Melk- en /of vleesproduktie
voor het Zeeuwse bedrijf
De in oud- en klauwzeer-
maatregelen opnieuw verlengd
ZATERDAG 3 FEBRUARI 1 9 G 2
111
DIJ de reorganisatie van de Veehouderijkommissie van de Z. L. M., welke
enige tijd geleden tot stand kwam, werd besloten regelmatig bijeen
komsten te beleggen, waarop veehouderijproblemen in de meest ruime zin
voor de leden van de Z. L. M. behandeld zouden worden. Op 23 januari j.l.
werd de eerste bijeenkomst te Middelburg' belegd onder het bovenstaande
motto, waarbij de heren ir. W. L. Harmsen, de Rijksveeteelt- en Zuivelcon-
sulent voor Zeeland, en E. C. van Kraaikamp van het Proefstation voor
Akker- en Weidebouw te Wageningen een uiteenzetting gaven. Een samen
vatting van het op deze vergadering besprokene volgt hier.
DE minister van Landbouw en Visserij heeft
besloten 'n verband met de nog steeds ern
stige dreiging van mond- en klauwzeer voor de
veestapel, het tijdelijke vervoerverlxxl voor var
kens over de periode 1 februari—1 maart 1962 te
handhaven. Dit besluit is bekendgemaakt In de
Staatscourant van 31 januari 1962.
De bestaande maatregelen ten aanzien van het
vervoer van varkens blijven praktisch ongewijzigd
van kracht. Tevens is nu uitdrukkelijk verboden
in de veeauto, waarmee varkens worden vervoerd,
ander vee bij te laden. De vervoerders behoeven
krachtens het nieuwe besluit de veeauto alleen
nog na het vervoer te ontsmetten.
De Veeartsenijkundige Dienst voorts heeft moe
ten besluiten de ontheffingsregeling voor vervoer
van varkens van ontsmette bedrijven onvermin
derd van kracht te doen zijn in besmet gebied. De
ontheffingsrichtlijnen zjjn thans evenwel verzacht
in gebieden, die momenteel onbesmet zijn ver
klaard, waartoe ook Zeeland behoort.
De varkenshouders dienen voor alle ontheffing* -
aanvragen, als onder de oude regeling, althans In
eerste aanleg, zich te wenden tot de plaatselijke
bureauhouder p.b.h. van de provinciale voed-
selcommissaris.
Ontheffingen voor vervoer van varkens van be
smet naar onbesmet gebied zullen niet worden
verleend.
De Veeartsen ijk imdige Dienst heeft de p.b.h. s
gemachtigd, voor wat onbesmet gebied aangaat,
zelfstandig ontheffing te verlenen voor direct ver
voer van bedrijf tot bedrijf over een afstand van
ten hoogste 15 km. Bij aanvragen voor dit vervoer
over groter afstand zal de beslissing worden ge
nomen door de district.sinspecteur van de Veeart
senijkundige Dienst. Voorts zullen de p.b.h.'s ont
heffing verlenen voor vervoer van zeugen naar de
beerhouderij in onbesmet gebied; echter in besmet
gebied onder bepaalde voorwaarde, terwijl de beer-
h ou de rijen hier aan regelmatig diergeneeskundig
onderzoek worden onderworpen.
~k
Aininoiiiakbeiiiestiiig in
Tsjecho-Slowakije
VANWEGE de gemakkelijke toepassing en de
gestegen arbeidsproduktiviteit ging men in
de laatste jaren in enige landen (Tsjecho-Slowa
kije, Rusland, Polen en «Ie U. S. A.) in toenemen
de mate tot vloeibare bemesting over. In Tsjecho-
Slowakije begon dit in 1957 en in 1960 werden al
140.000 ha bemest met 8.500 ton ammoniak van
82 zuivere stikstof of gemiddeld 50 kg N per ha.
Deze ammoniak is onder normale druk gas
vormig. Hij wordt echter vloeibaar aangevoerd, wat
mogelijk is als men hem onder 617 ato druk
plaatst. Als de ammoniak in de grond wordt ge
bracht, is hij weer onder atmosferische druk en
moet dus 10 tot 15 cm diep in de grond worden
gebracht om niet in de lucht te verdwijnen.
Het inbrengen van de ammoniak gebeurt door
achter cultivatortanden aan een trekkerwerk-
tuigcnbalk huisjes te laten uitmonden. Een druk-
rolletje achter elke tand drukt de sleuf weer dicht.
De ammoniak bindt zich overigens snol aan de
grond.
VLOEIBARE MENGMESTSTOF
AVERIGENS past deze vloeibare mest goed in
de huidige inzichten van arbeidsteehniek en
mechanisatie. De Duitsers propageren al jaren dat
zakken en vorken moeten verdwijnen: dus ook
de kunstmestzak. Om dit te bereiken kan men de
kunstmest los gaan verwerken, wat in toenemen
de mate gebeurt, b.v. In Engeland.
Ook kan men vloeibare kunstmest toepassen,
wat vooral in Amerika ingang vindt. Uien mengt
daarbij vloeibare en vaste grondstoffen van de
kunstmest. Dat gebeurt in zodanige verhoudingen,
dat het geheel vloeibaar blijft en vrijwel neutraal
reageert. Deze vloeistof wordt over liet land ge
sproeid, voordat de gewassen erboven staan.
Het gehele systeem van de kunstmestsamenstel-
ling wijzigt zich hierbij. Men krijgt „mengerijen"
met een beperkt verzorgingsgebied. In roestvrij
stalen tanks worden de vloeibare grondstoffen
voor de kunstmest opgeslagen. Het sproeien ge
beurt veelal in loonwerk, maar ook de boer kan
een tank vol kunstmest afhalen. Door het gevolg
de systeem kan ieder binnen bepaalde grenzen
krijgen wat hij verlangt. Men maakt dus een
samengestelde kunstmest met die samenstelling,
die de boer wenst.
Bij dit systeem lieeft men een dure apparatuur
nodig en moet men met een overbemesting erg
uitkijken. Maar de transportkosten zijn lager en
er behoeft geen lichamelijke arbeid te worden ver
richt; men verpompt de kunstmest.
Men kan een vergelijking trekken tussen de
kolenboer en de olieman. De eerste heeft zwaar,
onaangenaam werk. De tweede levert af per slang.
Dit voor ogen houdend verdient de vloeibare meng-
meststof dat is dus iéts anders dan vloeibare
ammoniak de aandacht.
(Deutsche Agrartechnik, 10/1961.)
TOENAME RUNDVEE
LANDELIJK zien we de melkveehouderij zich
gestaag ontwikkelen. Momenteel zijn er
7 a 8 meer melkkoeien dan in 1950, terwijl op
dezelfde oppervlakte grasland 6 meer melkvee
gehouden wordt. De gemiddelde produktie per koe
is meer dan 4200 kg, terwijl de gecontroleerde
koeien daar nog boven uit komen.
In de laatste 5 jaar zien we ook in Zeeland
sterke strukturele veranderingen in de melkvee
houderij optreden. Tot voor 5 jaar was er nogal
wat teruggang in de melkveestapel, maar daarna
is het verlies gekom'pénseerd doör uitbreidingen
op andere bedrijven. In Walcheren is de melkvee
stapel sterk gestegen, n.l. in 1955 nog beneden
5000 stuks tot momenteel meer dan 5700.
Ook de vleesproduktie van rundvee is in Neder
land gestegen, wat een gevolg is van het feit dat
aanzienlijk meer jongvee in het produktieproces
wordt opgenomen. Dit is, zoals uit de praktijk
blijkt, niet ten koste van de melkveehouderij ge
gaan.
De vleesproduktie is van 1950 tot 1960 gestegen
van 133.000 ton tot 235.000 ton. In deze tijd is het
slachten van nuchtere kalveren sterk afgenomen.
Tot 1956 was rundvlees een nevenprodukt van de
melkveehouderij. Daarna is de mesterij van jonge
dieren sterk toegenomen, wat met het oog op de
vleeskwaliteit gunstig geacht moet worden.
VERHOUDINGEN IN DE E.E.G.
IN de zes E. E. G.-landen omvat de rundvcesta-
pel 49 miljoen stuks, waarvan 23 miljoen
melkkoeien. Vanaf 1950 tot 1960 is de melkvee
stapel in de E. E. G. toegenomen met 3 miljoen
stuks, waarvan alleen al Frankrijk er 2 miljoen
voor zijn rekening nam. Ook op het gebied van
de vlasproduktie zien we binnen de E. E. G. een
stijging.
Hoewel in Nederland een overproduktie van
melk is, is in E. E. G.'-verband door inkrimping
in Nederland alleen geen verlichting te verwach
ten. Vooral in Frankrijk is nog een verdere stij
ging te verwachten.
TOENAME VLEESVERBRUIK
IJET vleesverbruik hangt af van het welvaarts-
peil. In Nederland staan we wat dat betreft,
in vergelijking met vele anderen landen, zoals de
Verenigde Staten, Frankrijk en Engeland, nog op
een laag peil. Toch zien we vanaf 1959 ook hier
de consumptie toenemen.
Mogelijkheden om de rundvleesproduktie in
Nederland uit te breiden zijn nog wel aanwezig,
daar er hoofdzakelijk in het voorjaar nog een
overschot van 200.000 a 250.000 nuchtere kalveren
is, die dan direkt geslacht worden. In verband
met de steeds toenemende bevolking en de toe
nemende konsumptio van rundvlees zou deze kal-
verenreserve na 10 jaar uitgeput zijn.
RENTABILITEIT IN DE RUNDVEEHOUDERIJ
IN de melkveehouderij zijn de arbeidslonen en
bewerkingskosten 60 van de totale kosten.
Vooral de besparing op de arbeid is in verband niet
steeds .stijgende lonen erg belangrijk, terwijl dit nog
des te meer noodzakelijk wordt door de afname van
het aantal arbeidskrachten, in de weidegebieden is
b.v. het aantal koeien gestegen van 10 tot 14 per
arbeidskracht. We zien verder een steeds toenemen
de mechanisatie, o.a. via het gebruik van de melk
machine.
In Zeeland waren in 1955 nog geen 100 melk
machines, terwijl er nu al meer dan 500 zijn.
Het grootste knelpunt bij de opvoering der ar
beidsproduktiviteit zijn meestal de verouderde en
ondoelmatige bedrijfsgebouwen, benevens een
minder goede verkaveling.
VERSCHUIVING MELKGEWOONTEN
DIJ onderzoek is gebleken dat bij verruiming
van de tussenmelktijden op 10 en 14 uur
geen verliezen optreden en op 9 en 15 uur een
verlies van 2 2Vs Verschuiving van de melk
tijden werkt niet direkt arbeidstijdverkortend,
maar kan wel de arbeidsdag verkorten, omdat
juist het begin en het eind van het melken de
bepalende faktoren zijn voor de lengte van de
arbeidsdag. Door het machinaal melken wordt
de totale melktijd bekort. Mits vakbekwaam uit
gevend kan men ook machinaal namelken. Glo
baal geteld kan 1 man per uur met de hand 6
koeien melken, met de machine 1214 koeien
(met de hand namelken), in de doorloopmelk'stal
20 koeien (eveneens met de hand namelken) en
in de doorloopmelkstal zonder handnamelken
25 30 koeien.
NIET TE KLEIN OPZETTEN
HET naast elkaar houden van melk- en mest*
vee in wat omvangrijke mate is niet aan te
bevelen. De melkveehouderij moet gebaseerd zijn
op vakbekwaamheid en liefde voor het vak, waar
bij moet worden uitgegaan van een goede fok-
groep, produktiecontrole, goede voeding en goede
stalling. Er moet voldoende grasland aanwezig
zijn. Wil men een vreemde arbeidskracht inscha
kelen dan moet men, voor een goede rendabele
opzet, uitgaan van 15 20 melkkoeien.
Op de akkerbouwbedrijven zal men in het alge
meen zich eerder toeleggen op de mesterij. Over
wogen dient te worden of het niet goed is het
weiland wat uit te breiden wanneer men mest.
Men zal n.l. rendabeler kunnen mesten wanneer
men de stalperiode vooraf kan doen gaan door
een weideperiode.
UITBREIDINGSMOGELIJKHEDEN
MESTERIJ
TIEN jaar geleden kwam de rundvleesproduk
tie in hoofdzaak van uitstort van melkvee.
Toen werden per jaar 700.000 nuchtere kalveren
geslacht. In 1960 was dit aantal gedaald tot 340.000
en in 1961 naar schatting tot 300.000. Van deze
300.000 kalveren worden er 250.000 in het voorjaar
geboren en 50.000 verspreid over de andere negen
maanden van het jaar.
Deze voorjaarskalveren kunnen nog een uit
breiding aan de mesterij geven, welke in de eer
ste plaats thuis hoort op de akkerbouwbedrijven.
Deze uitbreiding zal in hoofdzaak uit mannelijk
jongvee bestaan.
VOORRAAD- OF ZELFVOEDERING
OP de akkerbouwbedrijven beschikt men meest
al over voldoende bijprodukten en stalruim-
te, terwijl de stalmestproduktie veelal welkom is.
Het systeem moet zodanig zijn dat het weinig
tijd vraagt, waarbij voorraad- of zelfvoedering
kunnen worden toegepast. Men heeft nagegaan
dat men voor 20 stuks mestvee tot 5 a 6 minuten
per dier per dag kan komen, uitgezonderd de voe-
derwinning. Men komt dan op 25 30 uur per
jaar per dier. Soms besteedt men 80 a 100 uur
per dier per jaar, waarbij de verdiensten per uur
.te laag worden.
Het beste is om uit te gaan van nuchtere kalve
ren. Wanneer dit als onmogelijk wordt be
schouwd, dan koopt men het beste kalveren half
mei op 1216 weekse leeftijd.
AANKOOPMESTVEE IN HET VOORJAAR
AANKOOP direkt van de veehouder verdient
verre de voorkeur boven de andere gevolgde
methoden.
De akkerbouwer koopt het liefste zijn vee in
september of oktober omdat er dan veel voer be
schikbaar komt. Aankoop op een leeftijd van 7 a
8 maanden heeft tot gevolg dat de winst op de
mesterij meestal weg is. De grootste winst blijft
dan bij degene die de kalveren opfokte.
Dit laatste is verklaarbaar orpdat de opfokker
ongeveer half mei de beslissing moet nemen öf
het kalf in de wei te doen öf het op te ruimen
en de melkveestapel wat uit te breiden.
Bij machinaal melken op een goed geleid be
drijf maken enkele melkkoeien meer niet veel uit,
terwijl dit wel winstgevend is. De winst die men
dus met deze extra melkkoeien zou kunnen heb
ben wil de opfokker ook hebben voor het mest
vee dat hij tot september-oktober houdt.
v. I.