maatregelen De teelt van groenbemestings- gewassen KUNSTMEST-^a-^ STROOIERS Fa. N. L. van ACKERZn. A. D. RIEMENS. Fa. G. L. S1ABBEK00RN Zn. ZATERDAG 2 7 JANUARI 1062 R EG EN HOEVEELHEDEN BEGINNEN we eerst met de periode 19501960, waarvan toch wel de in druk bestaat dat er meer regen is gevallen dan vóór die periode gebrui kelijk was. Dat klopt ook wel, hoewel de verschillen niet zo groot lijken. De gemiddelde jaarregenval in de jaren 1901 tot en met 1940 was 699 mm (ge middelde voor Zeeland), terwijl 1950 tot en met 1960 gemiddeld 737 mm op leverde. Het is nu bijzonder interessant om het gemiddelde van de maanden augus tus, september en oktober (belangrijke maanden voor de oogst) eens te ver gelijken en daar meteen het jaar 1960 bij te zetten. We vinden dan voor Zeeland Dr. Ir. C. VAN DEN BERG Directeur van liet Instituut van Cultuurtechniek en Waterhuishouding te Wageningen. Gemiddeld 1901 t/m 1940 augustus67 mm september66 mm oktober 70 mm Gemiddeld 1950 t/m 1960 92 mm 82 mm 81 mm „I960 125 mm 114 mm 156 mm 203 mm 255 mm 395 mm We zien dat vooral de maand augustus in de jaren 1950/1960 aanzienlijk minder aantrekkelijk was als vakantiemaand dan in de periode 19011940 het geval was. Ook september en oktober zijn in het laatste tiental jaren natter dan vroeger.. Men moet zich voorstellen dat een dergelijke toename van de regenval in de maanden, waarin nogal wat op en in de grond verkeerd wordt met werktuigen, niet stabiliserend heeft gewerkt op de structuur. In 1960 is het hek geheel van de dam geweest. De hoogte van de neerslag was in ieder geval groter dan in Kerkwerve ooit was gemeten gedurende de 75 jaar, dat het regenstation daar bestaat. In die 75 jaar werd maar in één jaar 351 mm als hoogste regenval voor de genoemde drie maanden afgetapt. De drainage van het gehele perceel is gelijk. Op het linker deel is de bouw- voor goed doorlatend (oud grasland). Rechts is de structuur door het ont breken van verse humus slecht. De 6 maanden zijn dus in 1960/1961 exceptioneel nat geweest en de kaas op een herhaling lijkt dan ook gering. Dat onder deze omstandigheden èn de directe invloed van de regen èn de invloed van de noodzakelijke bezigheden op het land een funeste invloed ge had hebben, moet ieder duidelijk zijn. Vooral in de verkavelde gebieden zijn de hoofdwatergangen voldoende groot. De boer moet zorgen dat het water daarin zo vlug mogelijk terecht kan komen. Het toch wel extreme karakter van 1960 komt nog beter uit, wanneer we de periode augustus 1960 tot januari 1961 bekijken. De gemiddelde regenval voor deze zes maanden is in Zeeland (1901—1940): 399 mm In 75 jaar werd in Kerkwerve als hoogste regenval gemeten 580 mm In 1960/1961 viel gemiddeld in Zeeland 718 mm UET bovenstaande moge. een reden zijn om niet in paniek te vervallen; er zijn net zo min redenen om in zelfvoldaanheid neer te zitten. Als we even afzien van de extreme weersomstandigheden, blijven er enkele oorzaken over die zonder twijfel een verzwakking van de bodemstructuur ten gevolge heb ben gehad in de na-oorlogse periode: 1. De toename van de uitgeoefende druk op de grond door zwaardere werk tuigen. 2. De vermindering van groenbemesting en stalmestgiften. 3. De naweeën van de inundaties, die op geringe diepte onder de bouw- voor nog niet overal zijn verdwenen. Gunstig kan men daartegenover de betere ontwatering noemen, die, in vele Zeeuwse gebieden is gerealiseerd. Het is duidelijk dat een goed gebruik maken van de gunstigere ontwatering en een slagvaardig beleid ten aanzien van de ongunstiger geworden omstandigheden mee kunnen helpen om tie weerstand van de grond tegen ongunstige weersomstandigheden te verhogen. (Vervolg van pagina 95.) LANDBOUWKUNDIGE WAARDERING MEER dan tot dusver moeten we de nadruk leggen op het grote nut van de bescherming van de grond door een groeiend gewas. De voordelen hiervan zijn o.a. 1. bescherming tegen slagregens; 2. geringere wisselingen in temperatuur en vochtigheid, wat van belang is voor de biologische aktiviteit; 3. doorworteling van de bovengrond met het oog op doorlatendheid; 4. gunstiger toestand dan normaal bij de najaarsgrondbewerking. Dit mag er evenwel niet toe leiden, dat het op wintervoor ploegen te laat paats vindt. Bij vlinderbloemige gewassen kunnen en moeten we rekening houden met een stikstofnalevering van gemiddeld 60 kg bij een normaal geslaagd gewas. Te weinig wordt met deze N-nalevering rekening gehouden. In het gunstig ste geval kan dit wel 100 kg zuivere N per ha bedragen, wat overeenkomt piet een bedrag van 100, PEN verhoging van het organische stofgehalte van de grond door groen- bemesters is mogelijk, mits de teelt hiervan zeer intensief plaats vindt. In zijn algemeenheid geldt dat jaarlijks 1/20 van de hoeveelheid organische stof die zich in de grond bevindt, moet worden toegevoegd om op hetzelfde peil te bljjven. Gaan we uit van een kleigrond met 2 org. stof, dan bevat de bouwvoor ongeveer 60.000 kg org. stojf. Wil lep we deze 2 handhaven, dan moeten we gemiddeld per jaar 1/20 x 60.000 kg 3.000 kg org. stof aan wenden. Van verschillende groenbemesters kunnen we opgeven welke hoe-, veelheden organisch materiaal zij achterlaten. Ook voor de hoofdgewassen is dit bij benadering vast te stellen. Het spreekt vanzelf dat de grondsoort en de aard van de organische stof hierbij ook nog een rol spelen. Tevens geldt dat bij een verhoging van het organische stofgehalte van de bouwvoor het rendement van de kunstmeststoffen toeneemt. De LELY kunstmeststrooier behoort op ieder goed geleid landbouwbedrijf. Op een andere manier Uw kostbare kunst mest verstrooien kost U gelden veel te veel tjjd. Vraagt daarom vandaag nog nadere inlich tingen over deze „unieke" machine aan: (Adv.) Waterlandkerkje Hoek Kloetinge Tel. 01170-2163 Tel. 01154-298 Tel. 01100-6606

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1962 | | pagina 13