Structurele ontwikkelingen in de landbouw RADIOACTIEVE NEERSLAG EN DE LAND- EN TUINBOUW IN DE TOEKOMST ANDER BEDRIJFSPLAN VOOR DE AKKERBOUW HOGERE AKKERBOUWPRIJZEN NOODZAKELIJK De laatste maand van het jaar be looft dus wel spannend te worden. Mo gen de te nemen besluiten leiden tot meerdere welvaart voor de boerenstand. Reeds nu bestaat er een achterstand ten opzichte van andere bevolkingsgroepen. Deze nog te vergroten zouden wij een bedenkelijk en onvoorzichtig beleid vin den. s. ZATERDAG 9 DECEMBER 1961 NAAST de voorlichting: gericht op de gehele be volking- voor de persoonlijke en gezinsbescher ming tegen de gevolgen van radioactieve neerslag geeft nu het Ministerie van Landbouw in een bro chure uitvoerige voorlichting aan boer en tuinder. De land- en tuinbouwers hebben in tijden van gevaar niet alleen de zorg voor zichzelf en hun gezin, doch bovendien nog voor de levende have, de te velde staande gewassen en de op de bedrij ven opgeslagen produkten. De bescherming daar van is niet alleen van het grootste belang voor de voortzetting van het bedrijf, maar ook voor de voedselvoorziening van de gehele bevolking. De op de land- en tuinbouwbedrijven te treffen maatregelen richten zicli op bescherming tegen radioactieve neerslag van de levende have, van gewassen, al dan niet geoogst op het bedrijf aan wezig, van voedsel, veevoeder en drinkwater, enz. IN dit boekje is getracht het onderwerp zo een voudig mogelijk te behandelen. Vooral wat van belang is voor de landbouw en de voedselvoor ziening wordt besproken, enkel en alleen bij wijze van voorzorgsmaatregel. Want als dit gevaar een maal daadwerkelijk dreigt, is er wellicht geen tijd meer de nodige maatregelen te nemen. Belangrijk is ook te weten althans enigszins te begriypen waarom de maatregelen zo en niet anders moeten worden genomen, want daardoor zullen zij beter worden uitgevoerd, terwijl ook de richtlijnen met meer begrip zullen worden opge volgd. Ook hier geldt: „Kennis is macht", macht over de eventuele funeste gevolgen. Eén dezer dagen zullen alle bedrijfs-hoofden van tand- en tuinbouwbedrijven door tussenkomst van de plaatselijke Bureauhouders van de P. V. C. dit boekje en een kaari met wenken thuis gezonden krijgen. Het is te hopen dat de omstandigheden zich nooit zodanig zullen wijzigen dat de in dit boekje en wenken besproken maatregelen werkelijk dienst moeten doen. Doch de kans op het optreden van radioactieve neerslag is helaas niet absoluut uitgesloten. De ernst van de gevolgen voor mens en dier dwingt dan ook ons hierop voor te bereiden, zelfs al is de kans op radioactieve neerslag nog zo klein. Het zal u bij lezing van het boekje blij ken, dat we niet geheel machteloos behoeven te staan, indien de juiste voorbereidende maatregelen tijdig genomen worden. |\E directeur-generaal van de landbouw heeft op de jongste Algemene vergadering van hefc K. N. L. C. een inleiding gehouden over het onder werp: ,,In welke mate beïnvloeden onderwijs, on derzoek, voorlichting en cultuurtechnische werken het bedrijfsresultaat?" Daarin heeft hij de akker bouw als zodanig niet behandeld. De voorzitter van het K. N. L. C. heeft evenwel in zijn openingsrede gesproken over „onrust en ongerustheid onder de gehele Nederlandse boerenbevolking, vooral ook in de akkerbouwstreken, een onzekerheid, die voort vloeit uit twee verschijnselen, welke een geweldige fnvioed op onze landbouw zullen uitoefenen, na melijk in de eerste plaats de mechanisatie en in de tweede plaats de Europese Economische Ge meenschap". Naar de mening van de minister dient de beantwoording van de tot de directeur- generaal bij de discussie na diens inleiding ge richte vraag: „In welke richting ontwikkelt zich de akkerbouw?" mede tegen de achtergrond van deze passage uit de openingsrede te worden ge zien. - De directeur-generaal heeft in zijn antwoord op deze vraag gezegd: „Dat weet ik niet. Ik vraag me wel eens af: heeft de akkerbouw, heeft de graan- teelt in de toekomst nog wel zin in Nederland? De akkerbouwsector zal moeten zoeken naar nieuwe richtingen, naar nieuwe bedrijfssystemen; mis schien, gezien de beschikbare grote bedrijfsruim ten naar een verantwoorde manier van vetmesten. Ik zeg niet, dat dit een oplossing is, ik noem alleen maar één mogelijkheid waaraan gedacht zou kun nen worden. In de verbouw van granen in het Nederlandse klimaat zie ik niet veel perspectief". Aldus deelt minister Marijnen mee in zijn ant woord op desbetreffende vragen van het lid van de Tweede Kamer, de heer Mellema. De directeur-generaal heeft aldus de bewinds man een bestaand probleem aan de orde ge steld, niet alleen met de bedoeling de discussie over het vraagstuk op gang te brengen maar vooral ook om de akkerbouwers tot verantwoorde initia tieven te brengen. Hij heeft in het licht van het zijns inziens onzekere perspectief van de graan- verbouw wel duidelijk gezinspeeld op de noodzaak van onderzoek naar een ander bedrijfsplan voor de akkerbouwbedrijven. Minister Marijnen acht dergelijke onderzoekingen en initiatieven voor de akkerbonwbedrijven van belang. De resultaten moeten worden afgewacht alvorens hij over het perspectief van de graanver- bouw in Nederland een uitspraak kan doen, (Vervolg van duur in stand te houden, laat staan aan te passen aan de moderne eisen. 3. REZE cijfers, gezien in het licht van het bovenstaande, bieden volgens ons het sterkste argument voor een verhoging van de garantieprijzen en voor een verbreding va?, het garantieviak. Deze Minister, die evenals zijn voorgangers het argument ge bruikte, dat men bij de vaststelling van cle garantieprijzen de uitkomsten van het ge hele bedriji' dient te bezien (dit argument kwam goed te pas, toen de prijzen van de vrije produkten gunstig lagen), zal iets moeten doen, wil hij de inkomenspositie van grote delen van de boerenstand op een redelijk peil houden. DE Èf. E. G. IIET tweede argument ligt besloten in het ge- meenschappelijk landbouwbeleid dat in de Europese Economische Gemeenschap gevoerd zal worden. Hier zitten wij tevens in een ander stel beslissingen van groot belang, die in de landbouw sector in de maand december genomen moeten worden. Er liggen een aantal voorstellen van de Europese Commissie om door middel van onder linge heffingsstelsels voor granen, varkens, vlees, eieren en slachtpluimvee te komen tot een begin van een gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot een geleidelijk vrijer handelsverkeer tussen de zes bij de E. E. G. aangesloten landen. lste pagina) Deze voorstellen worden in de Ministerraad druk besproken en deze zal voor het einde vftn het jaar moeten beslissen, of zij al dan niet gewijzigd door gaan. Van een aanvaarden of afwijzen hangen na melijk andere beslissingen af, die over het verder voortgaan van deze Euromarkt gaan en die vol gens de bepalingen van het Verdrag nog in dit jaar 1961 genomen moeten worden. Wij hopen over deze zaken te schrijven, zodra de besluiten in Brussel zijn genomen. Ten aanzien van de Nederlandse garantieprijzen merken wij in het kader van dit Overzicht slechts op, dal Nederland met Frankrijk de laagste akker- bouwpryzen heeft en bij een eventuele prijzentoe- nadering wat omhoog zal moeten. Dit past dan goed bij de hogere prijzen, die wij noodzakelijk achten. V'ORTGELEDEN verscheen een studie van het Landbouw - Economisch-Instituut in opdracht van het Directoraat-Generaal Landbouw van de Europ. Econ. Gemeenschap betreffende de Struc turele Ontwikkeling in de landbouw en op het platteland in Nederland. Wij laten hieronder enkele algemene opmerkingen en conclusies daaruit volgen, alsmede datgene wat op de situatie in Zeeland betrekking heeft. ACHTERUITGANG AGRARISCHE BEROEPSBEVOLKING TEN aanzien van de agrarische beroepsbevolking vermeldt het rapport dat deze in 1930 530.000 per- 1 sonen, zijnde 22 °o van de totale beroepsbevolking telde, in 1947 589.000 (een toename dus) en in 1955 480.000 (nog slechts 15 van het totaal). Vooral het aantal landarbeiders liep en loopt nog hard terug. In 1959 waren dat er nog maar 60 van het aantal in 1947. Men neemt aan dat de in de landbouw werkzame personen tegen 1970 nog eens met 15 a 20 zullen zijn verminderd. Daartegenover staat grote toename van trekkers n.l. van 24.500 in 1950 tot 81.750 in 1960. en van melkmachines, van 3800 tot 22.700 in dezelfde periode. Nog even doorgaand op de landarbeiders, zegt het rapport o.a. dat van deze groep op de zeeldei- gebieden 15 °'o agrarisch onderwijs heeft ontvangen, 5 niet en 80 geen enkele soort van onderwijs onderwijs heeft ontvangen. Het valt op dat op de zandgronden deze cijfers resp. 35 - 3 en 62 zijn, gun stiger dus. Wat de boerenzoons betreft wordt vastgesteld dat deze er nog teveel zijn op bedrijven van 10 ha en groter. Ook dat de afvloeiende boerenzoons dikwijls geen of geen juiste opleiding hebben genoten. Het gevolg is lagere plaatsen buiten de landbouw. VERANDERINGEN IN BEROEPSTRUCTüUR TR zijn grote veranderingen in de beroepsstructuur gaande. Voor Zeeland geldt het volgende: Gemeenten met overwegend agrarische bevolking: in 1947 49 in 1956 37 Dit is een matige teruggang vergeleken met Noord-Brabant en Limburg waar deze cijfers in 1947 en 1956 resp. 22 en 7 waren. Dus nog slechts weinig landbouwdorpen, doch zeer veel (ook kleine) gemeenten met sterke industrialisatie. Het laagste percentage geïndustrialiseerde gemeenten vindt men in Zeeland en in de noordelijke pro vincies. Dit zijn tevens de provincies waaruit de meeste personen vertrekken. Zo was het vertrek- overschot in 1957 in de noordelijke provincies 14.9 pro mille en in Zeeland 8.7 pro mille. Uit onze provincie vertrokken in de jaren 19511959 gem. per jaar 1670 personen. In de helft der gemeenten liep tot 1956 het inwonertal terug. Het forensisme (woon- en werkgemeente gescheiden bedraagt in Zeeland 21 der mannel. gezins hoofden. Dit is betrekkelijk laag, doch toeneming van de industrie zal dit doen stijgen. Verder be hoort Zeeland tot de gebieden met relatief hoog werkloosheidscijfer. Het rapport stelt dat het platteland van twee kanten wordt „aangevallen", d.w.z. dat aloude situaties gaan veranderen door a. wijzigingen in de landbouw en van buiten af door b. toenemende industrialisatie. Dit gaat gepaard met verbetering van ontsluiting, meer werkgelegen heid, betere verbindingen, enz. en als gevolg daarvan tal van wijzigingen in alle lagen van de samenleving. PROBLEEMGEBIED TIE industrialisatie wordt in de probleemgebieden waartoe men Zeeland rekent, aangemoedigd tot grotere concentratie om werkloosheid tegen te gaan en vertrekoverschotten op te heffen. Men heeft, zoals bekend, bepaalde gemeenten als kernen aangewezen (Zierikzee, Goes, Terneuzen), die al een centrumfunctie vervullen. Met agrarische reconstructieplannen (ruil- en herverkavelingen, streekplannen) zal de industrievesti ging samen op de duur aan onze provincie meer mogelijkheden bieden, waarbij het niet gaat om te rugdrukking van de landbouw, doch om het bereiken van een gezonde samenwerking tussen land bouw en industrie in het belang van het gehele gebied en zijn bevolking. Na aanduiding van financieringsmogelijkheden voor industrievestiging behandelt het rapport het kleine boerenvraagstuk op de zandgronden en verder verschillende methoden om het verband tussen bedrijfsgrootte en inkomen vast te stellen (statistische verwerking van boekhoudkundige gegevens) en tenslotte in het laatste hoofdstuk de financiering en investering bij landbouwbedrijven. ENKELE CONCLUSIES VAN IIET RAPPORT ZIJN: 1. De economische structuur van het platteland verandert snel. 2. Tegenstellingen landbouw industrie en platteland stad zullen op de duur minder scherp wor den. 3. Grotere gemeenten (met industrie) groeien ten koste van kleine dorpen (z. industrie). 4. Veel aandacht moet worden besteed aan mechanisatie, arbeidsmethoden, bedrijfsgrootte, afvloei ing van arbeidskrachten, beroepskeuze en onderwijs. 5. Ruilverkaveling en voorlichting zijn uitgegroeid tot agrarische ontwikkelingsplannen. 6. Deze ontwikkelingsplannen moeten gevarieerd zijn al naar de bijzondere eisen van een bepaald gebied. 7. De veranderingen op het platteland brengen grote sociale gevolgen mede en vragen van de bevol king een grote mate van aanpassing. 8. De taak van de „agrarisch-sociale voorlichting" is, de bevolking daarop voor te bereiden en hulp te bieden bij het zoeken van oplossingen om deze aanpassing geleidelijk en zonder grote even- wichtsstoringen te doen verlopen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1961 | | pagina 3