinsbe-
iijven met een slecht economisch rendement. Wanneer deze bedrijven gespeciali-
rde vreemde arbeidskrachten moeten aantrekken, zal een belangrijke sanering
treden en hiermee dient de landbouw in de toekomst terdege rekening te houden.
T BELEID VAN DE GEORGANISEERDE LANDBOUW
PRODUKTIEFACTOREN IN LAND- EN TUINBOUW
Belangrijke veranderingen voltrekken zich ten aanzien van de produktiefactor
eid in de agrarische bedrijfstak. Onvermijdelijk zal de beloning voor de factor
eid in de land- en tuinbouw in nauwe samenhang met de ontwikkeling daarbuiten
er stijgen. Terecht wordt in het discussierapport van het Landbouwschap veel
De inhoud van het door het secretariaat van het
Landbouwschap opgestelde rapport „Landbouw
politiek op langere termijn", dat door het Land
bouwschap aan de zes landbouw- en landarbei
dersorganisaties ter beoordeling was voorge
legd, heeft onderwerp van ernstig beraad nit-
gemaakt in kringen van de bij het Koninklijk
Nederlands Landbouw-Comité aangesloten land
bouworganisaties, alsmede in de betrokken af
delingen en commissies van het K.N.L.C. Dit
uitvoerige beraad resulteerde in de hier opge
nomen beschouwing over de in de toekomst te
verwachten ontwikkeling in de Nederlandse
land- en tuinbouw en de in verband daarmee
noodzakelijk te achten landbouwpolitiek.
aandacht besteed aan de z.g. sociale ontsluiting, die de boeren- en tuindersstand en
met name zijn jeugd steeds hogere en andere eisen doen stellen aan de werk- en
levensomstandigheden ten plattelande.
De landbouworganisaties zullen als meest betrokken maatschappelijke organi
saties alle aandacht aan de genoemde factor moeten besteden. Zij zullen door
middel van allerlei activiteiten, die onder de verzamelnaam agrarisch-sociale voor
lichting worden gevangen, de landbouwende bevolking bij de ingrijpende aanpassing
moeten helpen. Voorts zullen deze organisaties als werkgeversorganisaties een open
oog moeten hebben voor de toekomstige positie van de landarbeider als hoog te
kwalificeren medewerker in het landbouwbedrijf.
ZOWEL ten aanzien van de beloning van het eigen kapitaal als van die van de
eigen arbeid dient men te waken tegen een te veel generaliseren. Hier treden
tussen gebieden en ook tussen bedrijven grote verschillen op. De kredietvoorziening
zal een belangrijk knelpunt bij het onvermijdelijke omschakelings- en aanpassings
proces in de agrarische bedrijfstak blijken. Het is niet voldoende, dat de mogelijk
heden tot kredietverlening op basis van de vermogenspositie en de bedrijfsecono
mische gegevens van de bedrijven worden geschapen of verruimd, maar ook en
vooral dat de boer daarvan moet leren gebruik te maken. Zowel de financierende
instanties als de agrarische ondernemers moeten dan uiteraard wel het vertrouwen
hebben, dat continuïteit in het door de overheid gevoerde landbouwbeleid gewaar
borgd is. Tevens ligt hier een belangrijke voorlichtende taak, waarmee de land
bouworganisaties in de toekomst hun leden kunnen dienen.
IN het kleinere veehouderij- en gemengde bedrijf wordt het steeds meer nood
zakelijk om de produktie-eenheden te vergroten. Hiervoor is een overeenkomstig
grotere hoeveelheid bedrijfskapitaal nodig. Het jongste verleden heeft het ver
schijnsel van de loon- en contractmesterij laten zien. Door middel van deze verticale
integratie komen de leveranciers van grondstoffen en/of de afnemers van het eind-
produkt de veehouder te hulp.
Hierin ligt echter het grote gevaar, dat de zelfstandigheid van de agrarische onder
nemer op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
Het is noodzakelijk, dat de boerenleenbankorganisaties en de andere betrokken
agrarische coöperatieve instellingen de ontwikkeling op dit terrein niet alleen volgen,
maar daaraan ook leiding geven; voor de kredietbehoefte van de boer moeten bier
oplossingen worden gevonden, die bij zijn zelfstandig ondernemerschap passen; de
landbouworganisaties dienen op dit terrein ook een nuttige stimulerende en voor
lichtende functie te vervullen.
Naast de overheid dient de georganiseerde landbouw de mentale en eventueel de
financiële ruimte te scheppen voor verbreding en verdieping van het wetenschappe
lijk onderzoek op het terrein van bedrijfseconomie, agrarische structuur en afzet
van landbouwprodukten.
DE VERWERKING EN AFZET VAN LANDBOUWPRODUKTEN
WIL de landbouw niét degraderen tot een leverancier van grondstoffen, die maar
heeft af tc wachten wat er van de consumentengulden voor hem overblijft,
dan zal meer aandacht nodig zijn voor de afzet en de verwerking van land- en
tuinbouwprodukten. Het is noodzakelijk, dat er naar wordt gestreefd om de boer
en tuinder voor zijn produkten een zo hoog mogelijke prijs te doen toekomen.
Op dit terrein zullen de coöperatieve afzet- en verwerkingsorganisaties als eerst
aangewezen instellingen ter verbetering van de valorisatie van agrarische produkten
hun taak moeten verstaan. Zij zullen hun krachten zoveel mogelijk moeten bundelen
en tot concentratie van hun activiteiten moeten komen; de ontwikkeling in het
particuliere kamp mag niet worden misverstaan of onderschat. De oprichting van
nieuwe coöperatieve bedrijven, die hier en daar noodzakelijk te achten is, vergt
steeds grotere kapitalen. Het is ontoelaatbaar, dat coöperatieve bedrijven, die de
belangen van dezelfde boeren behartigen, elkaar beconcurreren of anderszins voor de
voeten lopen.
Waar samenwerking met particuliere bedrijven noodzakelijk is, zal louter de wens
tot handhaving van het zuivere coöperatieve principe geen beletsel mogen vormen
om het weloverwogen zakelijk belang voor de boer zowel op lange als op korte
termijn te dienen.
De landbouworganisaties kunnen hier ook een nuttige bijdrage leveren; zij dienen
op de bestuursorganen aan de coöperatieve instellingen een stimulerende invloed in
de aangegeven richting uit te oefenen. De land- en tuinbouw moet inderdaad de
verwerking en afzet van zijn produkten beschouwen als een aangelegenheid, die niet
zonder meer aan anderen kan worden overgelaten.
Pogingen om tot een systematisch en gecoördineerd marktonderzoek te komen,
zijn in het jongste verleden mislukt. De georganiseerde landbouw zou hier het
initiatief weer kunnen nemen om alsnog deze zaak weer op gang te helpen. Als
op het gebied van afzet en verwerking van landbouwprodukten een grotere samen
werking tot stand komt, ontstaan er vanzelf betere kansen voor een uitbreiding en
een coördinatie van het marktonderzoek.
HET BELEID VAN DE OVERHEID
TEN AANZIEN VAN DE PRODUKTIEFACTOREN
DE overheid dient evengoed als zij ten behove van niet-agrarische bedrijfstakken
zorg draagt voor goede vestigingsplaatsen, verbindingen etc., de in verband
met de modernisering zo noodzakelijke verbetering van de cultuurtechnische om
standigheden in de land- en tuinbouw zoveel mogelijk te stimuleren, met name
door subsidiëring.
Waar de sociaal-economische ontsluiting mede ter stimulering van het initiatief
van de belanghebbenden de financiële steun van de overheid behoeft, zal die moeten
worden gegeven.
Ook moet, en zeker niet in de laatste plaats, gedacht worden aan de bevordering
van de aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, zulks ter bevordering van de leef
baarheid van het platteland in de moderne samenleving.
(Wordt vervolgd.)"