Bedrijfsopvolging en wisseling in gebruik van de grond ZATERDAG 17 MAART 1962 In dit nummer r ranke ring bq abonnement: Terncmw COe Jaargang No. 2622 ..Officieel orgaan van de Maatschappij tot bevordering van .Land- en Tuinbouw én Veeteelt in Zeeland^' "v" -L.±ZlZ_- - 1i'lL-1J - -■ §YE veranderingen, die zich in het bij- zonder in de na-oorlogse jaren in het Ijedrijfsgroottepatroon en de arbeidsbezetting van de Nederlandse land- eo. tnlnfc^jr,*' It'hl -n voorgedaan, trekken in toenemende male de aandacht van het bedrijfsleven, de overheid en de verschillende onderzoekingsinstituten. Voor de economische positie van de Neder landse landbouw is deze ontwikkeling, die èn door vermindering van het aantal kleine be drijven èn door vermindering van de arbeids bezetting op bestaande bedrijven leidt tot een vernujlng van het aantal ha per man, van grote betekenis. Over de wijze waarop zich de veranderingen in aantal en aard van de grondgebruikers en in aantal en grootte van de bedrijven voltrekken is echter relatief wei nig bekend. Het L. E. I. lieeft door een onderzoek over de jaren 19561959 getracht omtrent deze zaken een beter inzicht te krijgen en hierover kortgeleden in rapport 385 een aantal interes sante gegevens gepubliceerd. ÖOOR het onderzoek Bedrijfsopvolging en beroepskeuze in Land- en Tuinbouw in 63 gemeenten" beschikte men over vele gegevens van grondgebruikers en bedrijven in 1956. Door vergelijking met de ulto '59 verkregen cijfers (met een zekere beperking t.a.v. het aantal gemeenten tot 55) kon een inzicht in de opgetreden veranderingen en waar mogelijk de motieven die daartoe geleid hebben, gekregen worden. Het onderzoek be trof een aantal gemeenten in het noordelijk en westelijk zee kleigebied, het noordelijk en westelijk weidegebied en het noordelijk zandgebied. Voor Zeeland waren slechts een viertal gemeenten bij het onderzoek betrokken. - n "ti iV" - „*r*V Voor erfverharding, in het bijzonder i.v.m. bietenopslag- en overslagplaats, kan een keuze uit verschillende mogelijkheden gedaan worden. Niet alle zijn geschikt om door de boer met behulp van eigen personeel zelf uitgevoerd te worden. Op pag. 268 en 269 worden in een uitvoerig artikel een aantal mo gelijkheden en de daaraan verbonden kosten besproken. Op de foto een vlak betonplateau op een grind-erf» De bedrijfsgroottestructuur in 1956 met die van 1959 vergelijkende, blijkt dat de veranderingen in de 55 gemeenten van onderzoek zo op het eerste ge zicht van betrekkelijk geringe omvang zijn; het totale aantal bedrijven is in deze periode met 1,7 verminderd. De bedrijfsgroottestructuur als mo mentopname is evenwel de resultante van een vrij gecompliceerd proces van wisselingen in het ge bruik van de grond. GRONDGEBRUIKERS. WAT betreft de „gaande" bedrijfshoofden is niet alleen van belang op welke leeftijd men abdi- ft De gezamenlijke aanschaffing van landbouwwerktuigen pag. 259 ft Uit de praktijkpag. 269 ft De demonstratie aanbouw- werktuigen en veiligheids mid delen op Schouwen-Duiveland met de primeur de balenslede pag. 261 ft Zaadteeltflitsen pag. 262 ft De eerste steenlegging Coöp. Groenvoederdrogerij in Zws.- Vlaanderenpag. 263 ft De tuinbouwrubriek met o.a. de spintbestrijding en de teelt van ogen-meloenen pag. 265/267 ft Erfverharding, bietenopslag en overslagplaats op het eigen bedrijfpag. 268/ 269 ft Mineralenvoorziening van het rundvee pag. 271 ft Bijzonderheden over de Neder landse Jaarbeurs, de Boeren- jeugd en Markt op pag. 275/277/279 ZITDAGEN Boekltoudbureau der Z- L- M. pag. 258 ceert en de reden waarom, maar ook wat met het bedrijf zelf gebeurt. In dit verband kan men den ken aan generatiewisseling (overdracht aan een jongere generatie), opheffing en splitsing. Lettend op de „komende" grondgebruikers is niet alleen de aanvaardingsleeftijd een interessant gegeven, maar ook de wijze van verkrijging van het bedrijf. In hoe verre worden bestaande bedrijven overgenomen en in hoeverre is stichting van bedrijven nog van be tekenis? Over de gemeenschappelijke exploitatie van bedrijven en de bedrijfswisseling de boer gaat om welke reden dan ook op een ander bedrijf over verdienen in dit verband de aandacht. Voorts is van belang in hoeverre de bedrijven die in de periode 19561959 door hetzelfde bedrijfs- hoofd werden geëxploiteerd nog zijn vergroot of verkleind. Tenslotte kan men zich afvragen hoe groot het verloop onder de grondgebruikers met een hoofdberoep buiten de landbouw of zonder hoofdberoep is en in hoeverre en op welke wijze de aanvulling geschiedt. In de periode 19561959 deden zich vrij grote veranderingen voor in de samenstelling van de groep grondgebruikers. In deze periode bleek 14,6 van de oorspronkelijke grondgebruikers uit de registratie te zijn verdwenen, waar tegenover 12,9 nieuwe grondgebruikers werd geregistreerd. TUSSEN de onderscheidene groepen van grond gebruikers zonder hoofdberoep rustende boeren en gepensioneerden uit andere bedrijfstak ken was het verloop groot; in drie jaar tijd ver dween 38 van het aantal. Gezien de structuur van de groep is het sterk vlottende karakter niet verwonderlijk; het grondgebruik is slechts van kor te duur, hetzij als nevenverdienste, hetzij als tijd verdrijf. Een andere groep met een vrij vlottende samen stelling zijn de grondgebruikers met een hoofdbe roep buiten de landbouw; van déze groep verdween in drie jaar tijd 17% van het aantal. De belang rijkste reden van het niet-meer-geregistreerd-zijn is het afstoten van het grondgebruik; men zoekt zijn bestaan uitsluitend in het niet-agrarische hoofdbe roep. Ondanks dit „vertrek" verminderde het aan tal grondgebruikers in deze groep bijna niet; het aantal nieuw-geregistreerde grondgebruikers was bijna even groot als het aantal verdwenen grondge bruikers. Hieruit zou men moeten concluderen, dat er bij personen met een niet-agrarisch hoofdberoep (althans in de periode 19561959) nog wel belang stelling bestond voor het grondgebruik. Het meest stabiel is de groep van grondgebrui kers, die hun hoofdberoep in de landbouw hadden: de boeren en tuinders dus. Van deze groep ver dween in drie jaar tijd ongeveer 12 uit de regi stratie, terwijl een iets geringer percentage als nieuwe grondgebruiker werd geregistreerd. De „verdwenen" grondgebruikers hebben op een of andere wijze hun bedrijf van de hand gedaan. Bij de groep boeren en tuinders treedt de normale overdracht aan de jongere generatie het sterkst op de voorgrond; bij de grondgebruikers zonder hoofd beroep of met een hoofdberoep buiten de landbouw is vooral de opheffing van het bedrijf van beteke nis, d.w.z. het bedrijf wórdt als zodanig niet meer voortgezet en wordt bij een of meer andere bedrij ven gevoegd. LEEFTIJDSOPBOUW. DEPERKEN wij ons tot de groep boeren en tuin- ders dan blijken rentenieren, hoge leeftijd en sterfte in 80 van de gevallen ooi-zaak van de overdracht te zijn. Dat de leeftijd waarop men af stand doet voor deze gevallen gemiddeld 66,6 jaar bedroeg is niet verwonderlijk. In vergelijking met een ander L. E. I.-onderzoek kon overigens oen geringe vervroeging van de abdicatieleeftijd wor-, den geconstateerd. De leeftijdsopbouw vertoonde in 1959 minder oudere en meer jonge boeren dan in 1956. Van een verdergaande „vergrijzing" van de boeren stand was in de betrokken periode dus geen sprake. Voor de toekomst lijkt het waarschijn lijk, dat de vermindering van liet aantal oudere boeren zich zal voortzetten. Van de nieuw-geregistreerde bedrijfshoofden heeft 75 een bedrijf overgenomen van familie, 15 van vreemden, terwijl 10 een nieuw be drijf heeft gesticht, waarhij de overneming van familieleden van steeds meer belang wordt. Op merkelijk is, dat de leeftijd-van bedrijf saanvaar- ding is gestegen en in de periode 19561959 on geveer 33 jaar bedroeg. .(Zie verder pagina 259£

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1962 | | pagina 1